| |
| |
| |
Beschryving van het eiland Dahalac, in de Roode Zee; nevens een verslag van de paarlvisschery op 't zelve.
(Getrokken uit Mr. bruce's Travels to discover the Source of the Nile.)
Dahalac is verreweg het grootste van alle Eilanden in de Roode Zee. Het ligt laag en vlak. De grond bestaat uit grof en wit zand, gemengd met schulpen en andere Zeevoortbrengzelen. Het brengt geen kruiden voort, ten minsten in den Zomer, behalven eene geringe hoeveelheid gras, juist genoegzaam tot leevensonderhoud van eenige Antelopen en Geiten, welke zich op dit Eiland onthouden. Van de Geiten vindt men hier een zeer schoon soort: dezelve zyn klein, zeer korthairig, met zwarte scherpe hoorns met kringen. Deeze Geiten loopen met eene verbaazende snelheid.
Dit Eiland is, op veele plaatzen, begroeid met eene menigte Acacia-boomen, die tot geene aanmerkelyke hoogte groeijen, en zeldzaam meer dan acht voeten bereiken; doch ze spreiden zich wyd uit; plat zyn ze aan den top, waarschynlyk wordt dit veroorzaakt door den Zeewind.
Schoon Dahalac in de nabuurschap van Abyssinie ligge, deelt het niet in de Jaargetyden dier Landstreeke. Geen Regen valt hier van het einde van Maart tot het begin van October; doch, in de tusschenkomende Maanden, bovenal in December, January en February, heeft men 'er zwaare stortregens, welke dikwyls twaalf uuren agtereen aanhouden; deeze overstroomen, als 't ware, het Eiland, en vullen de Waterbakken, om voor den volgenden Zomer te dienen: want 'er zyn geen bergen of heuvels op Dahalac, en bygevolge geen fonteinen. Deeze Waterbakken zyn de eenige verzamelplaatzen van water; van dezelve telt men 'er nog drie honderd en zeventig, alle in rots uitgehouwen. - Men berigtte my, dat deeze Waterbakken gemaakt waren door de Persiaanen; het is egter waarschynlyker dat zy de Ptolemeen tot vervaardigers hadden. - Dan, wie ook de aanleggers mogen geweest zyn van deeze fraaije Vergaderbakken, zy waren zeker een geheel ander Volk dan de te- | |
| |
genwoordige bezitters, die geen vlytbetoons genoeg hebben om één van de drie honderd en zeventig zuiver, en ten dienst der menschen geschikt, te houden. Alle staan zy open voor allerlei Dieren, alle zyn ze half vol van de morssigheid, welke deeze agterlaaten, naa uit dezelve gedronken en 'er zich in gebaad te hebben. Het water van Dobelew en Irwée hadt een sterken muskussmaak, veroorzaakt door den drek der Antelopen en Geiten; de reuk vóór het drinken is hinderlyker dan de naasmaak. Nogthans zou één deezer Waterbakken, schoon gemaakt en met een luik gedekt, hun, het geheele jaar door, goed en zeer drinkbaar water verschaffen.
Naa dat de Regen gevallen is, komt 'er terstond een overvloed van Gras te voorschyn, en de Geiten geeven aan de Dahalacers melk, die, in den Wintertyd, het voornaamste gedeelte van hun leevensonderhoud uitmaakt; want zy ploegen noch zaaijen. Hunne geheele bezigheid bestaat in het werken aan de schepen, welke op onderscheide deelen van de kust vaaren. De eene helft der Inwoonderen is steeds aan de Arabische zyde, en weet door hunnen arbeid Indiaansch Koorn te verdienen, en anderen lyftogt: de andere helft blyft t'huis, en wordt, ten bestemden tyde, door de andere helft afgelost, en op hunne beurt weder van het noodwendige verzorgd. Het leevensonderhoud der geringere Bewoonderen bestaat geheel in schelp en anderen visch.
De Vrouwen en Dogters zyn stoute en wel afgerigte Visscheressen. Veele deezer kwamen geheel naakt na ons Schip toe zwemmen vóór wy ten anker lagen, vraagende om een handvol Ryst, of Indiaansch Koorn. Zy betoonden zich zeer stoute bedelaaressen, die zich niet ligt lieten afzetten. Dit elendig Volk, 't welk in Dorpen leeft, die geen bezoek krygen van Arabische barken, brengen soms een jaar door zonder brood te proeven. - Zo groot, nogthans, is hunne verkleefdheid aan hun Geboortegrond, dat zy by voorkeuze leeven op deezen dorren, onvrugtbaaren en veelal verschroeiden, grond, verstooken van de Leevensnoodwendigheden, Brood en Water, en versmaaden de wooning te neemen in de vermaaklyke en van alles overvloed hebbende Landen te wederzyden. Deeze voorkeus moeten wy niet vreemd vinden: dezelve is algemeen: eene sterke gehegtheid aan onzen Geboortegrond, hoedanig dezelve ook
| |
| |
weezen moge, is door de Voorzienigheid, tot wyze einden, allen Volken ingeprent; van Lapland tot onder de Linie treft men dien eigensten indruk aan.
