Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over den aart, de werking en het bestaan, der zouten.In myne Bespiegelingen over de Werken Gods in de Natuur, geschikt om de oneindige Grootheid van derzelver Maker uit de onberekenbare Kleinheid zommiger geschapene Wezens te leeren kennen, deed ik eene belofte, om mogelyk met der tyd eens meer opzettelyk te zullen handelen over het bestaan, den aart en de werking, der Zou- | |
[pagina 584]
| |
tenGa naar voetnoot(*). - Thans gedenkende aan myne belofte, zal ik tragten aan dezelve te voldoen, en deze stoffe onderhanden neemen, in welke wy wederom nieuwe stoffe zullen vinden om ons te verbazen over de oneindige Grootheid, de onbegrensde Wysheid, van den Almagtigen Schepper, te ontdekken in alle zyne Werken; maar verbazend in dezulke, welke, meer verborgen, niet dagelyks door ons met de vereischte oplettenheid gade geslagen worden. Eerst handelende over het bestaan der Zouten, en hoe zonder dezelve geen Wezen kan blyven voortduuren, zal ik ten anderen derzelver aart en werking nagaan, waarin zich ontzettende Wonderen laten zien, welke iederen opmerkzamen Waarnemer verbazen. Dan, voor ik iets omtrent de Zouten nader bepale, zal het allereerst noodzakelyk zyn, aan te toonen, wat men eigentlyk door Zouten te verstaan hebbe. - De gemeene Man is van oordeel, dat alleen zulke zelfstandigheden, en geene andere, den naam van Zouten verdienen, welke zout smaken - die scherp op de tong zyn, dezelve prikkelen, de kwylklieren zamentrekken, en daar door de vogtigheid in de weer houden, waarvan het natuurlyk gevolg dorst zyn moet. Dan in de Chemie word al wat in water zich zo volkomen laat oplossen, dat deszelfs deeltjes daar in op eene onzigtbare wyze verspreid zyn, terwyl zy zich weder, na dat het water genoegzaam is uitgedampt, van hetzelve afscheiden; dit alles verdient in de Chemie den naam van Zout, het zy het van een zoeten, of zouten, smaak zy; 't zy scherp of bytend; 't zy prikkelend, of ook wel van een zagten smaak. - Zo heeft men, by voorbeeld, zoete en bykans smakeloze Zouten; gelyk, onder anderen, Zuiker, getrokken uit het Zuikerriet, en tot kristallen geschoten, niet anders is dan het Zout dier plant; en de kristallen, uit de zoete Melk gehaald, het wezentlyk Zout van de Melk. Het eerste dezer Zouten is zoet, en het tweede bykans geheel smakeloos. - Alle deze Zouten hebben deze eigenschappen, dat zy oplosbaar, en wel onzigtbaar in 't water oplosbaar, zyn, terwyl zy zich, als 'er te veel in opgelost is, weer in hoekige of puntige figuuren van 't zelve afscheiden. Dan ieder Wezen, in de natuur voorkomende, is van een zeker deel Zout voorzien, en geen lichaam is van | |
[pagina 585]
| |
hetzelve ten eenemaal ontbloot. Geen wezen kan zonder hetzelve bestaan, of blyven voortduuren. Hierom worden de Zouten als de eerste grondbeginzels van alle lichamelyke wezens aangemerkt. Het Zout is overal in verspreid, en bevind zich in alle dingen. Het behoud alle zaamgestelde wezens, en bewaart dezelve voor bederf. 'Er is geen Plant of Dier, geen Kruid of Boom, zelfs de Steen- en Mineraalstoffen niet uitgezonderd, welke van dit grondbeginzel niet rykelyk voorzien zyn, en zommigen wel zo overvloedig, en in zo eene ruime mate, dat men zich over derzelver groote hoeveelheid moet verbazen, gelyk dat plaats heeft in eenige Zeeplanten, als, by voorbeeld, in het Zeekoraal en Zeewier, het geen in groote menigte aan onze Zeekusten te vinden is, en zo eenen grooten overvloed van Zout uitlevert, dat het bykans ongelooslyk voorkomt. Ik heb, in den Jare 1763, op verzoek van wylen den doorkundigen Natuuronderzoeker, den vermaarden job baster, uit een en twintig Oncen gedroogde Zee-Rui, die vyf oncen asch opleverden na de verbranding, twee en een half once zuiver Loogzout gehaald, dat is juist de helft van de asch; twee en dertig oncen zuivere wel uitgebrande asch van het Zeekoraal leverden dertien oncen wit zuiver Loogzout op; waar uit blykt, dat de Wier of Rui nog van meerdere Zoutdeelen voorzien is, dan