Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 531]
| |
Het zwemmen, als eene nuttige en noodzaaklyke kunst, der vaderlandsche jeugd, en vooral den zeevarenden, aangeprezen.Vóór dat de Natuurkunde en Wysbegeerte dien trap van vordering bereikt hadden, dien dezelve heden ten dage hebben, twistte men, zonder dat egter de waarheid daar door ontdekt wierd, over de Vraag: waarom kunnen de Beesten zwemmen uit de natuur, en waarom ontbreekt den Mensch dat vermogen? Dan later natuurkundigen hebben de ware reden daar van aangewezen. De Heer bazin heest, in zyne Verhandeling over dat onderwerpGa naar voetnoot(*), aangetoond, dat het vermogen om te zwemmen aan de Dieren en niet den Mensch eigen is, uit hoofde van het verschillend maaksel hunner lichamen; dewyl de viervoetige Dieren op hunne vier beenen in een horizontalen stand staan, en de Mensch daartegen op zyne twee beenen regt overeind in een verticalen stand, en dat derhalven de natuurlyke en niet beredeneerde bewegingen voor de Beesten genoegzaam zyn om hen te doen zwemmen, terwyl dezelfde natuurlyke bewegingen, zonder overleg, den Mensch op den grond doen zinken. Hy heldert dit op met het voorbeeld van een Paard en een Mensch. ‘Ik onderstel (zegt hy) dat een Mensch en een Paard, op denzelfden tyd, doch elk afzonderlyk, in eene rivier vallen. Men weet, dat alle Dieren twee soorten van bewegingen hebben; de eene, die men werktuiglyke noemt, en de andere, die aan den wil en redekaveling onderworpen zyn. In de gevaren, die onverhoeds treffen, zyn de eerste bewegingen loutere uitwerksels van het werktuig. Het Paard, in 't water gevallen zynde, vind dat het zich met gemak daarin bewegen kan. Zyne eerste beweging, die de schrik aan hetzelve inblaast, is zich om te keeren en zich regt op zyne pooten te zetten, het welk de vloeibaarheid van het water gemaklyk aan het Dier toelaat. In dezen stand bevind zich zyn lichaam in deszelfs gewone houding; het is | |
[pagina 532]
| |
in een juist evenwigt; zynde het middelpunt van deszelfs zwaarte in het midden van den buik. Niets ontbreekt het Paard dan alleen maar ondersteund te worden. De tweede beweging, die al mede uit hetzelfde beginsel van vreeze volgt, is poging om voort te loopen, ten einde het gevaar, het welk zyn val aan het Dier heeft doen bemerken, te ontvlugten. Het Paard loopt dan voort, als of het op de aarde was, in de hoop en het vertrouwen dat het grond zal vinden, waar na het zoekt, en deze enkele beweging is genoeg om het Dier te doen zwemmen. Zie daar, het is in 't water ondersteund, voortloopende zwemt het door zyne pooten, eveneens als het zich op 't land beweegt; of, is 'er eenig verschil in, hetzelve is gering, onvrywillig, en daarenboven eene werktuiglyke uitwerking, nergens anders van daan komende, dan dat het water moeilyker dan de lugt te klieven is. Wanneer een Mensch, die niet kan zwemmen, in het water valt, maakt hy, even als het Paard, die werktuiglyke beweging welke hem eigen is, en die hy maakt wanneer hy op de aarde valt; doch met een verschillenden uitslag. Het geen het Beest behoud doet den Mensch omkomen. De eerste beweging, die hy in 't werk stelt wanneer hy ten onderste boven valt, is zich om te keeren, even als hy doet op de aarde. De tweede is zyne beenen in het water naar beneden te steken en grond te zoeken; vervolgens zyne handen vooruit te strekken, om zich aan het eerste vaste lichaam te houden, dat hy zal kunnen aantreffen. Vind hy op den bodem van het water, by toeval, eenig lichaam daar hy zich aan vast kan houden, daar vordert hy niets mede; want hy weet niet wat hy al verder doen moet, als zynde, gelyk wy ondersteld hebben, onkundig van de geregelde bewegingen in welken de konst bestaat van zwemmen. Zelf al wist hy die by beschouwing, hy zou ze niet dan zeer kwalyk in het werk stellen, zoo hy 'er geene oeffening by had. Noch meer maakt hy zich verlegen door het vooruitzigt van den naderenden dood, en dit beneemt hem de ademhaling. Hier uit ontstaan alle die bewegingen in het wild, die hem eindlyk doen nederzinken, en die het tegenovergestelde zyn van het geen hy doen moest om zich in het water boven te houden. De eerste louter werktuiglyke bewegingen | |
