Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 561]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Zamenspraak, tusschen Mercurius, Socrates, en eenen hedendaagschen wysgeer.
| |
[pagina 562]
| |
kleeding en verdere opschik raaken my niet. - Van welk eene Weetenschap heeft hy de grenzen wyder uitgezet? Met welk eene nieuwe Ontdekking heeft hy den voorraad der menschlyke kundigheden verrykt? Of is hy gelukkig geslaagd in de Beginzelen der Zedekunde, door anderen vastgesteld, op te helderen? - Zyne Landgenooten, heeft men my berigt, hebben, in den laatsten tyd, groote vorderingen gemaakt in kundigheden, waar van men, ten mynen leeftyde, weinig wist; als de eigenschappen der Stoffe, de Starrekunde: heeft hy zich, in dat vak, onledig gehouden? Mercurius. Ik weet niet dat hy zulks gedaan hebbe. Socrates. Hy zal misschien zyne naspeuringen bepaald hebben tot den aart van 's Menschen Ziel, en mogelyk heeft hy door nieuwe bewyzen de zaak der Deugd ondersteund - of de Vryheid zyns Lands op hegter grondslagen gevestigd? Mercurius. Ik vrees dat hy de kennis van 's Menschen Ziel door geene nieuwe waarneemingen, of door het bevorderen der waarheid, uitgebreid heeft; ja ik twyfel, of hy wel geloofde, dat 'er zodanig iets, 't geen wy Ziel noemen, in 't Heelal bestaat. Socrates. Mogelyk is hy een Wiskundige? Mercurius. Als zodanig heb ik nimmer van hem hooren spreeken. Socrates. Veele Weetenschappen zyn, zints myn vertrek van de Aarde, tot volkomenheid gebragt; en men heeft daadlyk veele zeer groote Ontdekkingen gedaan. Ik bid u, Mercurius, zeg my, in welk opzigt deeze Wysgeer de paalen der menschlyke kundigheden uitgezet, of het geloof bevestigd heeft? Mercurius. Waarlyk, ik vind my verlegen te zeggen, waar in hy het geloof versterkte; of gy zoudt het versterking van geloof moeten heeten, de poogingen, door hem aangewend, om de Menschen aan alles te doen twyfelen - te doen twyfelen aan 't Bestaan van god, van Geest, van Stoffe, van Zichzelven. Socrates. Zo is dan die Wysgeer een Scepticus, een Twyfelaar. Dit is een Character, aan de wereld, in mynen leeftyd, gansch niet onbekend. Maar het verwondert my, dat de Britten, die (zo men my verhaald heeft) hun Land gezuiverd hebben van een veel min schadelyk Dier, den Wolf, een Twyfelaar onder zich duldden. - En noemt gy, Mercurius, zulk een Weezen een Wysgeer? | |
[pagina 563]
| |
Mercurius. Ik geef hem slegts den Naam, dien anderen hem toegevoegd hebben. Gy hebt voorheen de Twyselaary bestreeden; en ik zou het een geluk rekenen, indien gy deeze arme ziel, ten minsten voor een gedeelte, wilde zuiveren van het verderf, 't welk zy over zichzelve gehaald heeft. - Hy zou dit voor eene gunst moeten rekenen: want, indien hy, langs deezen weg, niet gezuiverd worde, zal het, langs eenen anderen, veel min aangenaamen, moeten geschieden. - Maar hy is reeds digt by ons genaderd. - Nu, myn goede Grieksche Wysgeer, wapen u met al de kragt uwer Wysbegeerte, schik alle uwe bewysredenen in orde, rust u toe met ophelderingen, scherp uwe redekunstige wapenen, doe de snede van uw vernuft werken, en het vuur uwer verbeeldingskragt, het vermogen uwer welspreekenheid, en het treffende van uw - - Socrates. Zagt, myn Vriend! gy weet ik onderscheidde my nimmer als een Grootspreeker. Altoos heb ik het