Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 76]
| |
Vaderlandsch Huisboek, of de Verklaaringen, Betuigingen en Beloften, van den Stadhouder der Vereenigde Nederlanden, vergeleeken met zyne Daaden, meestal getrokken uit echte Stukken, en verrykt met de Characters der voornaamste Persoonen, die in de Staatsgeschillen den byzondersten rol gespeeld hebben. Door een Genootschap van Liefhebbers der Vryheid, Vierde Deel.Wy hadden ten oogmerk van de Vyf Deelen deezes zeldzaamen Werks, in den voorleden Jaare, verslag te doen; doch hebben het niet verder dan tot het Derde Deel kunnen brengen. Dit verwyl maakt het noodig, dat wy onze Leezers herinneren aan de voorige Aankundigingen, en bovenal aan die des Eersten DeelsGa naar voetnoot(*). In deezen tusschentyd hebben wy gelegenheid gehad, om, in onzen kring, te verneemen, welk een opgang dit Werk gemaakt, en welk een vertier het dus lange gehad hebbe. Wel hadden wy grond om te denken, dat de gelyktydige uitgave der Vyf Deelen, den prys van 14 Guldens beloopende, het vertier niet groot zou maaken; daar men thans meer dan ooit, of althans in lange, opziet tegen zulk eene uitgave in ééns voor een gansch Werk, en de Leesgraagen, by aanhoudenheid, uitgenoodigd worden om geld en tyd te besteeden aan de kleine Stukjes van den dag; maar het daadlyk vertier was, zo verre onze kennisneeming zich uitstrekt, nog geringer, dan wy ons hadden voorgesteld. Des niettegenstaande mogten wy verneemen, dat zy, die 't zelve zich aangeschaft en geleezen hadden, ons gestreeken oordeel over de drie voorgaande Deelen billykten. Wy gaan, derhalven, voort, om, door onze Vermelding, den inhoud van den arbeid deezes Genootschaps van Liefhebbers der Vryheid verder te doen kennen, en den hoofdinhoud deezes Vierden Deels op te geeven. De aanvang toont ons het verband waar in dit Deel met het laatstvoorgaande staat, en wat wy in het tegenwoordig voor ons liggende te wagten hebben. ‘Thans,’ | |
[pagina 77]
| |
dus drukken de Schryvers zich uit, ‘thans worden wy geroepen om verslag te doen van de Middelen, welke de Stadhouder met de zynen tot handhaaving van alle die Gebreken en Misbruiken, die wy in het voorige Deel opgaven, heeft in het werk gesteld. Geen rotssteen is hegter zamengesteld, om het grootste geweld der hemelhooge baaren eener woedende Zee, of van kogels, uit de zwaarste kartouwen geworpen, onbeweeglyk af te wagten, en van zig te doen afstuiten, dan het hart van den Stadhouder, op zichzelven koppig en onverzettelyk, en aangeblaazen door de arglistigheid van zynen Duitschen Leermeester, en de trotsheid zyner Huisvrouwe, ongenaakbaar was voor de Vertoogen zyner Mederegenten, en vereeld voor de klagten zyner Medeburgeren. - Wy zullen nu niet meer het oog vestigen op die schandelyke aanstooking van allerleie oproerigheden, zo door het Gemeen, als door omgekogte Officieren en Soldaaten, gepleegd, hoe zeer wy, onzes ondanks, maar al te veel nieuwe staalen van dien aart op onzen weg ontmoeten zullen. Maar wy zullen ons bepaalen tot de zogenaamde Politieke en Geregtelyke middelen, waar mede men de stem der Burgeren, door zo ontelbaare misbruiken en ongeregtigheden opgewekt, zogt te smooren, en den schyn van regt by te zetten aan daaden, die op zichzelven de grootste onregtvaardigheden waren, en die de magt in handen der Regeeringe gesteld, tot afweering van alle rampen, en gevaaren van der Ingezetenen Persoonen, Regten en Bezittingen, deeden misbruiken tot nieuwe en hemeltergende gruwelen, onder den schoonschynenden naam van Handhaaving der Constitutie, goede Order en Openbaare Rust.’ Te deezer gelegenheid laaten de Schryvers zich uit over het teder stuk, de Volksstem, het gebruik en misbruik daar van gemaakt. Zy deelen hunne over 't algemeen wel uitgewerkte gedagten mede over het Regt en de Bevoegdheid om te requestreeren in 't algemeen; over de Vereischten van een waare Volksstem, en over den Pligt der Overheden om daaraan gehoor te geeven, om eindelyk te onderzoeken of 'er eene Volksstem geduurende de Staatsgeschillen geweest is, en zo ja, welke. Dit is een dier tusschengevoegde kleine Verhandelingen, welke wy meermaalen in dit Werk aantreffen. Doch, hoe klein ook, | |
[pagina 78]
| |
te uitvoerig om door ons overgenomen te worden. Het begin egter willen wy afschryven. ‘Dat 'er aan de Burgeryen van alle Landen een Regt toebehoort, om over het openbaar Bestier aan hoogere of laagere Overheden Verzoekschriften in te leeveren, zal niemand ligtelyk ontkennen, die overweegt, dat alle Regeering om des Volks wil bestaat, dat het Volk belang heeft by 't Bestier, dat het niet verpligt is om zich blindelings en stilzwygende door zyne Overheden ten verderve te laaten brengen, en dat 'er geen ander geschikter of bescheidener middel is, om zyne begeerte te kennen te geeven, als dat van requestreeren. - Dit is vooral waar in alle Gemeenebesten, die vry heeten, en door Vertegenwoordigers geregeerd worden. Want, indien het doen van Verzoeken over het openbaar Bestier in allerlei Regeeringsvormen niet vry stondt, zoude het althans aan geen Volk ooit geoorlofd kunnen zyn, om zich met daadlykheden tegen het openbaar Bestier te verzetten, als alle vriendlyke middelen vrugtloos beproefd zyn: het geen nogthans geen Nederlander, welke dien naam verdient, ontkennen zal. Het oordeel, of 'er stoffe is om zodanige Verzoeken te doen, kan van de Overheden niet altyd afhangen, om dat men dezelve als Partyen in dit verschil beschouwen moet. En welke Overheden, die over het doen van Verzoeken der Burgeryen verstoord worden, zouden niet gereed zyn om aanstonds te verklaaren, dat de grond der Adressen niet deugt! Het moet derhalven staan aan die geenen die gemelde Adressen doen inleveren, om te beoordeelen of 'er stoffe toe is, schoon dat oordeel al meede feilbaar is, ten ware men, tegen alle waarschynlykheid aan, onderstellen wilde, dat de Adressen altyd billyk waren. Wat dan? Daar wy beweezen hebben dat 'er een Regt om Adressen in te leeveren bestaat, mag de Overheid het betaamelyk gebruik van dat Regt aan de Burgery nimmer openlyk betwisten, of van ter zyde tegengaan; zo min als hy de vryheid van spreeken of schryven over 's Lands zaaken mag belemmeren. - Maar by welk gedeelte van het Volk berust dat Regt? Hieromtrent moet een van beiden waar zyn, of dat hetzelve by 't geheele Volk berust, of by een gedeelte. Dan, daar het om duizenderlei redenen niet | |
[pagina 79]
| |
