Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerklaaring van den Brief aan de Hebreen, door G. Bonnet, Doctor en Professor der H. Godgeleerdheid, en Academie-Prediker te Utrecht. Eerste Deel. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1796. In gr. 8vo. 358 bl. Behalven het Voorwerk.In een kort Voorbericht noemt de geleerde en werkzaame Schryver dit zyn Werk eene uitvoerige Verklaaring, en, waarlyk, niet te onrecht. Dit eerste Deel behelst vooreerst eenige Voorbereidzelen tot Verklaaring van den Brief aan de Hebreen; waarvan straks nader. Dan volgt eene Verhandeling over het Oogmerk en Redenbeleid van | |
[pagina 6]
| |
paulus Brief aan de Hebreen, welke 38 bladzyden beslaat. De overige 320 behooren tot de eigenlyke Verklaaring. En hoe ver wordt die in dit eerste Deel gebragt? Niet verder, Leezer, dan het eerste Hoofdstuk van den Brief zelven. Zodat, naar alle waarschynelykheid, het geheele Werk verscheiden Deelen zal uitmaaken. De Professor geeft, in het reeds gemelde Voorbericht, te kennen, dat hy, zedert veele jaaren, aan de Verklaaring van deezen Brief heeft gearbeid. Wanneer men hierby voegt de bekende geleerdheid des Schryvers, dan mag men, met reden, hier, behalven des Professors eigene aanmerkingen, eene volledige Verzameling verwachten van het beste, dat door de bekwaamste Uitleggeren over dit gedeelte van de gewyde Schriften der Christenen is aan het licht gebragt. Weinige aanhaalingen ontmoeten wy nogthans. Ook schynt het oogmerk van den Schryver niet zo zeer geweest te zyn eene Letterkundige Uitlegging te geeven, als wel eene zaakelyke Verklaaring, geschikt tot gebruik der zodanigen inzonderheid, welken de Leerstellingen der Hervormde Kerke zyn toegedaan. Deezen vooral schynt hy een stichtelyk Huisboek te hebben willen bezorgen. Sommigen zullen, misschien, oordeelen, dat een beknopter Werk, dan dit belooft te worden, ruim zo geschikt zoude geweest zyn tot bereiking van zulken oogmerk. Het is waar, een veeljaarige arbeid, gelyk deeze, wordt natuurlyk uitgebreid; nieuwe denkbeelden doen zich van tyd tot tyd voor, worden op het papier gebragt, en al verder ontwikkeld. Maar hiertegen staat over, dat men ook, by het dikwyls nazien, gelegenheid vindt om de voorgestelde zaaken meer in een te dringen, de voorstelling zelve te bekorten, herhaalingen, welke by het eerste opstellen natuurlyk insluipen, uit te wisschen, al het onnoodige wech te neemen, en niets meer te behouden, dan hetgeen ter weezenlyke ophelderinge vereischt wordt. Na dit alles blyft het onbetwistbaar, dat de waardy van een Werk niet geschat moet worden naar de menigte der bladzyden, of het getal der Boekdeelen, maar veeleer naar den aart der voorgedragen zaaken, en de wyze der voordragt. Het belangryke ligt in den inhoud, niet in de meerdere of mindere dikte des Boeks. Over den inhoud nu van het Werk, waarvan wy thans spreeken, zullen de gedachten verschillende zyn. | |
[pagina 7]
| |
Die der leerstellingen van de hervormde Kerke zyn toegedaan, zullen denzelven voortreffelyk vinden. De Schryver geeft alleszins blyken van zyne bestendige aankleevinge aan die leerstellingen, vooral, waar toe het begin van den Brief, volgens zyne begrippen, hem natuurlyk moest leiden, met betrekkinge tot een Godlyk Weezen, onderscheiden in drie Persoonen, en tot de verzoening der zonden. Anderen, welken hiervan verschillende gevoelens koesteren, zullen in dit opzicht 'er minder over voldaan zyn. Het lust ons niet hier in een geschil te treeden, hetgeen, zedert zo veele eeuwen, de Christenheid in onderscheiden partyen gesplist heeft. - Doch hoe men hierover ook denke, algemeen zal men moeten erkennen, dat de Hooggeleerde bonnet zyne gedachten over dit duistere stuk zo duidelyk voordraagt, als met den