| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Gedagten en Gevoelens van een Christen. Door Jacob van Loo, Predikant te Ootmarsum. 1ste Stuk. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1796. In gr. 8vo. 293 bl.
Onder de nuttige Schryvers van den tegenwoordigen tyd mogen wy den Eerw. van loo wel rangschikken. Herhaalde aankondigingen van 's Mans lettervrugten zullen onze Leezers daar van overtuigd hebben. Nieuwe aanspraak bekoomt hy op dien titel, door den thans afgegeeven bondel van Zedekundig Mengelwerk: een naam, met het hoogste regt aan deezen bondel voegende, als hebbende, immers over 't geheel en in de meeste byzonderheden, eene onmiddelyke strekking ter verbeteringe van het hart, en om in hetzelve de zaaden van deugd en goede zeden te planten, en vrugten te doen voortbrengen. Een aantal van tweeëntwintig meer of min uitgebreide Stukjes heeft van loo thans afgegeeven, allen van een ernstigen inhoud, gelyk blykt uit de Opschriften, van welke wy de lyst hier nevens voegen: Iets over Menschenbehoeften. Lasterlyke gedagten. De liefde tot God. De Zaligheid der Vervolgden om de Geregtigheid. Kinderzin. Eerlyke Twyfelary. Aan Christus. Opwekking tot hoger deugd. Ik moet leeren wagten. Jezus, onze Broeder. Gedagten onder het lezen van Luc. XIII:1-5. Onverschilligheid omtrend Waarheid en Dwaling. Dagelyksche herinnering. Zielelyden; uit een Brief aan M. Myne geruststelling by de Verborgenheden des Geloofs. Jezus, ons Voorbeeld. Onze Verlossing is naby. Simeon. Slegte troost, of - het kan niet anders. Wat is geduld? Gods liefde in Christus. De hoge waarde onzer Verzoening met God. De manier van behandelinge deezer onderwerpen zal blyken uit de volgende aankondiging des Schryvers in het Voorberigt. ‘Het geen ik u in dit Werkje aanbied, Lezer! is eene mengeling van gedagten en gevoelens, meestal in my opgewekt door de ge- | |
| |
legenheid. Een toestand waarin ik myzelven bevond, of anderen zag, een gesprek, eene ontmoeting, eene gebeurtenis van den dag in de verte of nabyheid, eene vraag, het lezen van den Bybel,
enz. - maakten ze by my levendig. Het zyn (vervolgt hy) meestal grooter of kleiner fragmenten; volledige Verhandelingen moet gy hier niet zoeken. Gansch vry, ongedwongen, schreef ik ze ter neder, zoo als ik ze in myne ziel vond, en zorgde meer voor het natuurlyke, dan voor het kunstmatige. My dunkt (merkt van loo niet te onregt aan) zulke stukken, zoo geheel uit het hart opgesteld, of nageschreven, hebben eene zekere waarde voor ons, als wy in soortgelyke toestanden met den Schryver komen, of soortgelyken zin en behoefte hebben. Wy vinden 'er meer, dat voor ons berekend, naar onze manier van denken en gevoelen ingerigt is, meer overeenstemming met onze behoeften in, dan in andere schriften, die voor het groot en wyd en wonderbaar samengesteld publiek geschreven zyn.’
Eene en andere proeve willen wy nu opzamelen. In het Stukje, betiteld Dagelyksche herinnering, ontmoeten wy, onder andere, de volgende alleenspraak: ‘Ik heb dorst naar kennis, dringende begeerte naar waarheid, en schuw geene moeite, geene opofferingen, geen arbeid, om dien dorst te stillen. Maar wat is het? Over de bekendste dingen hoor ik twistredenen, en de uitgemaaktste zaken hoor ik tegenspreken. Over alles zyn verscheiden gevoelens, die met de grootste drift en de hoofdigste onverzettelykheid worden voorgestaan en verdedigd. Ik zie een doolhof van stelsels en gevoelens omtrend de gewigtigste, de belangrykste, aangelegenheden voor het geheele menschdom, waarin duizenden zig verward hebben. Dat doet my lyden. Ik begeef my tot onderzoek, maar wel ras ontdek ik de enge perken, binnen welken het menschelyk verstand zig hier bewegen moet; wel ras word ik gewaar, dat ik vooroordeelen heb, die my hinderen; wel ras word ik mistrouwend, agterdogtig en genegen tot twyfelen. Pynelyke toestand! wie heeft dien ooit gevoeld, en weet niet, dat dit lyden der ziele veele andere onaangename gevoelens overtreft? Het is waar - ik ben een Christen, en neem den Bybel aan als een boek Gods, dat licht ontsteekt in den nacht der menschelyke onwetendheid. En had ik deze overtuiging niet,