genoeg geoordeeld iemand te overtuigen, zonder hem te overbluffen, of in een hoek te jaagen. Liever wilde ik steeds uitlokken dan dringen; want 'er is in de menschlyke natuur eene sterke geneigdheid om aan geweld wederstand te bieden, en eene niet min sterke om het aan zagte overtuiging gewonnen te geeven. Mercurius. Zal ik hem dan by u inleiden als tot den eerbiedwekkenden Socrates, den Voorstander der Deugd, by welken hy komt, niet om tot het omhelzen der waarheid gedrongen, maar om 'er zagtlyk toe overgehaald te worden? Denkt gy, dat een wederbarstige ziel, die niet wil bukken voor eene grootere magt, door eene veel mindere zal worden te onder gebragt? Socrates. Meld hem noch myn Naam, noch myn Character. Ik wil, in dit geval, even als in veele voorgaande, liever voorkomen als een eenvoudig Man, dan als een Wysgeer. Ik wil liever schynen de Twyfelaary te begunstigen, dan tegen te streeven; want dan zal hy my willen hooren, zonder iets te duchten, en zal ik gelegenheid vinden om myn gevoelen te zeggen over eenige van zyne Stellingen, zonder in de verdenking te vallen, dat ik eenig oogmerk hebbe, of om hem te wederleggen, of belachlyk ten toon te stellen. Mercurius. 't Is goed. Ik zal my naar deeze onderrigting schikken. - Dan hy is hier by ons. - Groote en geleerde Heer! ik verzoek u te mogen inlei- | |
[pagina 564]
| |
den tot deezen mynen Vriend, een eenvoudig Man, die op Wysbegeerte noch op Geleerdheid eenigen eisch maakt; maar met eenige opmerking uwe Proeven geleezen heeft. - Vriend, (zich tot Socrates wendende) dit is de zeldzaame Man, dien gy zo dikwyls gewenscht hebt te zien. Deeze is de Wysgeer, wiens Schriften zo zeer bewonderd worden in Europa, Asia, Africa en America; Schriften, door veelen geleezen, door weinigen verstaan, en die allen overtuigen. Socrates. Ik reken my, gelukkig in kennis gebragt te worden met een zo groot Man. Dat veelen diens Schriften leezen, en dat weinigen dezelve verstaan, kan ik gereedlyk veronderstellen; maar veroorlof my te twyfelen, of door dezelve immer iemand overtuigd werd. Hedendaagsche Wysgeer. Zagt, myn Heer! niemand door myne Wysgeerige Schriften overtuigd! wat meent gy daar mede? Socrates. Verre zy het van my dit te zeggen. De Hemel verhoede zulks! - Neen - ik heb ongelyk - ik vraag u verschooning, myn Heer! - het Geval verhoede zulks - hou! ik heb weder ongelyk - de Noodzaaklykheid verhoede zulks - of Niets verhoede, dat ik eenig ding, of niets, zo zou vaststellen. - Ik zeide alleen, dat ik twyfelde of ooit iemand daar door overtuigd werd. - En vergun het my te zeggen, myn Heer! dat gy een aartig slag van een Weezen zyt, en dat uwe beginzels weinig met uwe daaden strooken, indien gy daar aan niet even zeer twyfelt. Hedendaagsche Wysgeer. ô, Myn Heer! ik dagt dat gy met my wilde spreeken in de taal des gemeenen leevens. - Wysgeerig gesprooken, hebt gy gelyk. Ik twyfel of myne Schriften immer iemand overtuigden: ik twyfel of ze ooit gedrukt of uitgegeeven werden. - ô Ja, buiten twyfel, myn Heer! ik twyfel aan alles zeer. Socrates. Maar zeker, deeze uwe bespiegeling kan niet welgegrond weezen. Is het mogelyk, dat gy, met een ernstig vertrouwen, twyfelt of uwe Schriften ooit overtuiging te wege bragten, of ooit in druk verscheenen? Hedendaagsche Wysgeer. Maar ik zeg u, myn Heer! dat ik daar aan twyfel met zo veel zekerheids als ik het geloof. - Neen, Ik meen als ik twyfel aan myn eigen Bestaan! Socrates. Gy gelooft dat gy daar aan twyfelt? Hedendaagsche Wysgeer. Ja, myn Heer! en een ieder, die myne Proeven geleezen heeft, zal, indien hy een | |