aart van het onderwerp en van zyn gevoelen bestaanbaar is. Ook moeten wy tot zynen lof betuigen, dat hy doorgaans gemaatigd is in zyne uitdrukkingen omtrent anders denkenden, en zich geene dier heftige bewoordingen veroorloft, welke dikwyls maar al te gemeen zyn in Godgeleerde strydschriften. De taal is beschaafd, eenvoudig zonder plat te weezen, en kenmerkt den geoefenden man, die zyne woorden wel weet te kiezen en te schikken naar zyn onderwerp. Wy zullen, by het uitkomen van volgende Deelen, wel gelegenheid vinden om van de Verklaaringe zelve onzen Leezeren eenig staaltjen mede te deelen, en tegenwoordig alleenlyk iets zeggen van de Voorbereidzelen, welke wy in het begin van dit uittreksel genoemd hebben. In dezelve, stelt de geleerde Schryver zich deeze Vraagen voor ter beantwoordinge: ‘I. Of het regelmatig gezag van dezen Brief genoegzaam zeker zy? II. Wien men voor deszelfs Schryver te houden hebbe? III. Aan wie dezelve geschreven zy? IV. Of hy oorspronglyk in het Grieksch geschreven zy? V. Van waar, en wanneer, deze Brief verzonden zy? VI. Wat den Schryver aanleiding gegeven hebbe, tot het schryven van dezen Brief, en derhalven, welk deszelfs hoofdoogmerk zy?’ Op de eerste Vraag is het antwoord, gelyk men denken kan, bevestigende. De redenen, hiervoor bygebragt, zyn de gewoone, gelyk ook, op de tegenbedenkingen, de gewoone oplossingen worden gegeven. In antwoord op de tweede Vraag wordt Apostel paulus als de Schryver van den Brief opgegeven, terwyl | |
[pagina 8]
| |
de Hoogleeraar nogthans eikent, dat het in vroeger en later tyd niet ontbroken heeft ‘aan kundige lieden, die oordeelden, dat men paulus voor den Schryver van dezen Brief niet houden kon; en zulks om redenen die vry wat schyns hebbenGa naar voetnoot(*).’ Die redenen worden vervolgens voorgedragen en wederlegd. Tot een staal van des Schryvers wyze van voorstellen en redenkavelen zullen wy het volgende, met eenige verkortinge, overneemen. Na eenige andere bedenkingen beantwoord te hebben, zegt hy: ‘Maar, veel grooter zwarigheid ontstaat 'er, uit het verschil van styl, tusschen dezen Brief en die Brieven, welke wy zeker weten, van paulus geschreven te zyn. Het bewys hier uit ontleend, tegen het meer algemeen gevoelen, rust op eene, dus ver niet gestaafde, onderstelling, dat, naamlyk, deze Brief, oorspronglyk, in het Grieksch geschreven zy. Doch hier van in het vervolg. Intusschen, deze onderstelling al eens toegestaan zynde, wordt echter, naar het oordeel van geleerde Uitleggers, uit het verschil in styl, dit besluit te onrecht opgemaakt: De Brief aan de Hebreen kan geen Brief van den Apostel paulus zyn.... Om het onwettige van dit besluit te doen zien, hebben niet allen hetzelfde geäntwoord.... Sommigen hebben gedacht, dat paulus de stoffe van dezen Brief hebbe opgegeven aan eenen anderen, die dezelve in zynen eigenen styl heeft overgedragen: en dan denkt men het naast aan den Euangelist lukas; zoo dat de zaaken hier van paulus, maar de woorden van lukas, zouden zyn; die, gelyk bekend is, uit zyne andere schriften, het Euängelie en de Handelingen der Apostelen, onder de Heilige Schryvers moet geteld worden: Dus dacht origenes voor het naast, en mannen van oordeel, in later tyd, hebben dat zelfde gevoelen aangenomen. Volgends deze opvatting, is alle moeilykheid, wegens het verschil van styl, weggenomen; doch men moet tevens toestaan, dat hier alle zekerheid ontbreekt. Anderen merken, te recht, aan, dat hy, die uit den styl wil redeneeren, eerst moet aantoonen, dat pau- | |
[pagina 9]
| |
