| |
Het gedrag van erfenis wagtende bloedverwanten geschetst.
Myne Heeren, of Burgers, Schryvers der Vaderlandsche Letteroefeningen.
Ik had reeds Heeren geschreeven; die benaaming blyft my in den mond bestorven, en is eer uit myn pen, dan ik om de nieuwere, Burgers, ul. misschien aangenaamer, denk. Weet, dat ik theophilus oudenstyl ben, en my niet zo schielyk aan Nieuwigheden, schoon ik de zaak geenzins afkeur, kan gewennen. Nu, dat zal niet afof toedoen aan de groote zaak, waar over ik u dagt, in deezen mynen Brieve, bezig te houden.
Vóóraf, want nien wil gaarne weeten van wien men een Brief ontvangt als men eene nieuwe hand ziet, - vóóraf moet ik u kortlyk onderhouden over myne omstandigheden; deeze zullen myn schryven toelichten - het berigt hier van is eene volslaagene noodwendigheid.
Een ruim Inkomen en eene wat gemaklyke Geaartheid hebben zints lang het leezen voor my eene noodwendigheid gemaakt: en, in de omstandigheden waarin ik my thans gesteld vinde, is het leezen my een troost des lee- | |
| |
vens. Ik hou groot van uwe Vaderlandsche Letteroefeningen; zy verschaffen my maandlyks een aangenaam onthaal, en eene verademing van het veelvuldig Staaten Regeeringkundige, van 't welk te leezen ik egter geen vyand ben. - Reeds vroeg geraakte ik in 't bezit van zo veel Middelen als zommigen misschien zouden denken dat ruim genoeg was. Weinig lust tot een arbeidzaam leeven hebbende, en tot een ommeslag van Handel, die, gelyk ik had opgemerkt, zo wel kan strekken om ons te verarmen als te verryken, besloot ik stil te leeven, vry van allen gewoel, vry van eer- en staatzugt, meester van myzelven en van myn tyd. Eenige omstandigheden my verhinderende in myne vroege jeugd te trouwen, heb ik lang genoeg geleefd om den naam van een Ouden Vryer te krygen: in deezen oudvryerlyken staat woont by my, te myner hulpe, myne Zuster deborah, nu vyf en vyftig jaaren oud, en die, om redenen haar best bekend, zeer eerlyk den naam van eene Oude Vryster verdient, en verworven heeft.
Ik weet zeer wel, dat de Menschen, over 't algemeen, zeer gereed zyn om een voorraad van geestigheid (althans van vermeende en veelal laffe geestigheid) uit te storten ten koste van Oude Vryers en Oude Vrysters. Zy merken ons aan als nietsbeduidende en nutlooze Lieden. Zy houden ons voor zo dwaazen, dat wy alle de gemakken en vermaaken des Huwlyksleevens laaten vaaren en dryven, zonder eenige reden ter wereld daar voor te hebben.
Zonder met hun, hier over, in eenig geschil of twistgeding te treeden, wil ik alleen van verre, met een wenk, aanduiden, dat, indien wy, gelyk zy beweeren, eigenzinniglyk de grootste gemakken en vermaaklykheden des leevens opofferen, zy ons, wegens deeze opoffering, eenigzins moeten agten. De Man, immers, die een vermaak versmaadt, 't welk binnen zyn bereik ligt, mag met regt na den lof van Zelfverlochening dingen.
Myne Zuster deborah, 't is waar, houdt 'er niet van, om zo philosophisch (mag ik het dus eens noemen) over dit onderwerp te denken of te spreeken. Het meer op daadzaaken (gelyk men spreekt) laatende aankomen, beweert zy, dat zy veele Minnaars gehad hebbe; maar dat zy hun afwees: doch dit was niet, (indien ik het wel heb,) zo zeer uit een afkeer van den Egtenstaat, dan wel uit een zelfvertrouwen op den duur
| |
| |
van het voorregt om eene keuze te kunnen en eenmaal te zullen doen. Zy stondt in een begrip, 't geen de Sexe vry gereed opvat en inwilligt, dat Schoonheid van geenen ras verganglyken aart was, en dat het aan Minnaars niet zou ontbreeken, wanneer het haar eens mogt behaagen eene beslissende keuze te doen. Maar, helaas! die gelukkige dagen zyn heengevlogen, en zy vindt zich nu overtuigd van de waarheid van menig oud Spreekwoord, haar meermaalen voorgehouden, wegens het versmaaden van goede Partyen, en het betoon van eene al te verregaande kieskeurigheid, dat men de Fortuin by de lokken moet grypen als zy zich van vooren aanbiedt, en bedenken dat deeze van achteren kaal is, enz.
