| |
Proeve over de begeerte om te behaagen.
Tenet insanabile multos. -
De Begeerte om te Behaagen mag onder de voornaamste bezorgdheden van 't menschlyk hart geteld worden, en levert een doorslaand bewys op van de zegepraal der Hoope over herhaalde teleurstellingen. Zy zelfs, die zich weinig bezorgd betoonen om te behaagen, erkennen, dat zy niet moeilyk zouden weezen als het hun gelukte; doch, by het gros des Menschdoms, heeft de begeerte om te behaagen de overhand boven duizend mislukkingen, en verlaat hun zelden dan by het afgaan der leevensjaaren, wanneer de heugenis van het voorledene zwak wordt, en uitzigten van eenen zeer verschillenden aart zich opdoen. De goedkeuring onzer Medemenschen is zeer aangenaam voor onze menschlyke natuure, en de nederigste zal het zich niet schaamen te erkennen, dat dit een trots is, welke zy zeldzaam te boven komen.
Maar, te midden van alle de zeer onderscheidene poogingen der Menschenkinderen, vinden wy 'er naauwlyks een, die meer in droeve teleurstelling uitloopt, dan deeze begeerte om te behaagen. Het is zo dikmaals herhaald, dat het een Spreekwoord geworden is: het is onmogelyk het allen van pas te maaken; en, indien wy, als wy van onze dwaaling in deezen overtuigd waren, van stelzel veranderden, zou deeze waarheid reeds zints lange eenen meer algemeenen en wydstrekkenden invloed op ons gedrag gehad hebben.
De begeerte om te behaagen overleeft, egter, alle andere eerzugtige bedoelingen, en wy jaagen dit schynbeeld naa van dag tot dag, door het mistasten niet ontmoedigd. - Dit althans is het geval van het gros des Menschdoms; want voor de zodanigen die denken en bezeffen, wier ondervinding hun ter Leidsvrouwe op het spoor des leevens dient, dewyl dezelve den voorraad hunner kennisse vermeerdert, wordt de begeerte om te behaagen gemaatigd door dit middel, en de goedkeuring van anderen niet langer gezogt, dan zy vooruit die bereikbaar oordeelen. Weinigen, in de daad, zyn 'er, die de bitterheid der teleurstellinge zo zeer gesmaakt hebben, dat zy alle gedagten, om anderen te behaagen, geheel laaten vaaren, en, van het eene uiterste in het andere loopende, tot het ongelukkig, en tot alle spoorloosheid aanleidend, be
| |
| |
sluit komen, dat, daar zy allen niet kunnen behaagen, het der moeite niet waardig is eenigen te behaagen.
Menschen van kloekberaaden aart draagen gezette Characters; Characters, vatbaar voor de lessen der Ondervindinge, doch daar door niet aan 't wankelen of waggelen, veel min ten val, te brengen. Zy zien en kennen de onmogelykheid om alle Menschen te behaagen, en zy maatigen hunne verwagtingen. Maar alle Menschen hebben geen vastheid van Geest of bestendigheid van Character.
De ligt buigzaame en gereed omzettelyke aart van eenigen maakt hun geheele leeven tot eene onafgebrookene slaaverny van de grilligheden der geenen die hun omringen; de eigenbaat van anderen baart by hun eene begeerte om te behaagen, die geheel kunstig is, en welke zy werktuiglyk volvoeren. Voorbeelden hier van kan men aantreffen in den glimlach des Hovelings, in de vleitaal des Schryvers, in het goedkeurend hoofdknikken des Winkeliers. En, hoe weinig of nietsbeduidend alle deeze poogingen mogen weezen, wie is 'er, die dezelve in anderen niet opmerkte; wie is 'er, mag ik bykans vraagen, die ze niet by zich zelven ondervonden heeft? - Ja, Characters van een beter stempel, Braave Mannen, vinden, in veele omstandigheden, dat hun welgelukken in de kunst van behaagen bepaald is tot een zeer klein gedeelte van dat getal, 't geen zy zo gaarne zouden voldoen. En zelfs dan, wanneer wy oordeelen dat wy geslaagd zyn; wanneer wy denken de algemeene goedkeuring verworven of agting bekomen te hebben, ontdekken wy welhaast, hoe bezwaarlyk het valle het verkreegene te behouden; en, is 'er ons geluk mede gemengd, dan ontwaaren wy, tot onze grievende smerte, dat wy aan anderen toevertrouwden 't geen wy alleen zelve konden bewaaren.