Twaalf Dorpen of Vlekken zyn 'er op het Eiland Dahalac. Rondsom elk deezer is eene beplanting van Doorn-boomen, die tot het eenig handwerk op het Eiland stoffe verschaffen. De bladeren van deezen Boom, gedroogd zynde, hebben een glinsterende witte kleur, en men zou ze veelligt voor Satyn houden: van deeze vervaardigen de Eilanders Mandjes van eene wonderbaare schoon-en netheid; een gedeelte der bladeren verwen zy rood of zwart, en weeten daar van aartige figuuren te maaken. Ik heb 'er gezien zo net en naauw gevlogten, dat zy vier en twintig uuren agtereen met water stonden zonder een drup door te laaten. Zy verkoopen dezelve te Loheia en Jidda. Het vervaardigen van dezelve is de bezigheid, of liever de uitspanning, der Mannen, die t'huis blyven; want zy werken 'er zeer langzaam aan, en allen schynen zy zeer zorgvuldig om hunne gezondheid geen nadeel toe te brengen door eenig soort van vermoeienden arbeid.
Eilanders van meerder aanzien, hoedanig de Shekh en diens Gezin, hebben het voorregt om geheel leedig te zyn; en, zich nimmer aan het schynzel der Zonne blootstellende, hebben een bruine kleur. Maar die zich ter vischvangst begeeven, of zeevaaren, zyn niet zwart maar roodagtig, wat donkerder dan de kleur van nieuw Mohoganyhout. Men treft ook zwarten onder hun aan, die van Arkeeko en Main komen; doch het eerste geslacht, uit deeze voortspruitende, is min donkerverwig.
De Inwoonders van Dahalac kwamen my voor, een eenvoudig, vreesagtig en onbeschadigend, Volk te weezen. Het is het eenig gedeelte van Africa of Arabie (noem het zo gy wilt) waar gy niemand eenig soort van Wapens ziet draagen. Terwyl te Loheia, en langs de geheele kust van Arabie, en wel byzonder te Yambo, elk een gewapend is. De draagers zelf, die naakt gaan, en zugten onder den last dien zy moeten torsen, in de hitte van den dag, hebben nogthans een lederen scheede, waarin zy een krom mes draagen, zo vervaarlyk lang, dat zy eene byzondere houding aanneemen moeten om 'er niet zeer door gehinderd te worden.
Dit ongewapend gaan was egter altoos het geval niet op Dahalac. Veelen der Portugeesen werden by hunne
| |
| |
eerste landing aldaar vermoord, en de Eilanders, uit wederwraak, door de Portugeesen mishandeld.
Gezond scheenen my de Mannen op dit Eiland. Ook verhaalden zy my dat zy geene Ziekten kenden, dan dat zomtyds, in den voortyd, de Booten van Yemen en Jidda 'er de Kinderziekte bragten, en weinigen die dezelve kreegen den dood ontkwamen. Ik ontdekte niemand onder de Eilanders, die my toescheen zestig jaaren bereikt te hebben. Ik maak hier uit op, dat deeze Eilanders geen hoogen ouderdom bereiken, scheon 'er de lugt gezond is, dewyl zy naby het Kanaal zyn, en den geheelen Zomer een Noordenwind hebben, welke de hitte maatigt.
Schoon Dahalac zich tegenwoordig in den beschreeven droeven staat bevindt, was de toestand deezes Eilands geheel anders in vroegeren tyde. De Paarlvisschery bloeide hier sterk onder de Ptolemeen, en zelfs langen tyd daar naa ten tyde der Caliphs. Deeze bragt groote voordeelen aan; en, tot dat de Vorsten van Cairo, en het tegenwoordige elendige ras van slaaven, zich van hunne afhangelykheid aan de Porte begonnen te onttrekken, was Dahalac het voornaamste Eiland, 't welk Paarlvisschers of Paarlduikers opleverde. Het was, in de daad, de Hoofdhaven voor die Visschery aan 't Zuidlyk gedeelte van de Roode Zee, als Suakem aan het Noorder gedeelte, en de Basha van Masuah bragt steeds een gedeelte van den Zomer hier door, om de hitte van zyn Verblyfplaats op het Vasteland te ontwyken.