Maar, welke ook onze verdrietlykheden en kwellingen mogen weezen, wegens het laaten voorbyglippen van goede gelegenheden, om de zoetigheden van den Egtenstaat te smaaken, en de smaadnaamen van Ouden Vryer en Oude Vryster te ontgaan, ik kan u verzekeren, dat wy deeze met alle onderwerping zouden draagen, indien wy geen anderen bynaam, ongelukkig, by den onzen gevoegd vonden; een bynaam, welke ons veel meer verdriets en kwellings baart. Ik meen, myne Heeren! dat deborah een Oude Tante is, en ik een Oude Oom.
Wy hebben drie Broeders, ieder met een half douzyn Kinderen gezegend. En, daar de middelen myner Zuster, als ook de myne, door de gemaatigdheid onzer verteeringe, (schoon wy 'er het onze onbekrompen van neemen,) steeds vermeerderen, worden wy, door de geheele Familie, aangezien op eene wyze, welke ik voor ul., die de wereld kennen, niet in 't breede behoef te beschryven.
In de daad, Myne Heeren! indien gy zaagt met welk eene hoogagting wy behandeld worden door het groot aantal onzer Neeven en Nigten, gy zoudt ons het geluk van zo bemind te weezen benyden. Maar, indien gy wist, zo wel als wy het weeten, gy zoudt teffens ontdekken, welk een wyd verschil 'er is tusschen eerbied en liefde.
Ik ken geen vernederender toestand, dan die van een Man, die weet, dat men hem alleen om zyne Middelen agt; die weet, welk eene nietsbeduidende inagtneeming zulks is; en wiens Bloedverwanten hoogagting en genegenheid betoonen, enkel opdat hy het moge vergelden,
| |
| |
door hun tot Erfgenaamen te stellen. Dit nogthans is de toestand der meeste ongehuwde Tantes en Oomen.
Deeze toestand wordt nog onaangenaamer, indien deeze Oomen en Tantes, op hunne jaaren en ondervinding, zich zo veel laaten voorstaan, dat zy misslagen meenen te vinden in het gedrag hunner jongere Bloedverwanten, hoe ongerymd en middelen-verslindend dat gedrag ook moge weezen. Dan vloeijen met onbelemmerden voortdrang alle de Spreekwoorden, alle de Gezegden, op Oude Vryers en Vrysters in zulk eene menigte voorhanden.
Indien ik, myne Heeren! verkoos in ernst stil te staan op dit betoon van Liefdeloosheid, dan zou ik, met eene zekerheid die naby de mathematische komt, kunnen betoogen, dat meer Kinderen ongelukkig gemaakt zyn door hunne Vaders en Moeders, dan ooit door Oomen en Tantes. - Ik zou, daarenboven, kunnen bewyzen, dat Ouderlyke toegenegenheid, wanneer dezelve niet bestuurd wordt door wysheid, opmerking en ondervinding, rechtstreeksche wreedheid is; als mede, dat toegeevenheid en inwilliging, in negen gevallen van de tien, noch door voorzigtigheid, noch door noodzaaklykheid, gewettigd wordt. Doch ik laat alle deeze, en meer algemeene, bedenkingen, die op dit onderwerp te maaken vallen, vaaren, om myn eigen geval u wat nader onder het ooge te brengen, wel verzekerd dat myne Zuster en ik de eenige niet zyn die ons in 't zelve bevinden, schoon het onze al zeer doorsteekend is, en ongetwyfeld tot een modél kan dienen. Verschoont myne langwyligheid, en hebt geduld met dit gebrek van een Ouden Vryer.