[pagina 565]
| |
regtschaapen Wysgeer is, gelooven, dat hy ook hier aan twyfelt. Socrates. Ik bid u, denkt gy het meer gunstig voor het beginzel van algemeene Twyfelaary, te gelooven dat gy twyfelt, dan te gelooven dat gy niet twyfelt? Hedendaagsche Wysgeer. Ik zeg u dat gy niets van de zaak verstaat. En, om u hier van te vergewissen, twyfel ik of myn geloof in myne twyfeling weezenlyk is, of niet. - Dit moet ik, volgens myne beginzels, doen; want ik heb gezegd, ipse dixi, dat een waar Wysgeer zo wel wegens zyne twyfelingen, als wegens zyne overtuigingen, twyfelt. Socrates. Volgens uwe beginzelen, gelooft gy in geen ding, doet gy wel? Hedendaagsche Wysgeer. In geenen deele. Als een Wysgeer geloof ik niets met zekerheid; en ik heb gezegd, dat hy, die iets met zekerheid gelooft, een Gek is. - Deeze uitdrukking moge u wat onbeschaafd klinken; maar niemand myner Vrienden hadt 'er ooit iets tegen. Socrates. Gy scheent te denken, dat gevestigde twyfeling geloof insluit, - insluit uw geloof aan uwe twyfeling. Hedendaagsche Wysgeer. Ja, ik erken dit! Socrates. Dan kunt gy noch aan eenig ding gelooven, noch aan eenig ding twyfelen; naardemaal het eerste rechtstreeks geloof veronderstelt, en het laatste ingewikkeld. Zo dat uw ziel zich nooit met eenige gedagten in 't geheel kan bezig houden: want, indien dit zo ware, zou zulks insluiten iets, of van geloof of van twyfel, ten aanziene van die gedagten, of van uwe wyze van denken daar over. - Maar gy erkent, dat twyfeling insluit het geloof dat gy twyfelt. Derhalven kunt gy niet denken zonder te gelooven; en daar gy, volgens uwe beginzelen, niet kunt gelooven, zo kunt gy, volgens die eigenste beginzelen, niet denken. Hedendaagsche Wysgeer. Ik zeg u, oude Heer! dat gy niets van de zaak begrypt; en dat gy zyt - neen, dat ik twyfel of gy niet zyt een van de hardnekkigste, onbeschoftste, onwelopgevoedste - - - Mercurius. Met uw verlof, myn Heer! dat ik u in de reden val. - Maar ik moet u herinneren, dat gy spreekt met iemand, die u in Wysbegeerte gelyk is. - Ik moet u ook zeggen, dat gy een vreemdeling zyt omtrent onze gebruiken; dat het uw belang niet | |
[pagina 566]
| |
zal weezen, hier eenige Leer staande te houden, welke gy niet gelooft: want, indien zodanige begrippen niet kunnen uitgedreeven worden door een onderhoud met Socrates, dan zal men moeten beproeven of zy bestand zullen weezen tegen - - - Hedendaagsche Wysgeer, Socrates, myn Heer! is een Persoon voor wien men begrypen moet dat ik groote hoogagting heb; het is fatzoenlyk in de beste gezelschappen van hem met eerbied te spreeken. Toen ik my te Parys bevond, noemde men my (en myne Vrienden beantwoordden zulks beleefd met den weerklank) le Socrate Moderne. Mercurius. Dat zy zo: maar dit doet thans tot de zaak niets. Vaar voort, indien het u behaage, in het gesprek met Socrates. Hedendaagsche Wysgeer. Ik ontken niet, dat, volgens 't geen hy gezegd heeft, het duidlyk genoeg blyke, dat, indien de Ziel bestondt, en zich met denken kon bezig houden, de