| |
| |
ik zou myn vermogen van denken, en myne drift naar waarheid als geene groote geschenken aanmerken; neen - de dieren, die naast my grazen, en boven my vliegen, zou ik benyden. Ja - veel geeft my deze Openbaring, maar niet alles; veel ontdekt zy my, maar zy verzwygt ook veel. Terwyl zy myne begeerte naar waarheid gedeeltelyk voldoet, zo wekt zy myne nieuwsgierigheid op naar de kennis der dingen, over welken zy een sluier werpt. Die moet ik beteugelen; dat kost zelfsverloogchening, en alle zelfsverloogchening is - lyden. En dan nog - hoe dikwyls word ik door twyfelingen besprongen aangaande die waarheden, van welker gewisheid ik op de beste gronden vast overtuigd ben! hoe veele uuren en dagen dikwyls zonder eenig levendig gevoel van de heilzaamste waarheid! dit opent nieuwe bronnen van lyden. - Ook ben ik menschenvriend genoeg, om niet zonder innig smartgevoel te kunnen aanzien, hoe de waarheid miskend, mishandeld, bespot, gelasterd, en voor duizenden onbruikbaar gemaakt wordt; om my niet te bedroeven over de pogingen van de kinderen der duisternis, ter ondermyning of vervalsching van de leere des Euangeliums, die zoo toegejuigd, zoo bewonderd, en zoo ondersteund worden van dwazen en zwakken. Ik weet wel, dat dit alles zoo gaan moet, indien de Schriften zullen worden vervuld, maar - ik blyf toch mensch, en lyde, als myne medemenschen lyden voor zig bereiden, en vreugd voor zig verminderen.’
Hoewel zommigen, in de toepassing op byzonderheden, het, veelligt, met den Burger van loo niet zullen eens zyn, verdienen, evenwel, over 't geheel genomen, de volgende aanmerkingen een opmerkend nadenken. Zy zyn, met bekorting, ontleend uit het Stukje, betiteld: Myne geruststelling by de Verborgenheden des Geloofs. ‘Wat weten de grootste Wysgeeren, de kundigste navorschers van de Natuur, de vertrouwdste kenners van hare verschynselen, wat weten zy toch van de natuur der dingen? Zy zyn daarvan even zoo onkundig, als pasgeboren zuigelingen. - De Natuur is vol van raadselen, vol van geheimen. - Het wezen van een zandkorrel is een geheim. Geen eene enkelde zelfstandigheid kennen wy in haar wezen, en het hoe harer werking. - Wat is de kragt der zwaarte? Wat is is leevenskragt? Wat is het magnetismus? Hoe dringt
| |
| |
het vuur in het yzer, en maakt het vloeibaar? Hoe gaat het toe, dat het staal, door eene kunstmatige behandeling, veerkragtig wordt? Laten de Wysgeeren hierop antwoorden, zoo zy kunnen. - En wat weten wy van ons zelven? Hoe ik denk, hoe ik my beweeg, hoe ik spreek, hoe ik verscheiden toonen voortbreng, geschikt naar den aart der zaken, en myne gemoedsaandoening, hoe ik denkbeelden in anderen verwek, hoe ik zie - van dat alles, en van duizend dingen meer, weet ik niets. Wie der Wysgeeren heeft het wezen van onze ziel verklaard, hare kragten berekend, en de wyze opgegeven, hoe zy zig van dezelve bedient? Welke theorie is 'er nog uitgevonden, om den invloed van ons ligchaam op de ziel, en van de ziel op het ligchaam, te bepalen? Op welk een wyze teelt de mensch zyn geslagt voort? Hoe ontwikkelen zich alle ledematen? - Ik heb eene redelyke natuur, geweten, gevoel van regt en onregt, ik ben voor liefde en haat, voor vreugd en droefheid, voor toorn en gramschap, voor vreze en schrik, enz. vatbaar, en alle deze, zoo verschillende hartstogten, met hare duizendvoudige veranderingen en wyzigingen, gevoelt hetzelfde ondeelbaar ik. - Mensch! wonderlyk schepsel! in u zyn uiterstens vereenigd, hemelsche en aardsche kragten werksaam, gy zyt zo veel en zoo weinig - zoo alles en niets - gy kent uzelven niet.