het Zeekoraal; het geen is toe te schryven, om dat het eerste altyd in het Zeewater is, daar het ander maar slegts by elk opkomend ty door 't Zeewater bedekt word. Het Zout is volstrekt noodzakelyk in het Ryk der Groeibaren; alles zou, by gebrek van dit grondbeginzel, verloren gaan, zonder groei of werking blyven. Al het Kruid, alle Plantgewas, zou sterven. Het Aardryk ontvangt van het Zout zyne vrugtbaarheid. Zy word ten eenemaal onvrugtbaar wanneer zy te veel van hare Zoutdeelen ontbloot is; dit gebrek moet wederom door mest hersteld worden, of door andere stof, met genoegzame Alkalische Zouten voorzien; zo als, by voorbeeld, door asch van gebrand hout en turf, die met dit Zout rykelyk vervuld is. Zo leveren verrotte Stoffen een overvloed van Zoutdeelen op, waar door zy ook zeer vrugtbaarmakend zyn. Ziet, van zo veel noodzakelykheid is het bestaan der Zouten, en de Alwyze Schepper heeft met een oneindig doorzigt het bestaan geschonken aan een Wezen, 't geen, om dat het in de natuur niet kan gemist worden, alles in dezelve moet in stand houden. | |
[pagina 586]
| |
Dan nog al verder is het Zout van eene onschatbare waarde, van eene volstrekte en onmisbare noodzakelykheid. Het Ryk der Dieren en wy Menschen, tot dat zelfde Ryk behoorende, zouden zonder dat noodwendig grondbeginzel niet, volstrekt niet, bestaan kunnen, en zonder hetzelve kan het Dierenryk niet gevoed worden. Het geeft aan alle Kruiden, Wortelen en Planten, den smaak en de kragten, waar door de Dieren onderhouden, gevoed en gesterkt, worden. - Ons brood was kragteloos, zonder smaak, of vermogen om ons te kunnen voeden, - het was ten eenemaal smakeloos, en niet geschikt tot eeten, of voedzel, of onderhoud, indien het Zout ontbrak. Onze toespyzen zouden alle oneetbaar zyn, waren zy, of zelve niet van genoegzame Zoutdeelen voorzien, of maakte men ze niet smakelyk, met ze te voorzien van zo veel Zout, dat zy daar door eetbaar en smakelyk worden. Zonder hetzelve trokken wy nergens eenige kragt of voedzel uit. Noch mensch, noch vee, kon onderhouden worden, noch groei, noch wasdom, krygen. Ook bleef al 't Aardryk onvrugtbaar, en veranderde in eene barre woesteny; Plant en Kruid verdorden; niets bleef in leven, veel minder ontving het eenigen wasdom. - Men ziet, door de bevinding geleerd, wat de verrotte Kruiden, of de tot asch verbrande Turf en Houtskolen, toebrengen, om de vrugtbaarheid des Aardbodems te bevorderen. Waar door geschied dit anders, dan door de Zoutdeelen, welke eene vrugtbaarmakende kragt bezitten? Zo geeft het Zout aan alles den smaak, de geur en aangenaamheid, den groei en het leven, door deszelfs prikkelende kragt, ten minsten indien 'er niet een te groote overvloed van Zoutdeelen plaats hebbe. Het wekt ook alle onze gewaarwordingen en aangename aandoeningen op, door onzen smaak of reukzenuwen zagt te prikkelen; hier door gevoelen wy de aangenaamste en streelendste aandoeningen. Onze Zintuigen waren ons onnut, indien het Zout in de wezens ontbrak; naardien zonder hetzelve alle werkingen ophielden - alle de werkingen, welke de lichamen onderling en op elkanderen hebben - alle aandoeningen hielden op eenmaal geheel op. - Om deze rede dan is het allernoodzakelykst, dat 'er overal, in alle Lichamen, en door alle plaatzen, Zoutdeelen verspreid zyn. Onze Dampkring is geheel vervuld met dezelve. In de lugt zyn de Zoutdeeltjes overal op eene onzigtbare wyze verspreid, en | |
[pagina 587]
| |