Het is onmogelyk allen te behaagen is de troostschenkende bedenking, welke duizend en duizend teleurstellingen verzagt. Het is een uitgedrukte, geen stilzwygende, lofspreekende goedkeuring van onszelven; te kennen geevende, dat wy na het onmogelyke gestaan hebben, en dat het ons niet tot schande of oneere kan strekken, dat wy faalden in eene zaak, die aan niemand gelukte. De roem van iets bestaan te hebben merkt men aan als iets waar op men zich kan verheffen, schoon het in twyfel getrokken moge worden, of het wel iets meer zy dan een schraale vergoeding eener geheele teleurstelling. - Dikwyls staan de menschen na het onmogelyke: hoe zeer zy, door de ondervinding van anderen, hebben kunnen leeren dat het zo is, doen zy het met eene maate van vertrouwen, die, hoe algemeen ook niet zeer bestaanbaar kan gekeurd worden. De waarheid der zaak is: Eigenliefde of Zelfbedrog doet ons denken, dat 'er in ons geval iets is, 't welk eene
| |
| |
uitzoudering op den algemeenen regel maakt. Ieder die een Lot in de Lotery legt is verzekerd, dat één en één alleen den hoogsten Prys kan trekken; maar elk, die een Lot koopt, neemt de vryheid om te denken dat hy zelve die éénige zal weezen. Dat de tyd onzeker en de dood gewis is zyn overtuigingen van gelyken aart; hoe weinigen nogthans denken, dat hun eigen Leevenstyd vliegt, en dat hun eigen Dood met gewisse schreden nadert?
Het is onmogelyk allen te behaagen is de troostles voor den Staatsman, als hem het Volkswelgevallen begeeft; van den Staatkundigen, wiens Ontwerpen verworpen worden; van den Leeraar, die de halve Vergadering onvergenoegd na huis laat gaan, en de volgende keer voor ledige banken predikt; van den Winkelier, die zich van Kalanten verlaaten vindt; van den Schryver, wiens Werken bykans ongeleezen blyven liggen. In de daad, de laatstgemelde soort van Lieden vindt zich aan veelvuldiger teleurstellingen dan anderen blootgesteld. Zy loopen gevaar om veragt te worden door de Onkundigen, die niets verstaan; door de Ryken, die niet willen leezen; door de Vitters, wier wellust het is gebreken te vinden; door Lomperts, die zich door niets willen laaten bekooren.
Het is, derhalven, noodig, dat wy een wisser troostgrood vinden dan ontdekt kan worden uit de nietsbeduidende bedenking, dat wy niet kunnen volvoeren 't geen onmogelyk is. En die troostgrond is elk Mensch in staat zich eigen te maaken. - De behoorlyke volbrenging van onzen Pligt mag te kort schieten om de verwagtingen van eenigen te voldoen; maar, indien wy dit gedaan hebben naar ons beste vermogen en oordeel, kan het niet missen voldoening te schenken aan allen, welken te behaagen voor ons van eenige beduidenis mag gerekend worden. - Het is onmogelyk, dat ons Gedrag, dus geregeld, ons het goed gevoelen van eenig verstandig en bedaard oordeelend mensch zal doen verbeuren. Het moge den nyd opwekken, de jalousy gaande maaken, en zelfs de woede det boosaartigheid tergen, het zal nogthans een stuk van goedkeuring blyven. Indien wy ons stipt aan onzen pligt vasthouden, niet na toejuiching haakende, en voor geene miskeuring vreezende, zullen wy onvermydelyk de eerste verwerven, en de laatste teleurstellen. De taal der berisping is, in dit geval, wel verstaan, een lofreden; want wie zou zich streelen met de dwaaze hoope om braaven en slegten beide teffens te behaagen? Laudari a laudato viro, gepreezen te worden door hem dien iedereen pryst, is eene verdienste van meer dan gemeene soort. - De rest des Menschdoms hebbe men niet te rekenen, of althans zo hoog niet te denken van hunne goedkeuring, dat wy na dezelve dingen door slinksche middelen, door vernederende toegeeflykheden, of inwilligingen die laag, zo niet snood, genoemd mogén worden.