Het draagt zich dan in onze Familie in deezer voege toe. Myne Zuster deborah, (die, gelyk gy begrypen kunt, nooit Kinderen gehad heeft,) staat in het begrip, dat zy volkomen weet wat tot de Opvoeding van Kinderen behoort. Hier uit volgt zeer natuurlyk, dat zy verschillende begrippen koestert, en beweert, wegens de Opvoeding haarer Nigten, met die, welke de Ouders omhelzen, en volgen. En ik moet bekennen, dat zy, ten aanziene van dit onderwerp, eenige begrippen koestert, die, om voor de vuist te spreeken, onregtzinnig en hoogst verwerpelyk zyn. By voorbeeld, zy kant zich aan tegen het zenden der Nigten op een Kostschool, waar men geene andere dan jonge Juffrouwen van Rang, van Fatsoen, vindt; want deeze dingen houden, ondanks de Ge- | |
| |
lykheid, stand. Dit kan nog aankomen: maar zy beweert, dat, in het Wintersaisoen, viermaal na Schouwburg te gaan, tweemaal een Opera en een Concert by te woonen, genoeg is voor haare Nigten. - Zy geeft ook te verstaan, dat het zeer onvoeglyk is, deeze Kinderen, die zo zeer Godsdienstig onderwys behoeven, drie of vier maanden agtereen des Zomers uit de Kerk te laaten blyven, onder voorwendzel van Zondags een buitenluchtje te moeten scheppen. - Deeze, zult gy my wel willen toestaan, zyn zeer onaangenaam klinkende Leeringen; en kunnen niet dan groote smert baaren by lustige vrolyke jonge Dogters, in de groote wereld, naar eisch, opgevoed. - Myne Zuster deborah is egter zo verkleefd aan haare oude begrippen, (kettersche begrippen in deeze dagen,) dat zy het een en ander te zeggen weet op eenige gedeelten van de Kleeding der Nigten, en vryuit haar gevoelen zegt over den ontblooten boezem, enz. een stuk 't geen ik niet verder wil uitpluizen; men zou dit onvoeglyk vinden voor een Ouden Vryer, en ik my daar door zo belachlyk maaken als myn Mede-Oude-Vryer, die steeds den mond vol heeft
van Kraamhistorien.
Weinig reden heb ik ondertusschen om in de lessen myner Zuster iets onvoeglyks te vinden, en moet ik bekennen dat ik met haar in vrugtloosheid van Hervorminge volkomen gelyk staa. Is zy over de Nigten onvoldaan, ik omhels het stelzel, in de Opvoeding myner Neeven aangenomen, in geenen deele. - Te meermaalen heb ik myne bedenkingen in 't midden gebragt over de onvoeglykheid om jonge Lieden van veertien en zestien jaaren hunne eigene Paarden te geeven, en met een welgespekte Goudbeurs uit te ryden, van Saturdag tot Maandag om te zwerven, en zich te onthouden waar het Vermaak het gunstigst lokaas biedt. - Dikwyls heb ik beweerd, en misschien met eenige drift, dat Koffyhuizen en Herbergen geen geschikte plaatzen zyn voor Jongelingen van hunne jaaren. - Ik heb durven voorspellen, dat 'er een tyd zal komen, waarin de Ouders reden zullen vinden om zich te beklaagen wegens de afgerigtheid hunner Kinderen op het Spel, en verscheide andere Modische Begaafdheden. - En wat de maat myner vermeende Onbillykheid en Strengheid ten hunnen opzigte volmeet, is, dat ik deeze dingen niet by herhaaling kan hooren vermelden, zonder wederzin; en gy weet, dat, het geen wy niet zonder wederzin kunnen hooren, wy
| |
| |
ook gereed zyn om zonder zagtheid te veroordeelen. Het gevolg hier van is, dat onze Neeven en Nigten zeer omzigtig zyn, om op zekere tyden niet digt by hun Oom en Tante te komen. Zy weeten dat het weer van het oude zou weezen; of, gelyk zy agter onzen rug spreeken, het oude gegrom.
Maar met dit alles vinden zy zich zeer verlegen omtrent één ding, en dit is het één noodige. - Ons Geld. - Ons Geld moet zeker niet uit de Familie gaan. - Hier, hier is de groote zaak - en hoe die te huismeesteren! Uitwendige beleefdheid, en betoon van eerbied, moet bewaard, zorgvuldig bewaard, worden. Te deezer oorzaake ontvangen wy menig eene hartlyke Uitnoodiging, om onze Broeders en Zusters, en derzelver Familie, te bezoeken, als zy geen ander gezelschap hebben. Die Uitnoodigingen zyn altoos op den gemeenzaamsten en ouderwetssten voet geschoeid. 't Is om Familiedag te houden, zonder omslag, familiaar op de Portie, men zal geen omslag altoos maaken, en wat van dien aart meer is.