De Paarlvisschery strekte zich uit van Dahalac en de daar by liggende Eilanden, tot omtrent de Breedte van 20o. De bewoonde Eilanden verleenden ieder een Bark en Paarlduikers; zy werden betaald met Graan, Meel enz. voor elke Bark ten gebruike der Scheeplingen, en nog eens zo veel om ter ondersteuning aan hunne huisgezinnen te zenden ten leevensonderhoud; weshalven zy, geduurende eenige weinige maanden werks, alles verkreegen wat zy noodig hadden voor een geheel Jaar.
In laater tyden werd de Paarlvisschery verpagt aan den Basha van Suakem: doch 'er was eene plaats tusschen Suakem en de veronderstelde Rivier Frat, op de Noorder Breedte van 21o. 18′, Gungunnah geheeten, die voor den Grooten Heer in 't byzonder bewaard bleef; een byzonder Bediende was 'er door hem aangesteld om de gevischte Paarls daar te ontvangen, en na Constantino- | |
| |
pole te zenden. De Paarls, daar gevonden, waren van de grootste, en behoefden in schoonheid van water en rondheid voor geene te wyken. De overlevering zegt, dat de Paarls, hier gedooken, een uitsluitend eigendom waren van de pharaohs, door welken men, in de Arabische Handschriften, de Koningen van Egypte, vóór den tyd van mahomet, verstaat.
In die zelfde uitgestrektheid tusschen Dahalac en Suakem greep eene andere zeer veel beduidende Visschery plaats, naamlyk die der Schildpadden, die het fraaiste schildpad opleverde. Hierin dreef men sterken handel met de Oost-Indien (met China bovenal); een handel die weinig kostte en grooten winst aanbragt.
De Indische Handel bloeide zeer te Suakem en Masuah, en wel zo als dezelve gebloeid hadt in de voordeeligste tyden der Caliphs. De Baniaanen, (toen ten tyde de eenige Handelaars uit de Oost Indien) door de Mahomethaanen verhinderd zynde om te komen in het Heilig Land van de Hejaz, stuurden alle hunne Schepen na Konsodash in Yemen, en voerden van deeze twee havens, uit de eerste hand, te rugge, Paarls, Schildpad, welke zy voor derzelver gewigt in Goud te China verruilden, Tibar, of zuiver Goud van Sennar, (dat van Abyssinie is min zuiver). Voor Olyphantstanden, Rhinoceroshoorns, kreegen zy een overvloed van Arabische Gom, Cassia, Myrrhe, Wierook, en veele andere kostbaare Waaren; deeze alle werden verhandeld te Masuah en Suakem voor Indische Goederen.
Maar niets, 't geen geweld en onregt kan bederven, kan immer onder het Turksche Staatsbestuur bestaan. De Bashas, zeer veel geevende voor de bevestiging in hunne post te Constantinopole, en onzeker of zy deeze Bediening langen tyds genoeg zouden behouden om het uitgeschooten geld weder te innen, hadden geen gedulds genoeg om te wagten, dat de Handel hun allengskens schadeloos stelde, maar pleegden de eene knevelaary voor, de andere naa, tot dat zy, in 't einde, in volslaagene Roovers veranderden; zich van de Scheepsvragten, waar zy dezelve konden vinden, meester maakende: zy pleegden de schriklykste wreedheden aan de Persoonen wien de Schepen toebehoorden, bragten de Factoors om 't leeven, en mishandelden wreedlyk allen die hun in handen vielen, om door schrik de Goederen, uit Indie gezonden, in handen te krygen. - Ingevolge hier van
| |
| |
werd de Handel gestaakt, en de voordeelen hielden op. Men vondt 'er geenen in Constantinopole die iets geeven wilden voor deezen handeltak: niemand hadt zin in eenen Handel, die het leeven elk oogenblik in gevaar stelde. Dahalac werd, te deezer oorzaake, afhangelyk van den Basha van Jidda, en deeze stelde een Aga (een minder Bediende) aan, die hem eene gemaatigde som betaalde, en voor zichzelven behieldt de inkomsten van de Paarlvisschery, of het grootste gedeelte van dezelve.