[pagina 533]
| |
zyn dan genoeg om de beesten te doen zwemmen, uit hoofde van het hier toe welgeschikte maaksel van hunne lichamen. Integendeel zyn het de eerste werktuiglyke bewegingen, die de Mensch maakt, welken oorzaak zyn van zyn verderf.’ Deze stellingen door den Heer bazin verklaard en bewezen zynde, besluit hy, dat het zwemmen eene konst is, die men leeren moet, en die hare vaste regelen heeft, welke niets gemeens hebben met onze natuurlyke bewegingen. Men zal my gereedlyk moeten toestaan, dat het leeren van deze konst, door welke men, in vele gevallen, zyn eigen leven, en dat van zyn Medemensch, kan redden, eene zaak van zoo veel belang is, dat men dezelve niet genoeg bevorderen of aanmoedigen kan, vooral in ons Vaderland, waarin de Zeevaart een der zuilen van deszelfs bestaan uitmaakt; maar het welk ook daarenboven met zeer veele Rivieren en Gragten doorsneden is, waarop eene menigte Menschen varen, die daaglyks in gevaar zyn om in het water te vallen. Dan hoe noodzaaklyker en nuttiger men deze konst van zwemmen beschouwt, hoe meer men zich zal moeten verwonderen, dat dezelve hier te lande zoo weinig aangemoedigd word. By de oude Grieken en Romeinen, maakte de konst van zwemmen (zeggen de Schryvers van de Encyclopedie) zulk een wezenlyk gedeelte uit van de opvoeding der Jeugd, dat zy, sprekende van iemand, die onkundig, lomp en kwalyk opgevoed was, de gewoonte hadden met een spreekwoord te zeggen: dat hy noch lezen noch zwemmen kon. Al sedert eenige jaren myne gedagten op dat onderwerp gevallen zynde, heb ik, by alle voorkomende gelegenheden, onderzoek gedaan, zoo by hen, die ter zee, als op de binnenwateren, varen, of zy zich de konst van zwemmen hadden aangeleerd; doch verwonderd gestaan over de weinigen, die, onder het groot aantal, by welken ik dit onderzoek deed, zich hier op toegelegd hadden. Het is in de daad zeer zonderling, om des winters, wanneer 'er ys is, de pogingen te zien, die de ouders, en zelf de aanzienlyksten, aanwenden, om hunne kinderen te leeren schaatsryden; doch niemand bemoeit zich om hen het zwemmen te doen leeren, daar ondertusschen de eerste konst niet anders is dan eene aartigheid, daar geen- | |
[pagina 534]
| |
of ten minsten weinig, nut in steekt, en die dikwils een onbezonnen Jongeling, die het gevaar niet kent, of het uittart, ongelukkig doen omkomen. Het is waar, men maakt elkander wys, dat het zwemmen zeer gevaarlyk is, om dat 'er voorbeelden zyn van Menschen, die, zwemmende, eensklaps ten gronde gegaan en verdronken zyn, het welk men toeschryft aan het onverhoeds krygen van de kramp; doch, ingevalle de verhalen van zuike ongelukken al waar zyn, waar aan men egter reden heeft te twyffelen, mag men te regt vragen, waar uit men toch geweten heeft, dat zulks door de kramp veroorzaakt is geworden? dewyl zy, die dus ongelukkig omgekomen zyn, het zeker niet hebben kunnen vertellen. Daarenboven word dit door ervaren zwemmers tegengesproken, bewerende zy, dat de kramp een goed zwemmer niet kan doen zinken, dan tenzy hy dezelve in beide zyne handen en voeten te gelyk kreeg, het welk zeker te zeldzaam eene zaak is, om 'er de gevaarlykheid van het zwemmen uit te bewyzen. Het komt my voor, dat dit Nationaal verzuim, indien ik het zoo noemen mag, zeer eenvoudig is, te weten, het gebrek van gelegenheid om het zwemmen te leeren; want dat de kinderen van den gemeenen man hierin de grootste bazen zyn, is alleen, om dat zy, in de meeste Steden, gebruik maken van de paardewedden, die veelal aan de publyke wegen en digt onder de Stad zyn, terwyl daar tegen de kinderen van