der Morgen Lands dertien Stuivers en zeven Penningen. Iets minder, egter, bedraagt deeze Belasting ten aanzien van de laage Landen en min vragtbaare
Streeken.’
Wil men meer van deeze Vyf-Specien weeten, als mede van derzelver inning, en veele byzonderheden, de Schryver van den Tegenwoordigen Staat van Friesland, die, gelyk wy, dit Werk beoordeelende, opgemerkt hebben, tot veele kleinigheden afdaalt, onderrigt ons van iedere byzonderheid, en is zulks, om den wille der scherpheid in deeze Geldheffing gebruiklyk, nog al der naaleezinge waardig; men treft het aan in het IVde Deel, bl. 389 en vervolgens.
In het doorleezen viel ons oog op het getal der Inwoonderen van het Eiland Urk, volgens eene telling, in den Jaare 1750, op drie honderd en negenentachtig Persoonen gesteld. Dit zeldzaam Eiland is zeker in Volkrykheid toegenomen: want, volgens de jongste Volkstelling, in den Jaare 1795, wordt het getal van vyf honderd en vyf en zeventig opgegeeven.
't Geen wy meermaalen wenschten in een Woordenboek van deezen aart aan te treffen, by zeer veele breedspraakige Berigten van allerwegen bekende en overal te vindene Persoonen en zaaken, tot den ouden tyd behoorende, ontmoeten wy hier op het Artykel Utrecht, daar de Opsteller of Vermeerderaar ons een Verslag geeft van de laatere en zo belangryke Gebeurtenisse die gryze Stad overgekomen, met overwyzing na het Beroerd Nederland, tot de verdere Byzonderheden. In de daad men moest dus een Werk zo naby mogelyk op onzen tyd brengen. Veel van het elders bekende zou kunnen ingekort, en dus meer plaats gevonden worden voor 't geen nu wel in veeler geheugenisse berust, doch, met den tyd, oud wordt, en 't geen men in een Werk naa die Gebeurtenissen uitgekomen, met reden verwagt verhaald, ten minsten aangestipt, te vinden.
Ten slotte van het Berigt deezes Deels, schryven wy nog af 't geen wy van de Watergeuzen vermeld vinden. ‘Watergeuzen, eene zeer bekende benaaming in de Geschiedenissen van ons Vaderland, geduurende de kommerlyke dagen, in welke onze Voorouders het grootmoedig besluit namen om het Graaflyk juk van Ziels- en Lichaams-dwinglandye van den hals te schudden, of zich onder 's Lands puinhoopen te laaten be-