Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 489]
| |
Geschiedkundige naspeuring van Hannibal's tocht over het Alpische gebergte.(Ontleend uit het Engelsch Werk, zeer onlangs uitgekomen, getyteld: The Course of Hannibal over the Alps ascertained. By john whitaker, B.D. Rector of Ruan Lanyhorne, Cornwall, 2 Vol. in 8vo.)
medeburgers!
‘Ik heb, by het doorleezen van uwe Boekbeoordeelingen, onlangs een berigt aangetroffen van hannibal's Tocht over de Alpen, ontleend uit het tweede Deel der zeer leezenswaardige Reizen van th. watkins: (Zie Algem. Vaderl. Letteroef. voor 1796, bl. 378.) De aanwyzing des Redacteurs, om met het berigt van watkins te vergelyken 't geen de Burger stuart in het VIde Deel, bl. 191, zyner Romeinsche Geschiedenissen deswegen optekende, deedt my dit Werk opslaan. Daar vond ik in den aanvang eener Aantekening: De naam der andere Rivier, welke met de Rhone zamenvloeit, is opzettelyk door ons verzweegen: wyl daar over in de Geschiedkunde een geschil is ontstaan, het geen misschien heden nog niet volkomen beslist is. Ik zegge misschien, wyl my het Werk van j. whitaker, in het voorleden Jaar (1794) in Engeland uitgekomen, onder den tytel, The Course of Hannibal over the Alps ascertained, uitgegeeven, door den gestremden Boekhandel op dat Land, niet is in handen gekomen. - By het gemis van Werken uit dat Ryk, derfden wy ook, langen tyd, de Boekbeoordeelingen daar maandelyks in 't licht gegeeven, en onder deezen de onschatbaare Monthly Reviews. Eindelyk zyn deeze ons gelukkig ter hand gekomen. Onder het doorleezen hier van trof ik, in die van April des Jaars 1795, eene Beoordeeling aan van het opgemelde Werk - eene Beoordeeling, die tevens eene breede Ontvouwing bevat, en diens Schryvers gedagten over deezen Tocht met eene uitvoerigheid voordraagt, welke my zo zeer beviel, dat ik besloot dezelve grootendeels over te zetten, en aan Ul. ter plaatzing in uw Mengelwerk toe te schikken; niet twyfelende, of dezelve zal, in het Geschiedkundig gedeelte | |
[pagina 490]
| |
daarvan, geene onwaardige plaats beslaan, en mogelyk, door de verbaazende Krygsbedryven onzer Fransche Broederen in dien oord, met eene anders niet te wagtene deelneeming geleezen worden. Oordeelt gy het te lang om het in ééns te plaatzen, gy zult wel eene voeglyke plaats ter afbreekinge vinden. Dit geheel aan Ul. laatende, blyf ik
Uw Leezer en Begunstiger.’
De Tocht van hannibal over de Alpen is een belangryk onderwerp in de Geschiedenis, beide om den Krygsroem van dien Veldheer en de zouderlinge natuur des Lands, waar hy doortrok, en, by elken voetstap, grootsche tooneelen van de ongehavende natuur oplevert, tooneelen, die den geest met eene soort van behaaglyken schrik vervullen, en een welpassend toevoegzel schynen tot den Tocht van een Krygsheld, wiens ver vooruitziend oog alle mogelyke gebeurtenissen scheen te ontdekken, wiens moed elken hinderpaal te boven kwam, en wiens eerzugt na de bemagtiging der wereld dong. Het is eene welgegronde waarneeming, dat de eerste Boeken, welke wy met aandagt en vermaak leezen, vervolgens invloed hebben op onzen smaak en gevoelens. Geen Schooljongen bykans of zyne aandagt werd getrokken door de Krygsverrigtingen van hannibal, en de verknogtheid, welke wy krygen aan de groote naamen der Oudheid, heeft iets van de natuur der vriendschap in zich: wy stellen belang in de minste byzonderheden hun betreffende; en, door eene zeer gereede zamenvoeging van denkbeelden, zyn wy gereed, met agting, en eene soort van eerbiedenisse, de plaatzen te beschouwen, die ten tooneele gestrekt hebben van hunne gedenkwaardigste bedryven. Eenigermaate vreemd schynt het, dat, niet tegenstaande de bekendheid van hannibal's Tocht over de Alpen, de twee groote Geschiedschryvers polybius en livius, die deeze zeldzaame gebeurtenis boeken, zo zeer verschillen in den weg, welken zy hem doen neemen. Laatere Schryvers hebben zich over dit onderwerp in 't breede uitgelaaten, en, gelyk het gaat in Geschiedkundige geschillen van deezen aart, zich in partyen verdeeld. Deezen volgen polybius, geenen livius, als hun gids. Dan de Heer whitaker, die deeze gebeurtenis dieper onder- | |
[pagina 491]
| |