De Aga te Suakem poogde te vergeefsch de Arabieren en het Volk daaromstreeks te doen werken zonder loon: weshalven zy eene bezigheid lieten vaaren, welke niets ter belooning hadt dan strafoefeningen. Met den tyd werden zy onkundig en onbedreeven in eene Visschery, voorheen daar zo vaardig beoefend, en waarin men van vroeg af de lieden optoog. Deeze groote Kweekschool voor Zeelieden ging dus verlooren, en de Galeien, niet langer naar eisch bemand kunnende worden, werden der verrotting overgegeeven, of in Koopvaardyschepen hervormd, die Koffyvragten deeden tusschen Yemen en Suez. Deeze Schepen waren ongewapend, en met de daad buiten staat om gewapend te kunnen worden, en door hun maakzel ongeschikt ten handel: daarenboven waren zy slegt bemand, en zo slegt bestuurd, dat 'er geen jaar voorby liep of een of meer ging ten gronde, niet door storm of Zeegevaaren, maar alleen door de onkunde of onoplettenheid der Zeelieden.
De Handel nam daar op den ouden weg na Jidda. De Sherif van Mecca en al de Arabieren hadden belang dien weder na Arabie te rug te brengen, en daar mede het Bewind over hun eigen Land. Ten einde de Paarlvisschery niet langer een lokaas mogt weezen voor de Turken om zich hier staande te houden en hun te verdrukken, ontmoedigden zy het Paarlduiken, tot dat het geheel in onbruik geraakte. Dit deedt langzamerhand het Volk van de Eilanden na de vaste kust verhuizen, waar zy bezigheid vonden in de kustvaard, die, tot deezen dag, hunne eenige bezigheid blyft. - Deeze Staatsstreek gelukte; de Arabische Prinsen werden weder vry van de Turksche overmagt, nu niets meer dan eene bloote schaduw. Dahalac, Masuah en Suakem keerden onder hunne oude Meesters weder, aan welken zy onderworpen zyn tot deezen dag toe, 't is waar beheerscht
| |
| |
door Shekhs van hun eigen Land, en alleen den naam van Turksche Regeering draagende, elk onder het bevel staande van een Roover en Moordenaar.
De onmeetelyke schatten op den bodem van de Roode Zee zyn dus bykans twee honderd jaaren lang geheel ongestoord gebleeven, schoon zy, naar alle waarschynlykheid, nooit overvloediger waren dan tegenwoordig. Geen Volk kan dezelve tegenwoordig tot eenig-voordeel doen strekken dan de Engelsche Oost-Indische Compagnie; ongelukkig het 'er meer op toeleggende om het getal haarer Vyanden te vermeerderen, en zichzelven te verzwakken door haare weinig beduidende magt over nieuwe vermeesteringen uit te strekken, dan bykomend voordeel te behaalen, door nieuwe bronnen van Handel te openen. - Eene Vastigheid op de Rivier Frat, welke nog nimmer aan iemand heeft toebehoord dan aan zwervende Arabieren, zou hun een markt openen, zo voor ruwere als fynere Waaren van de Zuidelyke deelen van Marocco, na Congo of Angola, en den Handel in Paarlen en Schildpad weder doen herleeven. - Dit geheele gedeelte van de Golf van Suez, heeft men my gezegd, behoort der Oost-Indische Compagnie, volgens het charter; twintig Schepen zou men op de Roode Zee kunnen doen vaaren, zonder eenige schennis van Grondgebied. De Myrrhe, de Wierook, en verscheide andere Droogeryen, zyn alle in 't bezit des zwakken Konings van Adel, een Overweldiger, een Dwingeland, een Heiden, zonder magtige bescherming, en gereed om te handelen met eene hooger Magt, die hem eenigzins ten rugsteun zou strekken.
Indien dit niet gebeure, dan hou ik my verzekerd, dat de tyd niet verre af is, of deeze Landen zullen, op de eene of de andere wyze, onderworpen worden aan een nieuwen Heer. Indien een andere Czaar peter, een andere elizabeth, of, beter dan die beide, een andere catharina de tegenwoordige opvolgde in een Ryk reeds tot China uitgestrekt. Indien zulk een Monarch, door geene Europische Staatkundigen gedwarsboomd, de gemaklyk volvoerbaare taak ondername om deeze kwakzalvers van Vorsten en Staatslieden, en Tooneel-Souverainen, de Turken in Asie, te vervolgen, de Inwoonders van het geheele Land, die haar reeds als hunne Souveraine aanzien, dewyl zy aan 't hoofd van hunnen Godsdienst is, zouden zich, des hou ik my verzekerd, ge- | |
| |
reedlyk onderwerpen, op het eigen oogenblik dat de Turken aan den overkant van den Hellespont gedreeven zouden weezen. |
|