In waarheid, myne Heeren! ik moet bekennen, dat noch myne Zuster, noch ik, onaangenaamer Visites bywoonen; ter oorzaake van het dubbel bedwang, 't welk onze tegenwoordigheid de Familie oplegt. - Vooreerst moeten zy zich, althans in zekere maate, bedwingen in het geen zy een gedrag naar de Mode noemen, dat by Oom en Tante zo gehaat woord. - Ten anderen moeten zy eene houding van genegenheid en verknogtheid aanneemen; eene rol, die zy met veel moeite zeker speelen. De Kinderen, nog te jong om Kweekelingen te zyn in de kunst van veinzen, of die niet genoegzaam bedenken, welk een gevaar 'er steeke in ons te beledigen, verraaden nu en dan de Familie - sentimenten op eene ongevallige wyze. Gebeurt dit, zy worden door de Moeder des bestraft, en deeze betoont haare hooggaande verwondering, waar en hoe haare Kinderen zulke woorden geleerd hebben, als oude platneusde Schoen - Palmboomenhouten Pruik - en wat dies meer is van dien eigen aart, 't geen menigmaal den kinderlyken mond ontrolt. Zeker, myne Heeren! zulke woorden maaken geen gedeelte uit van de ingeschapene denkbeelden, zo dezelve plaats hebben, - zodanige woorden zyn aangeleerd, dikwyls gehoord, en gereed naagesprooken.
't Is niet langer geleden dan in den voorleden Winter,
| |
| |
dat wy een dierbaaren naastbestaanden verlooren. By het wederkomen van de Begraafnisse, terwyl wy over de deugden en goede hoedanigheden des overledenen spraken, en Mejuffr. elisabeth oudenstyl, de Vrouw van myn tweeden Broeder, een vloed van traanen op des overledenen gedagtenis stortte, kwam haare jongste Dogter, in diepen rouw gekleed, ter kamer in; tot haare Moeder zeggende: ‘Mama! onze Masquerade-Kleederen zyn t'huis gekomen!’ - Een snaphaanschoot in het venster zou geen grooter verwarring gebaard, ja, indien het getroffen had, geen doodlyker stilte te wege gebragt hebben. Onder deeze verwarring nam ik myn afscheid; en den volgenden avond verscheen de jeugd deezer hartlyk bedroefde Familie in het gewaad der grootste lugtigheid en ligtzinnigheid op de plaats ter Masquerade bestemd. Ik kreeg hiervan in 't zekere de weet: want, in 't voorbygaan, het ontbreekt myne Zuster noch my aan aanbrengers van 't geen in de Huizen onzer Broederen en Zusteren omgaat, als mede van 't geen de jonge lieden uitvoeren. Wy zyn 'er, althans ik ben 'er, niet op gesteld, en hou die Praatvaars en Praatmoers verdagt van slinksche oogmerken. - Ik kreeg dan hiervan de weet, en tevens berigt, hoe men gehoopt had, dat ik, door myne doofheid, toen door verkoudheid sterker dan naar gewoonte, misschien niet gehoord zou hebben, wat deeze jonge Juffrouw zich zo onbedagt, en te ongepaster uur, liet ontvallen. Te haarer verschooning moet ik zeggen, dat ik op zulk eene plaats in de kamer zat, dat zy my by het inkomen niet kon zien; en dat zy, overzulks, alleen een dier misslagen beging, waar toe de voorzigtigste zou kunnen vervallen. - Ik waagde het, eenigen tyd daar naa, myn mishaagen over zulk een gedrag te kennen te geeven; maar ik werd tot zwygen gebragt, door een bewys, 't geen ik moet bekennen dat geen tegenspraak leedt, waar tegen geen redekunst bestand was. Men bragt, als een onwederlegbaar bewys op al myne aanmerkingen en tegenwerpingen, in 't
midden, ‘dat het de laatste Masqueradeparty in het saisoen was, en dat 'er geen ander binnen kort zou plaats hebben!’
