phanten vangen. Over den Dhonac steekt het Land uit in volkrykheid en landbouw, en vertoont, aan alle kanten, de schoonste gezigten, beploegde velden, welaangelegde tuinen en boschjes. Naardemaal het Land, in den Regentyd, overstroomd wordt, is 'er een steenweg aangelegd, ten dienste der Reizigeren; deeze is te wederzyde beplant met schaduwryke Bamboos, wier toppen aan elkander raaken. De voornaamste Vrugten, hier geteeld, zyn Mangoes, Plantanen, Oranje-Appelen en Citroenen, enz. De Zuiker, welke hier valt, is uitsteekend in zoetheid, en van drie kleuren, rood, zwart en wit.
De Zyde, welke hier valt, is uitsteekend, en heeft veel gelykheids op die der Chineesen. Zout is 'er schaars. De Bergen worden bewoond door een Stam, Nanacs geheeten, een boos menschen-geslacht, 't welk geheel naakt loopt, honden, katten, muizen, springhaanen, en alles wat het kan vinden, binnenslingert.
Het Land van Uttarcul is zeer wel bebouwd. De Bergbewoonders zyn sterk gespierd, hebben een agtbaar voorkomen, hun kleur is rood en wit. Goud en Zilver verkrygt men in Asam door het Zand der Rivieren te wasschen. Dit werk is een middel van bestaan, en men veronderstelt dat 20,000 Menschen met dien arbeid bezig zyn.
Het Volk van Asam is laag van aart, beginzelloos, zonder vastbepaalden Godsdienst, en kent geen anderen regel dan hunne driften. Zy eeten allerlei slag van vleesch, Menschenvleesch uitgezonderd, ook Dieren die den natuurlyken dood gestorven zyn. De Vrouwen gaan zonder sluier, en volvoeren haar werk in de open lugt. De Mannen hebben dikwyls vier of vyf Vrouwen, die zy in 't openbaar koopen, verkoopen, en verruilen. Zy scheeren het hoofd en den baard. Sterkte en moed straalt hun ter houding en oogen uit, en de woestheid van aart is op hunne aangezigten te leezen. Zy zyn onderneemend, wild, oorlogzugtig, wraakgierig en bedrieglyk.
Hunne Kleeding bestaat uit een doek om 't hoofd gewonden; en een ander om hunne lendenen gegord, met een slip over de schouders. Ryken en armen vervaardigen hunne wooningen van hout, bamboos en stroo.
De Rajah en diens Hovelingen reizen in Draagstoelen, en vermogende Lieden laaten zich draagen in 't geen men Doolies noemt. Asam heeft noch Paarden, noch Kameelen, noch Ezels; doch deeze Dieren worden 'er