aanzienlyker lieden te veel schaamte hebben om zich op dergelyke plaatsen te ontkleeden, en dus, by mangel van de behoorlyke gelegenheid, schoon zy zelf tot den zeedienst worden opgebragt, verzuimen iet te leeren, dat hen zoo dikwils, tot behoud van hun eigen leven, en dat van anderen, kan te stade komen. Het ware dierhalven te wenschen, dat de Regeringen der Steden zoodanige plaatsen lieten aanleggen, daar onze Vaderlandsche Jeugd de konst van zwemmen op eene eerbare en veilige wys konde leeren, en, in allen gevalle, zoude de aanleg van zulke plaatsen van geen minder nuttigheid zyn dan de Ryscholen, die men in de voornaamste Steden vind, en waarin doorgaans een Piqueur, op Stads kosten, word aangesteld, om de Jeugd het Paardryden te leeren, daar toch het zwemmen voor de gezondheid niet minder dienstig is dan deze of eenige andere lichaamsoeffening. | |
[pagina 535]
| |
Ik weet niet, of men te Amsterdam, by het Kweekschool der Zeevaart, (eene stichting, die ons Vaderland en deszelfs Bestuurders zoo veel eer aandoet), waarin men de Jeugd in alles wat een Zeeman noodig heeft onderwyst, dezelve ook gelegenheid geeft om zich in het zwemmen te oeffenen; doch het is niet te denken, dat het noodzaaklyke van deze konst voor den Zeeman, in het opstellen van het ontwerp voor zulk eene uitmuntende stichting, niet zoude in acht genomen zyn. Zeer veele gevallen zou ik ondertusschen kunnen bybrengen, om den Zeeman het onontbeerlyke van deze konst onder het oog te brengen; doch het volgende, waarmede ik deze aanmerkingen zal besluiten, zal, denk ik, alleen genoeg zyn. In de maand Augustus van het jaar 1782, bleef op de Kafferskust het Engelsch O.I. Comp. Schip de Grosvenor, waarvan al het volk en de passagiers, in 127 zielen bestaande, behouden aan land geraakten. De Kaptein gerekend hebbende, dat zy in vyftien of zestien dagen de Kaap de Goede Hoop zouden kunnen bereiken, indien zy het besluit wilden nemen om te voet derwaards te gaan, gingen zy allen eerlang op weg; doch welhaast werden zy het oneens, verkiezende eenigen den weg te nemen langs het zeestrand, en de anderen binnen 's lands door te gaan. Deze laatsten werden dikwils in hunnen togt opgehouden door verscheiden kleine Rivieren, welke zy overzwommen, makende dan voor twee mannen, die by hunnen troep waren en niet konden zwemmen, een vlotje van takken, waar mede zy hen, egter niet zonder veel moeite en merklyk gevaar, over hielpen; doch eindlyk kwamen zy aan eene zeer breede Rivier, langs welke zy hunnen togt eenige dagen agter elkander voortzetten, op hoop van eene plaats te vinden daar de Rivier naauwer was, en zy dus gemaklyk zouden kunnen overkomen; zy vonden die eindlyk, doch daar ter plaatse was de Rivier nog ruim anderhalve Engelsche myl breed. Het gevaar, waarin de twee mannen, die niet konden zwemmen, by het overvaren der smalle Rivieren, op hun elendig vlotje, telkens geweest waren, deed hen de onmooglykheid begrypen om op gelyke wys deze breede Rivier over te komen, en hunne makkers, geen kans ziende om hen anders over te brengen, zagen zich in de hartbrekende omstandigheid om de Rivier over te zwemmen en hunne twee makkers agter | |
[pagina 536]
| |
te laten. Toen zy behouden aan de overzyde gekomen waren, groetten zy deze ongelukkige menschen, met het zwaaijen van hunne hoeden, en hebben sedert niets meer van hun gehoord. Men verbeelde zich eens den beklaaglyken toestand van deze twee Menschen, die van hunne lotgenooten moesten scheiden, en agtergelaten worden in eene woeste en onbewoonde landstreek, zonder voedsel, en alle oogenblikken in gevaar om door het wild gedierte verscheurd te worden. Wat hun lot geworden is, zal men denklyk nimmer te weten komen; maar indien zy, gelyk hunne makkers, hadden kunnen zwemmen, zouden zy waarschynlyk, zoo wel als de anderen, de Kaap bereikt en vervolgens in hun Vaderland terug gekomen zyn.
R.A. |
|