eerste beginzels van naspeuring op geloof zouden moeten gegrond zyn. Maar, naardien ik het bestaan der Ziele ontken, en gevolglyk van denken, is het voor my niet noodzaaklyk, toe te staan, dat zyn redenkaveling myne bespiegeling eenigzins raakt. De Ziel, alhoewel dezelve moet gelooven, indien zy denkt, zal, nogthans, indien zy niet denkt, even zeer mogen twyfelen. - Dit is myne Leer. En ik durf verklaaren, dat, terwyl ik my op aarde bevond, 'er eenigen waren die zich op de kennis van deeze Leer toeleiden, en veelen die dezelve omhelsden. Socrates. Dat wil ik gaarne gelooven. Zelfs in uw eigen huis moet gy veele Leerlingen gehad hebben. Elke Stoel in uw spreekvertrek hadt ten minsten eenige kennis van de menschlyke Natuur; en de Tafel, op welke gy uwe Proeven geschreeven hebt, kon een stuk van Twyfelaary niet min sneedig dan gy zelve behandelen. Hedendaagsche Wysgeer. Foei, Socrates! het is beneden de waardigheid van eenen Wysgeer, zo ongerymd te praaten. Welk een hoop van onbestaanbaarheden hebt gy hier op een gestapeld? - Gaf ik immer, op den versten afstand zelve, te verstaan, of kon ik ooit gelooven, dat een Tafel of een Stoel kon redenkavelen gelyk ik: of veronderstellen, dat een stuk ongevoelige stoffe met menschlyke hoedanigheden voorzien was? | |
[pagina 567]
| |
Socrates. Eer ik u hier op eenig antwoord geeve, zal ik vooraf, met uw verlof, eene vraag doen ten opzigte van Niets, dat denkbeeld, of woord, waar op gy zo zeer gesteld schynt. Is dit Niets, ten aanziene van stoffe, by voorbeeld, ontbloot van de hoedanigheden van grootheid en vastheid, weezenlyke eigenschappen der Stoffe? En ten aanziene van de Ziel, is het dan niet ontbloot van alle de hoedanigheden der Ziele? Hedendaagsche Wysgeer. Ik verstaa deeze vraagen niet recht. Maar ik staa toe, dat een Nietweezenheid geene hoedanigheden kan hebben. Socrates. En wat is uw denkbeeld van Onderscheid? Zoudt gy twee zaaken verschillend noemen, die beide dezelfde hoedanigheden bezaten? Hedendaagsche Wysgeer. In geenen deele. Wanneer men van twee dingen als verschillende spreekt, moet men daar door begrypen, dat het eene eenige hoedanigheid bezit, welke het andere derft. Socrates. Wel nu dan, indien Gy en uw Tafel onderscheiden zyn, moet dan niet een van beiden eenige hoedanigheid of hoedanigheden hebben, die de ander derft? En naardemaal Niets geene hoedanigheid, welke ook, kan bezitten; en dewyl Gy en uw Tafel (volgens uwe Bespiegeling) niets zyn, kan ook geen van beiden eenige hoedanigheid bezitten. Weshalven gy, wanneer gy het bestaan van Stoffe en Geest lochent, met de daad erkent, dat dezelfde zaak, op denzelfden tyd, hoedanigheden bezit en niet bezit. - En gy zult bevinden, dat dit het éénig voorbeeld niet is van zulk eene tastbaare ongerymdheid in de redeneering der Twyfelaaren: gy zult bevinden, dat in meest alle de beginzels uws stelzels, zo verre het de Twyfelaary betreffe, soortgelyke tegenzeggelykheden schuilen. Hedendaagsche Wysgeer. 'Er schynt eenige ongerymdheid te schuilen in de veronderstelling dat Geest en Stoffe niet bestaan: dewyl zy blykbaar verschillen, en derhalven onderscheidene eigenschappen moeten hebben. - Maar - Socrates. En gy schynt te erkennen, dat, indien de Ziel bestaat, algemeene Twyfelaary onmogelyk is, dewyl deeze noodzaaklyk een gebrek van allen denken insluit, 't welk onbestaanbaar is met den aart der Ziele. Hedendaagsche Wysgeer. Misschien zou, uit het geen aangevoerd is, het bestaan der Ziele en de onmogelyk- | |