lus niet in staat was, om, in zulken styl, als wy hier gebezigd vinden, eenen Brief te schryven: of konde hy dit doen, dan moet men bewyzen, dat hy geene reden gehad hebbe, om zich van zulken styl, in dezen Brief, te bedienen. Ook kan niet ontkend worden, dat de styl, in denzelfden Schryver, zeer verscheiden kan zyn, gelyk in de Schriften van salomo, van jeremia, en van joannes, blykbaar is.’ Vergt de Schryver hier niet wat veel? Het verschil van styl, in onderscheiden Werken, geeft zekerlyk reden om te vermoeden dat zy niet van denzelfden Schryver oorspronglyk zyn, zo lang men geen bewys heeft van het tegendeel. Daarby kan de styl van eenen Schryver zo characteristiek zyn, dat het wel niet onmogelyk, maar echter zeer onwaarschynelyk, moge gesteld worden, dat hy, over onderwerpen van gelyksoortigen aart schryvende, denzelven geheel zoude veranderen. Het is waar, sommigen hebben hunnen styl zo zeer in hunne magt, dat zy denzelven naar welgevallen kunnen verwisselen. Maar deeze zyn enkele voorbeelden, waaruit men geen gevolg kan trekken. Wanneer wy by denzelfden Schryver, in onderscheiden Werken, groote verscheidenheid van styl ontdekken, ontstaat dit of uit den verschilenden aart der onderwerpen, welke hy behandelt, of uit den verschillenden leeftyd, waarin hy het eene en het andere Werk opstelde. Maar geene van deeze beide redenen laaten zich op het stuk, waarvan wy nu handelen, gevoegelyk toepassen. Onze ruimte laat niet toe dit verder aan te dringen. En wy erkennen gereedlyk, dat verschil van styl geen bewys levert, hetgeen de zaak afdoet. Doch laat ons den Schryver verder hooren. ‘Verder zegt men, dat het verschil op verre na zoo groot niet is, tusschen dezen en andere Brieven van den Apostel paulus, als men wel voorgeeft. Integendeel, dat 'er zeer veel overéénkomst is, in bewoordingen, in redeneerwyze, in kracht van zeggen, in uitweidingen, in tuschenredenen, in volheid van zaken, en wat dies meer is. En, eindelyk, dat het verschil, hetwelk men, na zulke blykbare overëenkomst, nog aantreft, moet toegeschreven worden aan het byzonder oogmerk van den Apostel, aan het onderwerp, dat hy behandelt, aan de personen, welke hy zich voorstelt, en aan zyne | |
[pagina 10]
| |
gemoeds-aandoeningen omtrent de Hebreën, als zyne namaagschap.’ Vervolgens worden eenige nadere bewyzen bygebragt, hoofdzaaklyk afgeleid uit des Schryvers kundigheid in den Joodschen Godsdienst, doorzicht in de geheimen der Euangelie-leere, kracht van zeggen in onderwys, in vermaaning, in bestraffing, in vertroosting, enz. terwyl ook de geleerde bonnet oordeelt, dat Apostel petrus, in de bekende plaatze II pet. III, 15, deezen Brief bedoelde, hetgeen hy vervolgens tracht te bewyzen. Op de derde Vraage is het antwoord: De Brief is geschreven aan de Joodsche Christenen te Jerusalem en in Palaestina, maar om door deezen ook aan hunne broederen in de verstroojinge te worden gezonden; gelyk de Apostel ook wilde, dat zyn Brief aan de Colossensers zoude medegedeeld worden aan die van Laodicea. De Brief werd oorspronglyk in het Hebreeuwsch, zo als het toen by de Jooden in gebruik was, geschreven, is het antwoord op de vierde Vraag. De oplossing der bedenkinge, hiertegen afgeleid uit heb. IX, 16, wordt verschoven tot de verklaaring dier plaatze; en eenige andere zwaarigheden op eene andere wyze wechgeruimd. Van dien aart zyn de verklaaringen der naamen Melchizedek en Salem. Maar zoude het eenigzins stryden tegen het regelmaatige gezach van deezen Brief, indien men stelde, dat die verklaaringen by het vertaalen van denzelven in het Grieksch waren ingevoegd? Omtrent de vyfde Vraag is de Professor van gevoelen, dat de Brief te Rome wierd geschreven, in het 62 of 63 jaar der gemeene tydrekeninge. Eindelyk worden wy tot beantwoording der zesde Vraage gewezen tot de reeds gemelde Verhandeling, over het Oogmerk en Redenbeleid van paulus Brief aan de Hebreen. - Doch hier kunnen wy den Hoogeerwaardigen Schryver niet volgen. |
|