Om kort te gaan, (ik mag dit wel zeggen, naa reeds zo lang een Epistel geschreeven te hebben; doch Oude Vryers zyn lang van styl,) dusdanig, als ik gemeld heb, zyn de kettersche gevoelens van deborah en my; en zo groot oordeelen onze Bloedverwanten de volstrekte
| |
| |
noodzaaklykheid, om met ons op een goeden voet van vriendschap te staan, dat hunne Familien, om in de taal van den dag te spreeken, in Committees van Geheimhouding zich gevormd hebben. En ik geloof, in goeden ernst, dat zy elke nieuwe Knegt of Meid den Eed afneemen, om voor ons niets te openbaaren van 't geen 'er in de Huisgezimnen omgaat.
Eenige dagen geleden gaf my eene myner Nigten een bezoek, vergezeld van een haarer Makkers. Ik ontving haar, op myne wyze, zo goed en vriendlyk als my mogelyk was. Myne Nigt was kwistig in 't betoon van vriendlykheid en minzaamheden; als eene aartigheid deedt zy my een paar Koussebanden present. Die kleinigheid, want ik ben met weinig wel te vrede, bleef niet onbeloond, en ik wilde gaarne voorledene onaangenaamheden vergeeten. - By het weggaan, had haare Vriendin, zo ik veronderstel, by ongeluk, een Briefje uit den zak laaten vallen. Ik zou het, schoon open, niet geleezen hebben, indien ik niet by het opraapen met een oogslag een woord of twee gezien had, 't welk op my scheen te passen. Dit had betrekking op een bezoek, my, eenige weeken geleden, gegeeven.
waarde maria!
‘Het spyt my deerlyk, dat ik niet vóór negen uuren by u kan komen. De Oude Grommer was een week geleden aan ons huis, en keek, over 't een en ander, my betreffende, zo donker, dat myne Moeder begeerde, dat ik heden by hem zou gaan Theedrinken, om hem weder in een goed humeur te brengen. - Maar ik zal het kort maaken; ik zal zeker op dien dag hoofdpyn hebben, en by u weezen eer het eerste Spel uit is. Ik ben
e. oudenstyl.
Ik hoop dat deborah bedilal niet t'huis zal weezen. De Hemel behoede my daar voor!’
Toevalletjes als het evengemelde hebben my meer van dit slag van bewyzen der tedere liefde myner jonge Bloedverwanten in handen doen komen; en zal ik deeze onderpanden hunner genegenheid mywaards bewaaren tot den dag der vergeldinge. Intusschen zal de uitgave van deezen Brief, in uw Maandwerk, 't geen ik weet dat
| |
| |
ten huize myner Neeven en Nigten geleezen wordt, hun tot narigt kunnen dienen, dat de Oude Grommer niet doof is, noch de Oude Kat blind; en ik wil de proef hier mede neemen, wat eene bewustheid van hunne eigene bedrieglyke treeken kan uitwerken, en, naar gelange van de opregtheid hunner schaamte, of de geringe agtgeeving op dit zagte bestraffingsmiddel, zal ik kunnen opmaaken, of zy ooit in het geval zullen komen, om deborah of my als Oom en Tante anders dan in den blooten Naam alleen aan te zien.
Helaas, myne Heeren! het ongelyk, ons zo onverdiend (gelyk ik meen) aangedaan, is gering. Wy mogen bedroogen worden in eene geneigdheid tot hunne Kinderen, en die genegenheid moge ons aanzetten om aan dezelve ons goed te maaken. Daar neemt allen onregt, ons aangedaan, een einde, en het is geen misdaad misleid te worden. Het misdryf, en geen klein misdryf, in de daad, is gelegen, dat men jeugdige gemoederen een stelzel van bedrog en valschheid inboezemt, en zodanige begin zels instort die volstrekt het hart bederven, en hun alleen pligtmaatig jegens hunne Ouders zullen doen handelen, zo lang die Ouders hunner dwaasheid en ongebondenheid voedzel verschaffen. Mogten zy dit bedenken, en gelukkig weezen! - Ik ben, myne Heeren! enz.
theophilus oudenstyl. |
|