[pagina 568]
| |
heid van algemeene Twyfelaarye genoegzaam zeker zyn voor het gros des Menschdoms. - Maar gy zyt niet bedagt, myn goede Heer! dat ik eene stelling beweer, die de kragt van alle tegenbewyzen ontzenuwt. - Ik beweer, dat de Zinnen en het Geheugen bedrieglyk zyn, en dat, by gevolg, niemand zekerheid kan hebben van de weezenlykheid van 't geen hy ontwaar wordt, of zich herinnert: weshalven wy ons door geene redeneering moeten laaten overtuigen: daar wy, en blootstaan om die verkeerd te begrypen, en te vergeeten. Socrates. Het is vreemd, als gy ten deezen opzigte niet ontwaar wordt, dat uwe bewyzen blootstaan voor dezelfde tegenwerpingen als die uwer tegenstreeveren. - Maar, dit overgeslaagen, welke reden hebt gy, om te beweeren dat de Zinnen bedrieglyk zyn? Hedendaagsche Wysgeer. Staa my toe deeze vraag met eene andere te beantwoorden. Heeft niet het menschdom in 't algemeen overeengestemd, om het vermogen van bevatten, het voorwerp dat bevat wordt, en de werkzaamheid der bevatting zelve, met één en denzelfden naam te bestempelen? - hier door aanduidende, dat deeze drie, naar het algemeen aangenomen volksbegrip, weezenlyk dezelfde zaak zyn. Nu, het vermogen om te bevatten is 't geen wy de Ziel noemen: en wanneer iemand zegt, myn gezigt is zwak, moet ook de bevatte zaak aldus weezen; en wanneer iemand zegt, ik zie een vreemd gezigt. En dus geeven de zinnen geen kennis van dingen buiten de Ziel; maar alleen van de zodanige, als daarin begreepen zyn. Socrates. En kunt gy, in goeden ernst, denken, dat de menschen, in 't algemeen, wanneer zy een Rivier of een Berg zien, gelooven, dat die alleen in hun elge Ziel bestaat? Breng my eenig mensch van gezond verstand, die zo denkt, en ik zal uw gevoelen omhelzen. Maar gy zult bevinden, dat de menschen nooit het zelfde woord gebruiken, om dingen aan te duiden, welke zy gelooven dat geheel verschillen. - Wanneer gy Londen ziet van Highgate-Hill, hebt gy dan geen gezigt van Londen? Hedendaagsche Wysgeer. Ja. Socrates. En wanneer gy een Tekening van Londen in 't verschiet beschouwt, hebt gy dan geen gezigt van Londen? Hedendaagsche Wysgeer. Ongetwyfeld. | |
[pagina 569]
| |
Socrates. Volgt hier uit, dat de Stad Londen en de Aftekening daarvan een en dezelfde zaak zyn; of dat, als gy de Aftekening in uw zak hebt, gy ook de Stad Londen in uw zak bergt? Hedendaagsche Wysgeer. Neen. - Ik erken 'er steekt iets in 't geen gy zegt. - Maar, schoon ik eens toestond, dat de Zinnen niet bedrieglyk waren, 't welk geen Twyfelend Wysgeer immer erkende, of ooit kan erkennen; dan moet ik nog stilstaan en aandringen op de bedrieglykheid van het Geheugen: deeze alleen is genoeg om alle andere bewyzen te ontkragten: want, indien wy niet zeker gaan omtrent het geen ons Geheugen opgeeft, hoe kunnen wy dan vastheid hebben omtrent de Besluiten uit de opgave opgemaakt? Socrates. Het behaage u, op een of twee Vraagen, my te antwoorden. Indien duizend Man dezelfde zaak, op denzelfden tyd, waarnamen, en elk van die duizend, afzonderlyk gevraagd, 'er hetzelfde bescheid van gaven; zou zulks ten blyke strekken van de