kendst uitwyst, hoe weinig eerbieds de Chineesen soms voor hunne Goden hebben. Een ryk Chinees, wiens éénige Dogter gevaarlyk krank lag, besloot, naa de kunst der Geneesheeren te vergeefsch ingeroepen en beproefd te hebben, den bystand der Goden te verzoeken. Gebeden, aalmoesen, offeranden, werden in de ruimte te werk gesteld, om de gewenschte herstelling te verwerven.
De Bonzen, die met deeze gaven zich vetmesten, beloofden de herstelling des Kinds, door kragt deezes Afgods, wiens vermogen zy in top hieven. De zieke Dogter stierf, ondanks dit alles. De Vader, in de bitterste droefheid gedompeld, besloot zich te wreeken, en den Afgod in regten te vervolgen, ten welken einde hy zyn beklag in geschrifte by den Regter der plaatze inleverde.
Naa, in de sterkst mogelyke bewoordingen, het bedrieglyk gedrag des Afgods afgemaald te hebben, beweerde hy, dat denzelven eene voorbeeldlyke straffe moest worden aangedaan, wegens het niet houden des gegeeven woords. ‘Indien de Geest,’ voegde hy 'er nevens, ‘magt hadt om myne Dogter ter geneezen, maakte hy zich schuldig aan een verregaand bedrog, met myn geld te neemen, en toe te laaten dat myne Dogter stierf. - Indien hy dit vermogen niet bezat, waarom wendde hy zulks voor, en met welk regt maatigt hy zich het Character van eene Godheid aan? Is het om niet, dat wy dezelve aanbidden, en het geheele Landschap daar aan gaven toebrengt?’ In 't kort, hy besloot, dat, 't zy het mangel aan magt, 't zy het onwilligheid, in den Afgod ware, diens Tempel moest verdelgd, de Bedienaars verbannen, of in persoon gestraft worden.
De Regter zag de zaak voor hoogstgewigtig aan; hy stelde die in handen des Landschapsbestuurders, die, ongenegen om zich in eene zaak de Goden betreffende in te laaten, den Onderkoning verzogt, dit stuk te onderzoeken. Deeze laatstgemelde, de Bonzen gehoord hebbende, betoonde zich zeer bevreesd, ontboodt den Aanklaager, en raadde hem de regtsvervolging te staaken; zeggende: ‘Gy handelt onvoorzigtig in te twisten met deeze soort van Geesten; zy zyn uit eigen aart kwaadaartig, en ik vrees zy zullen u een slegten trek daar voor speelen. Geloof my, 't is veel raadzaamer voor u, te luisteren na voorstellen van minlyke schikking, welke de Bonzen van hunne zyde met u willen aangaan. Zy hebben my verzekerd, dat de Geest, van zynen kant, het oor aan billyke voorstellen zal willen leenen: mits gy, van uwe zyde, de zaaken niet tot het uiterste dryft.’
De Vader, troostloos over het verlies zyner Dogter, bleef by zyn eens genomen besluit, en verklaarde, liever te willen omkomen, dan iets afstaan van zyn gedaanen eisch. ‘Myn