dit is zo noodzakelyk, om dat anders de Dampkring schadelyk zou zyn voor al wat leeft, en de lugt, welke men geduurig inademt, voor mensch en vee doodlyk. Al 't Aardryk verdorde, en al 't Gedierte zou sterven. De Zouten zyn dus van alles, van alle voorwerpen, welke in 't geschapene, welke in de natuur, voorkomen; van alle wezens zyn zy de grond, en het wezentlyke, het grondbeginzel, van alles, 't geen aanzyn ontvangen heeft, 't geen in de natuur bestaat. Hetzelve kan niet vernietigd worden, maar blyft bestaan, hoe men ook anders de stof moge keeren, wenden, en uit elkanderen zetten. - Zo worden de Zouten ook gehouden voor de grondsteunzels, welke den zamenhang der Lichamen vasthouden. Zy dienen voor pennen, voor nagels, en zyn dus de bouwstof, welke de deelen aan elkanderen verbindenGa naar voetnoot(*). Als nu de Zouten worden afgescheiden, dan gaan de deelen der wezens ook los, even als in een gebouw, indien men daarin de pennen en nagels losmaakt; die wezens, waarin zy besloten, verborgen, verspreid zyn, deze gaan los, worden uiteen gezet, en ontvangen eene geheel andere gedaante. De Zouten daarentegen geraken in beweging, scheiden zich af, worden in water opgelost, en vertoonen zich als wezens op zich zelven, als bestaanlykheden, van alle andere wezens verschillende en onderscheiden. - En waarlyk, dat de Zouten onderscheiden, en op zichzelven bestaande wezens zyn, blykt hier uit ten klaarsten, om dat men dezelve niet vernietigen, noch tot andere wezens vormen, kan; want, hoe menigmalen men ze ook oplosse, ze blyven altyd hunne natuur behouden, of hoe menigmalen men ze ook uit eenig kruid, of wat het zy, trekke, ieder Zout behoud zyne eigen gedaante, telkenmale als men dezelve, opgelost en ontbonden hebbende, weer doet van het vogt afscheiden. - Hoe menigmalen men deze proef herhalen moge, men krygt altoos Zout van dezelfde gedaante, van dezelfde figuur; deze veranderen nimmer, ten blyke dat ze niet kunnen vernietigd worden, maar dat zy het wezen en den grond aller dingen uitmaken. De Zouten zyn dus onverdelgbaar, en maken de eerste grondbeginzels aller wezens uit; zy blyven bestendig en altyd bestaan, hoe zeer de Stofdeelen van elkanderen gescheiden, en uit elkanderen gezet, worden. Hier uit blykt proefonder- | |
[pagina 588]
| |
vindelyk, gelyk de Natuuronderzoekers met grond staande houden, dat de wezens der zaken eeuwig en onveranderlyk zyn, zo dat het wezen van iedere zaak onveranderlyk blyft, schoon de schakel, door welke derzelver deelen aaneen gebonden waren, word losgemaakt, en de deelen, vaneen gescheiden, ten eenemaal uit elkanderen gaan. Het aardagtige moge zich weer met het stof vermengen, overgaan tot de aarde, waar uit het zyn oorsprong heeft, de vlugge olie en harsdeeltjes zich in de lugt vermengen, zich met den Dampkring vereenigen, waar uit zy wederom medegedeeld, of geschikt en verordend worden, om een gedeelte van zoortgelyke wezens te helpen vormen, als van welke zy door de ontbinding zyn afgescheiden. - Of zy mogen zich anders weer vereenigen met wezens van een geheel verschillenden aart, als die, waar mede zy te vooren zyn vereenigd geweest. Met dit alles blyven zy, inmiddels, als de eerste grondbeginzels, dezelfde onveranderlyk in wezen en gedaante. ô Welk eene diepte van Wysheid ontdekt zich in alle Gods Werken, in alle de Werken Gods in de Natuur - eene diepte van Wysheid, die niet te doorgronden, noch te peilen, is! maar die ons den grooten Schepper leert kennen, niet slegts als den Vormer van 't Geheelal, maar als den Oneindigen, wiens Almagt onbeperkt is, en wiens verstand alle bevatting te boven gaat: want met welk eene Wysheid heeft de Oneindige hier alles voorzien, en geordend, om eigentlyk op de geschiktste wyze in de Natuur alles in stand te houden, alles te doen beantwoorden aan die doeleinden en oogmerken, waar toe de dingen geschikt zyn en verordend. - Ja zo groot is de Schepper van 't Heelal, dat Hy, in het vormen van zyn Scheppingsplan, omtrent alle dingen zo juist voorzien heeft, en alles in die orde geregeld, dat Hy in geen ding, hoegenaamd, hoe onmerkbaar klein, of hoe ontzagbarend groot, ooit gegemist, noch heeft kunnen missen. - Dit is voorwaar eene ondoorgrondelyke diepte, eene diepte van Wysheid, voor eindige vernuften ten eenemaal ondoorgrondelyk! - Gedagten - Overdenkingen voorwaar, die, hoe dieper men peinse, hoe ondoorgrondelyker de diepte is - Gedagten voorwaar, die het verstand bedwelmen! Deze Stof, indien zy de aandagt myner Lezeren word waardig gekeurd, zoude ik, zo God wil, in een of twee volgende Verhandelingen uitwerken. C. v.d. G. |
|