naauwkeurigheid hunner waarneeminge, of van derzelver onnaauwkeurigheid? Hedendaagsche Wysgeer. Van derzelver naauwkeurigheid. Socrates. Indien duizend Menschen zich dezelfde zaak met dezelfde omstandigheden herinnerden; zou dit een bewys weezen van de stiptheid of de bedrieglykheid van 't Geheugen? Hedendaagsche Wysgeer. Van de stiptheid. Socrates. En zou, onder de veele duizenden, die de Geschiedenis geleezen, met aandagt geleezen, hebben, uws bedunkens, één enkele van gezond verstand gevonden worden, die in zyne herinnering van de gewigtigste en minst betwiste gebeurtenissen, door de Geschiedschryvers geboekt, van de rest verschilde? - Zou iemand, by voorbeeld, beweeren, dat julius cesar niet vermoord was door Zaamgezwoorenen; maar opgehangen om Schaapendievery? Dat willem de I Engeland niet, maar Nieuw Zeeland, bemagtigde? Dat de Romeinen de Stad Carthago met twee en veertig Ponders beschooten? Dat scipio met een kogel hannibal trof, zo als deeze gereed stondt om in een Lugtbol te stappen? - En indien der Menschen geheugens zo zeer bedrieglyk waren, en by gevolg steeds verwisselende, hoe kunnen dan hun- | |
[pagina 570]
| |
ne herinneringen der gebeurde zaaken zo naauwkeurig zamenstemmen? Hedendaagsche Wysgeer. Socrates, ik heb geen geduld meer om langer na u te luisteren: uwe bewysredenen worden verward; en indien gy voortvaart op zulk eenen onwysgeerigen trant te redenkavelen, dan is 't best dat wy het onderhoud afbreeken. Mercurius. Misschien zult gy het niet zo gemaklyk vinden, als gy u verbeeldt, om buiten het bereik van Socrates en het gezond verstand te komen. - Bedenk waar gy u bevind. - Parys en Versailles liggen hier ver van daan. Geloof my, het zal hier uwe zaak en belang weezen, wat dit ook in de andere wereld geweest hebbe, te luisteren na de Waarheid, en toe te stemmen als gy overtuigd wordt. - Wederstreevende halstarrigheid en Twyfelaary gelden niets in deeze Gewesten. Hedendaagsche Wysgeer. Ik bemerk dat deeze zaak vry ernstig begint te worden. Indien gy my noodzaakt te zeggen wat ik denk, zo vrees ik dat ik de Bedrieglykheid van het Geheugen, zo wel als der Zinnen, zal moeten opgeeven. Socrates. Neem de moeite om te herzamelen wat wy in dit gesprek afgehandeld hebben, en wat 'er uwe toestemming in wegdroeg. - Wy hebben gezien, dat noch de Zinnen, noch het Geheugen, bedrieglyk mogen heeten: en dat, derhalven, elk bewys, door de rede by aanhoudenheid goedgekeurd, voor een regtmaatig en voldingend bewys mag worden aangezien. - Gy erkende, dat Geest en Stoffe hoedanigheden bezaten, en gevolglyk bestonden: en dat, het bestaan der Ziele toegestaan zynde, algemeene Twyfelaary onmogelyk is. Hedendaagsche Wysgeer. Uwe bewysredenen schynen eenigen grond van vastheid te hebben. En ik moet bekennen, dat ik met leedweezen bemerkt heb, hoe uwe Leer, kort vóór ik de andere Wereld verliet, meer en meer opgangs maakte, tot schade van myn Roem, en tot nadeel van myn Boekverkooper. Socrates. Gy verliet de andere Wereld! Ik wil op my neemen te bewyzen, volgens uwen redeneertrant, dat gy 'er u nog bevindt. Hedendaagsche Wysgeer. Ik wenschte hartlyk dat gy zulks konde doen. - Hoe zoudt gy dat bewyzen, bid ik u? | |
[pagina 571]
| |