Als ik (dus vervolgt van loo) over deze onloogchenbare proeven van myne, en aller menschen onkunde - want in die stukken hebben leibnits en kant niets boven my vooruit - regt diep nadenk, dan word ik zoo overtuigd van het klein vermogen der menschelyke rede, dat ik het haar alleen niet eens durf toevertrouwen, om over de betrekking, die 'er is tusschen God en den mensch in het zedelyke, vaste bepalingen te maken. En, hoe meent gy, dat ik dan de buitenspoorige vorderingen van onze vernufthelden aanzie? Hoe meent gy, dat my dan de eischen voorkomen, dat 'er niets in den Godsdienst zal zyn, 't geen de rede niet bevatten of bereiken kan? Inderdaad, ik weet niet, of ik het ligtgelovigen twyfelzin, of ongelovige hoofdigheid, zal noemen - dat men niets, op gezag van een Goddelyken aart, in den Godsdienst, aannemen, en alles doorzien, bevatten en hairklein ont- | |
| |
leden wil. Men kent zigzelven niet, geen ding rontom zig, en men vermeet zig over de Natuur van den Oneindigen te philosopheeren, te bepalen wat in God zyn en niet zyn kan, hem voorteschryven, hoe hy handelen en niet handelen moet, en wat en hoe hy zig aan menschen zal openbaren. Wat is dit? Welken naam verdient dit? 'Er is zoo veel in den Bybel, dat wy volstrekt niet doorzien, met onze Alwetende rede niet bevatten kunnen, en daarom zal onze Alwyze rede het onvervreemdbaar regt hebben, om den geheelen bundel van Bybelboeken voor eene verzameling van Oostersche Vertellingen te houden, in welke zy eerst gezond menschenverstand moet brengen, wanneer zy nog tot iets nuttig zal wezen. Wat is dit? Hoe noemt gy dit? Neen - voor die belagchelyke philosophische neuswysheid bewaart my het diep gevoel van myne onwetendheid. Welk een wezen moest God zyn, zo ik hem begrypen kon? Nog veel kleiner en beperkter dan ik, geringe worm, want ik ken de kragt niet, die in my denkt. Veel liever belyd ik - en deze belydenis wordt dan gevoel - dat ik gaarn geloven wil,
waar alle menschelyke rede over ongeloofbare dingen schreeuwt, zo het my maar klaar blykt, dat ik op goede gronden geloven kan. Het verborgen, het geheime, het ondoorgrondeke in God en zyne werken ergert my niet, dewyl God de hoogste ondoorgrondelykheid zelf is, en zyn moet, zal hy God wezen.
Met dat al’ (men vergunne ons nog deeze aanhaaling; wél zullen veelen zich bevinden by eene verstandige en doordagte toepassing van den voorgestelden regel) - ‘'er blyven zwarigheden over, maar die hinderen myne rust niet. Van eene zaak zoek ik maar al meer en vaster en inniger overtuigd te worden, en daartoe ontzie ik geene moeite, daartoe gebruik ik alle hulpmiddelen, die ik kan gebruiken, daartoe bedien ik my dankbaar van al het licht der waare wysgeerte, gezonde uitlegkunde, enz. daartoe houde ik niet op, God om zyn bystand te bidden - en dat is - te weten, of de verborgenheid, die men my als eene geopenbaarde leere voordraagt, waarlyk van God geopenbaard zy. Dit is eene hoofdzaak, waaraan ik alle myne oplettendheid en zorgvuldige naauwkeurigheid, met ter zyde stelling van alle vooroordeelen, poog te beste- | |
| |
den. Heb ik nu dat gevonden, ben ik tot zekerheid omtrend dit stuk gekomen, dan bekreun ik my aan geene zwaarigheden, geene bedenkingen. God zegt het my in zyn woord, en dat is de grond, waarom ik het aanneem voor waarheid, met alle de zwarigheden en bedenkingen aanneem. En dat zou ik doen, al waren de zwarigheden nog talryker, de bedenkingen nog grooter. Is dit onverstandig, onredelyk, gehandeld? Het tegendeel is waar. Tegen één bondig, onwederlegbaar, bewys voor eene zekere stelling gelden geene zwarigheden. Het bewys blyft bondig, blyft onwederlegbaar, onafhangelyk van alle zwarigheden. Verstandige menschen handelen, in alle menschelyke wetenschappen, naar dezen regel van het gezond verstand, en wie keurt dit gedrag af, die eenigzins weet, hoe het met de menschelyke kundigheden gelegen zy? Maar nu komen 'er eenige zogenaamde wyzen voor den dag, die ons tragten wys te maken, dat men in de wetenschap van den Godsdienst dezen regel niet mag laten gelden - die ons verzekeren, dat wy geene stelling als waarheid mogen aannemen, tegen welke onze rede onoplosbare bedenkingen maken kan. - Wonderlyke philosophie!
zeldsame Logica! Wie zoo iets voor de Logica van het gezond verstand kan houden, hy doe het! - Myn gezond verstand zegt my: 'neem geene stelling als waarheid aan, verwerp geene stelling als onwaarheid, dan alleen uit hoofde van goede en proefhoudende bewyzen; weeg de bewyzen, en laat dan de zwarigheden blyven 't geen zy zyn. Volg gy koen en stout alleen de waarheid.’
Wy moeten eindigen, met aanpryzing van een aandagtig leezen van het vervolg deezer Verhandelinge. Naar gelange van het Godgeleerd Zamenstelzel, welk iemand is toegedaan, zal hy den Eerw. van loo byvallen, of, in de toepassing, in zommige stukken van hem verschillen. |
|