| |
| |
In de volvoering van eenige Leevenspligten zyn eenige menschen tot eene dwaaling vervallen, die, schoon niet zeer algemeen, egter hier verdient gemeld te worden; ten einde men dezelve, in alle mogelyke gevallen, vermyde. De bedoelde Lieden zyn zo zeer ingenomen met de enkele volvoering van den gemelden Pligt, dat zy zich verheeven oordeelen boven alle gewoone burgerlyke beleefdheid, en dat, als hunne zeden zuiver zyn, zy met al dat andere, in de burgerlyke zamenleeving, niets te maaken hebben. Ingevolge van welk grondbeginzel zy zich aan onheusch-, zo aan geene onbeschoftheden schuldig maaken. - Beleefdheid, nogthans, is op zich zelve een pligt. Deeze komt als een zeer veel vermogend en welgevallig mengzel in het zamenstel van Menschliefde; en ik weet geen voorbeeld, in gewyde of ongewyde Geschiedenissen, 't geen het verwaarloozen daarvan kan regtvaardigen. Indien het verzuim daarvan ontstaat uit iemands geaartheid, is het maar al te dikwyls ongeneeslyk, of zeer bezwaarlyk te verhelpen: doch een goed Man zal, desniettegenstaande, beproeven, wat hy hier konne doen; of tragten het te vergoeden door die buitengewoone betooningen van daadlyke goedwilligheid, welke wy altoos gaarne willen aanneemen in verruiling voor de beleefdste betuigingen en aandoenlykst betoonde goeddaadigheid. - Gemaklykheid in het voorkomen, gespraakzaamheid, heuschheid van zeden, met één woord, alles wat wy door eene goede opvoeding of beleefdheid verstaan, is volkomen bestaanbaar met Godsvrugt en Deugd. En wie zou niet wenschen deeze hoedanigheden aan te kweeken, wanneer zy kunnen dienen om den weg des leevens effener te maaken, en de hobbeligheden op dat pad weg te neemen; wanneer zy dienstbaar zyn om den mensch te trekken tot het streeven na, tot het verkrygen van, die hoedanigheden, van welke zy gezegd mogen worden het cieraad uit te maaken? - Zeker is het onmogelyk allen te behaagen; doch geen mensch is onvoldaan om dat hy met beleefdheid behandeld wordt, en geen mensch, dit
durf ik 'er volmondig byvoegen, was ooit gesteld op stuurschheid, of schiep genoegen in eene ruwe behandeling.
Met één woord. Mogen wy niet beweeren, dat aan allen te behaagen even zeer eene ongerymdheid is als eene onmogelykheid? Mogen wy, met zekeren Schryver, niet zeggen: ‘Het zou onmogelyk weezen, wanneer men het onderstondt, en het zou dwaasheid weezen, indien het mogelyk was.’ Onze najaagingen zyn alle binnen zekere perken omschreeven. Het moge ons wettig belang zyn, en ons schadeloos verlangen tevens. aan een zeker getal te behaagen; doch wyder dan deezen kan ons belang, of ons genoegen, zich niet uitstrekken.
Ten slotte moet ik hier byvoegen, dat elke pooging, wel- | |
| |
ke wy doen, die onbestaanbaar is met onzen pligt, welke iets aan onze deugd onttrekt, onregt begaat, of waarheid schendt, hoe voorspoedig dezelve moge slaagen, eene laagheid is, over welke wy niet kunnen afzyn ons te schaamen, en teffens eene verkryging welke wy niet lang kunnen houden. - De Schryver, die zyne Leezers vleit, een sloers over hunne dwaasheden trekt, en voedzel verschaft aan hunne ondeugden, moge eenigen behaagen, en onder deezen mogen de Persoonen zyn, welken hy het zyn belang oordeelt te behaagen; maar hy heeft het pad verlaaten, waar op kloek vernuft treedt, en een schandlyken weg opgeslaagen. - De Koopman, die, verlies van neering dugtende, even veel heuschheids en dienstvaardigheids betoont aan den armsten als aan den ryksten zyner Kalanten, heeft het uiterste gedaan om algemeen genoegen te geeven. Maar, wanneer hy zich alleen by de ryken in gunst zoekt in te dringen, en de waarheid ten opzigte van allen schendt, dan behoort hy te gedenken, dat laaghartigheid door veragting gevolgd wordt, en dat zyn leugenagtig gedrag aan den dag zal komen. |
|