Socrates. Ik zou dit kunnen bewyzen, uit aanmerking dat gy u by de Onderaardsche Schimmen bevindt. Hedendaagsche Wysgeer. Myn goede oude Heer! gy hebt niet alleen uwe Wysbegeerte, maar ook uw Verstand, verlooren. Hoe, dit zou hetzelfde weezen als eene stelling te bewyzen uit een beginzel vlakuit daar mede strydig. Socrates. En is deeze tegenzeggelykheid meer in 't oog loopend, dan eene Algemeene Twyfelaary af te leiden uit eenig beginzel van Geloof, welk ook? Laat het beginzel weezen welk het wil, of dat Geest en Stoffe bestaan of niet bestaan; het sluit geloof in: en uit een geloofd beginzel te beweeren, dat wy niets kunnen gelooven, is, myns oordeels, niet minder belachlyk, dan te bewyzen, dat gy in de andere Wereld zyt, om dat gy u in deeze bevindt. - Gy erkende, dat Geest en Stoffe bestaan, en dat, by gevolge, algemeene Twyfelaary onmogelyk is: gy ziet nu dat dit voor eene onmogelykheid moet gehouden worden, zelfs by iemand, die dwaas genoeg kon weezen, om te gelooven, dat Geest en Stoffe niet bestonden. Hedendaagsche Wysgeer. Ik vrees dat myn dus lang zo zeer geliefkoosd stelzel zal in duigen vallen. Maar is het niet jammer, een Stelzel, zo zeer strookende met alle de fraai- en aangenaamheden eens Leevens naar den eersten trant, en 't welk het hart der menschen van zo veele anders bekommerdheid verwekkende bezwaaren ontlast, en van allen angst, wegens een Toekomend Bestaan, bevryd, overhoop geworpen te zien? Socrates. Gy vergeet nog waar gy u bevindt. Gy kunt, zo het schynt, ook in deeze Wereld, u niet onthouden van de losbandige beuzelpraat en gezwets, u in de andere Wereld zo hebbelyk eigen geworden. - Wat de strekking uws Leerstelzels aanbelangt, en de gevolgen, welke daar uit ongewrongen mogen getrokken worden, kan geen mensch, in staat om bezadigd te denken, een enkel oogenblik aanzien als heilzaam voor het Menschdom. Gy, gy zelfs, zult wel ras dit denkbeeld toevallen, indien gy het niet alreede omhelsd hebt. - Alle Liefde tot god, alle Liefde tot den Naasten, en tot onszelven, moet verlooren gaan volgens deeze beginzellooze Leerstelling: want, wie kan liefhebben 't geen hy niet gelooft dat bestaat? Niemand zal te rugge gehouden worden van eenig misdryf, welk te pleegen hy voor zich | |
[pagina 572]
| |
baat agt. Immers, Wysgeeren van dien stempel leeraaren, dat de Rede de Dienaresse, of liever de Slaavin, moet weezen van Drift; dat de aanprikkelingen van Hartstocht, de noodzaaklyke uitwerkzels zynde van noodwendige oorzaaken, onwederstandlyk zyn, en, uit deezen hoofde, niet behooren of kunnen wederstreefd worden. Dat 'er geen rede altoos is, om Zedelyke Deugd van Verstandsbekwaamheid te onderscheiden; met andere woorden, dat de menschen onder geen sterker verpligting liggen, om regtvaardig, dan om welspreekend, te zyn; en dat een zwak geheugen te hebben even slegt is als een zakkenroller te weezen. - Maar het verveelt my, hier over breeder uit te weiden. Ik zal, ten slot, alleen zeggen, dat die beginzellooze Leerstellingen niet geschikt zyn voor het verstand of het hart van iemand, die niet teffens een dwaas en een guit is; en dat gy, door uwe poogingen aan te wenden, om alles, wat, ten opzigte van de Ziel, geloofd is, om ver te werpen, der Wysbegeerte denzelfden dienst gedaan hebt, als een Vorst zyn Volk zou doen, met allen bedwang der Regeeringe weg te neemen, en gevolglyk alle bescherming. |
|