mogelyk is, dat een geheel Volk in den volstrektsten zin zodanige Adressen tekent, en doet inleeveren, en 'er nooit eenig voorbeeld van zulk eene algemeene Volksbegeerte in eenig Land gegeeven is, volgt hier uit, dat dit Regt ook by een gedeelte des Volks berusten kan. Men verdeele eene Natie in drie soorten, in de Aanzienlyksten en Ryksten, in den Burgerstand, en in den laagsten rang, die men gewoon is de smalle Gemeente te noemen, en men zal erkennen moeten, dat, gelyk alle die drie soorten geregeerd worden, belang hebben by het Bestier, en niet verpligt zyn in alles zich blindeling te laaten leiden door hunne Hoofden, zy ook allen het Regt van requestreeren hebben. Maar hier uit volgt nog niet dat alle die drie soorten even zeer bevoegd zyn om over het openbaar Bestier te oordeelen. Gaarne erkennen wy, dat, gelyk de Aanzienlyksten en Ryksten meerder belang by het welzyn van den Staat hebben, om dat hunne kring zich verder uitstrekt, en zy meer by een verkeerd Bestier te verliezen hebben, zy ook, in de eerste plaats, ten hoogsten bevoegd zyn, om daar over Verzoeken te doen. Doch, daar ook het welzyn van den Burgerstand en der smalle Gemeente in derzelver kring van een goed Bestier aanmerklyk afhangt, daar de geringste gebreken in eene Regeering deeze twee laatste standen gevoeliger drukken, dan den eersten, en daar de bezwaaren der aanzienlykste en rykste Ingezetenen een onmiddelyk verband hebben met die der mindere standen, kan men aan deeze laatsten de bevoegdheid van Verzoeken te doen ook geenzins betwisten. Het Regt en de Bevoegdheid om te requestreeren, zyn derhalven (onzes oordeels) volmaakt gelyk in alle die drie Standen; maar ten aanziene der Bevoegdheid, om daar van gebruik te maaken, koomt het voornaamlyk aan op de vereischte verlichting en kundigheden, die daar toe gevorderd worden, en door opvoeding en oefening meest verkreegen worden. En deeze worden, over het algemeen, wel voornaamlyk by de twee eerste soorten gevonden, en moeten dus ondersteld worden, daar by inzonderheid plaats te hebben; hoe zeer wy niet betwisten, dat deeze regel, gelyk veele andere, verscheide uitzonderingen lydt, en dat men zo wel vergulde dwaazen met de uiterste | |
[pagina 80]
| |
pragt ziet praalen, als men onder den Burger en gemeenen Man niet zelden denkende koppen aantreft.’ - - De breedere beredeneering van dit Stuk, met Voorbeelden uit de jongste Geschiedenissen onzes Vaderlands, vóór de Omwenteling in 1787, opgehelderd, moet in het Huisboek zelve naageslaagen worden. Voorts ter zaake komende, treedt hy eerst Gelderland in-vervolgens Utrecht, waar men veel opmerkenswaardigs vindt, wegens de te Amersfoort vergaderde Staatsleden, en het weder beschryven der Staatsvergadering in Utrechts Veste. - Tot Friesland overgaande, want wy kunnen ons tot geene byzonderheden inlaaten, luidt de Aanhef: ‘Was de Meerderheid der Staaten van Gelderland en Utrecht zo geweldig tegen hunne Medeleden en Medeingezetenen verbitterd, om dat zy hunne gruwzaame Zamenspanning met den Stadhouder niet wilden beademen; de Meerderheid der Friesche Staaten deedt voor de Geldersche en Amersfoortsche Geweld dryvers in schreeuwende verkragting der Burgerregten geenzins onder. Zy gaf 'er een bewys van in de vaststelling en beëediging van het Regeerings- Reglement der Stad Leeuwaarden. Dan dit was slegts een eerste stap van geweld, die, gelyk het gaat, ras tot andere, meer en meer onbetaamlyke, ondaaden oversloeg. - Naauwlyks meende de heerschzugtige Meerderheid deezer Friesche Volmagten de hulp hunner benoemers niet meer noodig te hebben tegen den Stadhouder, wiens euveldaaden zy onder de toejuiching der Natie, weinige jaaren bevorens, zo moedig bestreeden hadt, of zy druischte aan tegen alle verdere hervormingen, die eenige weinige belanglooze Volmagten met het Volk maaken wilden in alle deelen van het openbaar Bestier.’ Dit wordt in 't breede vermeld, met alle gevolgen, tot de Omwenteling toe, en hoe in 't einde de Franeker Staatsvergadering ontstondt; welker zamenroeping in deeze Schryvers verdeedigers vindt. Naardemaal in Zeeland, ten deezen opzigte, de zaaken zich eenigzins anders toedroegen, en de Schryvers dit in het IIde Deel afgehandeld hadden; wyzen zy voorts in dit Deel aan, hoe de Stadhouder zich daaromtrent in Holland, Overyssel en Stad en Lande, gedraagen heeft, in welke Gewesten de Meerderheid der Regenten voor dat herstel bestendig yverde; ten einde daar uit blyke de onopregtheid van alle zyne verklaaringen, betuigin- | |
[pagina 81]
| |
gen en beloften. Wy behoeven onze Leezers 's Lands gebeurtenissen, in die door de meesten met kennis beleefde tydvakken, slegts voor den geest te herroepen, om hun de ruime schryfstoffe voor dit gedeelte te doen bezeffen. Deeze taak ten einde gebragt hebbende, gaan de Schryvers voort om te toonen de afkeerigheid des Stadhouders en diens Gemalinne van alle vriendlyke onderhandelingen en minzaame schikkingen, om aan te toonen hoe ongegrond het verwyt is, dat het aan de Vaderlandschgezinde Party gestaan heeft, om, op aanneemelyke voorwaarden, de gereezen geschillen te neder te leggen, en daarom onregtvaardig genoeg zyn, om de grootste schuld der opgevolgde rampen aan die Party te durven geeven. - Hier doen zy eerst verslag van 't geen over die Onderhandelingen, in die onderscheiden Gewesten, waar ze begonnen zyn, tusschen de Staaten of Staatsleden ter eenre, en den Stadhouder ter andere, zyde, voorviel. Dit leidt hun tot de bekende Onderhandelingen, op last der Hoven van Versailles en Berlyn ondernomen, door de Heeren van raineval en van görtz. - Eindelyk vermelden zy nog de poogingen, sedert dien tyd, zelfs tot op het uiterste tydstip vóór de Revolutie van September 1787, te vergeefsch daar toe gedaan. - Uit welken zamenloop van voorvallen zy oordeelen te mogen opmaaken, dat, indien 'er al, onder hun, die zich aan de zyde der weldenkenden hielden, gevonden zyn, die het gros der Natie van alle Onderhandelingen afkeerig gemaakt hebben, door dezelve met de naamen van modereering of moddering te bestempelen, evenwel de voornaamste Regenten, met welken de schranderste en redelykste Burgers hartlyk instemden, ter goeder trouw, door middel van onderhandelingen en schikkingen, een einde hebben zoeken te maaken aan de anderzins altyd onbeslisbaare Staatsverschillen, indien maar de Stadhouder en zyne Vrouwe daar aan welmeenend het oor hadden willen leenen. Hier aan hegten de Schryvers eene vergelyking tusschen willem den I en willem den V - en laaten 'er eene overweeging op volgen van leicester's tyden. - Voorts leezen wy scherpe aanmerkingen over de geëischte Voldoening door de Prinsesse - en de handelingen des Konings van Pruissen, by het aanrukken zyner Krygsbenden, met die van Overyssel. - En wordt | |
[pagina 82]
| |
dit Deel beslooten met een Tafereel van de handelingen des Konings van Pruissen, ten aanziene van Poolen en van Frankryk, in deezen tyd, naamlyk het Jaar 1793; welke Jaartekening, volgens 't geen wy meermaalen herinnerd hebben, steeds by het leezen deezes Huisboeks in 't ooge gehouden moet worden. |
|