zogt schynt te hebben dan zyne Voorgangers, geeft zich niet blindelings over aan het geleide van een deezer Geschiedboekeren. Hy tragt zyn gevoelen te staaven door daadzaaken, en, wanneer deeze ontbreeken, door waarschynlyke gissingen. Hoe verre hy hier in geslaagd zy zullen de volgende uittrekzels van zyn Werk kunnen doen beoordeelen. De Heer whitaker onderrigt onsGa naar voetnoot(*): ‘Een Officier van ons Leger, en een oordeelkundig Man, de beroemde Generaal robert melvill, gaf zich, in den Jaare 1775, de moeite, om den weg, dien de Carthagers namen, na te speuren; de eene Veldheer zogt den loop des Tochts van den anderen te ontdekken, door eene daadlyke kennisneeming van den grond, in de Valeien en over de toppen van het Alpische gebergte. Ik ding na de eere om de voetstappen te drukken van deezen vriendlyken Veldheer, die, op eene allerverpligtendste wyze, my den voornaamen inhoud zyner gemaakte opmerkingen heeft medegedeeld; maar ik zal hem op eene andere wyze volgen. Ik begeer niet, in de daad, met hem door de diepten heen te trekken, of de hooge bergtoppen te beklimmen. Ik zal op een gemaklyker wyze, en, zo ik denk, volgens een meer betekenend plan, de Geschiedenisschryvers van hannibal's Tocht in de hand neemen; met dezelve vergelyken de berigten der Romeinsche Aardryksbeschryveren en hedendaagsche Reizigeren; deeze wederom vergelyken met tusschenkomende kundigheden, by andere Geschiedschryvers, zo ouden als hedendaagschen; en daar uit den loop des geheelen Tochts van de Carthagers opmaaken.’ ‘Men zal, (zo ik vertrouw) zulk eene weezenlyke onzekerheid in dien Tocht niet ontdekken, als de geschillen, door de ouden en hedendaagschen daar over gevoerd, schynen aan te duiden. Ik stel my zelven voor, in de eerste plaats, de geleider te weezen van de Carthagers aan de oevers van de Rhone in Lanquedoc. Hier trok hannibal deeze snelstroomende Rivier over; doch te welker plaatze bepaald deedt hy dien overtocht? Hy was van het Pyreneesche | |
[pagina 492]
| |
Gebergte afgekomen, niet langs den grooten weg, welken wy de Romeinen, in laateren tyde, zagen gebruiken, over het Zuiden van Frankryk; maar langs eenen anderen, hooger op landwaards in, en hy kwam aan de Rhone, op een grooter afstand van de Zee.’ ‘Bykans alle onze kundigheden van het Westlyk gedeelte van Europa ontleenen wy uit de Gedenkstukken der Romeinen; en de wegen der Romeinen zyn inzonderheid onze gidsen op de wegen door de Inboorelingen in vroegeren tyde betreeden. De weg der Romeinen liep van de Pyreneen na Narbonne, na Nimes en na Arles. Laatstgemelde Stad lag aan den mond van de Rhone, terwyl hannibal de Rivier omtrent een marsch van vier dagen hoogerop overtoog. Hannibal sloeg derhalven eenen meer Noordwaards gelegenen weg dan deeze op. Een komt 'er ons by de Romeinen voor, die by Vienne met een brug over de Rhone liep, van welke tot heden ten dage eenige overblyfzels voorhanden zyn. Dit was egter te verre Noordwaards. Hannibal bevondt zich, gelyk ik reeds aanmerkte, slegts vier dagen trekkens van Arles in 't Zuiden; maar tevens ook vier dagen trekkens van Lyons in 't Noorden. Hy bevondt zich, derhalven, omtrent het midden van de Rhone tusschen beide. - Nu hebben wy eenen Wegwyzer der Romeinen, die ons den afstand opgeeft van den weg tusschen Arles en Valence, en eenen anderen, die den weg afmeet van Valence tot Lyons. De eerste brengt ons van Arles tot Avignon, door twee tusschenposten, drie en twintig mylen; tot Oranje, door een post, twintig; en tot Valence, door vyf posten, een en zeventig mylen; in 't geheel honderd en veertien mylen. De andere weg brengt ons van Valence langs een weg van een en zeventig mylen te Lyons. Maar beide deeze Wegwyzers brengen ons blykbaar af van den loop der Rhone, en verlangen den weg grootlyks, door te verre ter rechter hand af te wyken. De weezenlyke afstand van Lyons tot Arles is omtrent honderd en zestig mylen; en het middelpunt tusschen deeze beiden zal ons bepaalen op omtrent tachtig mylen van ieder. Deeze redenkaveling wordt volstrekt bevestigd door polybius, die de plaats va hannibal's overtocht over de Rhone op vyf en zeventig mylen beneden Lyons stelt. Wy moeten, derhalven, onzen stand neemen verscheide mylen ten Zuiden Valence, welke in een van deeze bogtige Wegwyzers een en zeventig beneden Lyons ligt; doch 't geen in de | |
[pagina 493]
| |
daad niet meer is dan vier en vyftig, en te Lauriol omtrent twintig mylen ten Zuiden van Valence.’ Te Lauriol in Dauphine trok, derhalven, hannibal de Rhone over, en van hier moeten wy zyn Leger na de Alpen vergezellen. Dan de Heer whitaker doet het den marsch niet neemen over den Berg Viso, den Berg Genévre, den Berg Cenis, of langs een pad aan een derzelven paalende; want hy schryft: ‘Hannibal toog den Oostlyken oever van de Rhone langs, na Valence, Vienne en Lyons. Hy liet dus de lange keten van het Alpische Gebergte op eenen grooten afstand aan zyne rechter hand, terwyl hy de Rhone digt aan zyne slinker hand hieldt. “Hy trok, schryft livius, langs den stroom der Rhone na de middelste gedeelten van Gaule; niet om dat dit de weg was, rechtstreeks op de Alpen aanloopende; maar dewyl hy oordeelde, dat, hoe verder hy zich van de Zee verwyderde, hoe minder kans hy stondt om de Romeinen aan te treffen; en wilde hy liefst allen gevegt met hun vermyden, eer hy Iialie was ingetrokken.” - Hannibal plaatste, volgens polybius, zyne Olyphanten en Ruitery achter aan in 't leger, “en trok aan 't hoofd van 't zelve langs de Rivier, zich van de Zee verwyderende, en als 't ware na de middelste gedeelten van Europa trekkende.” - Deeze plaatzen zyn klaar en alles afdoende; zy sluiten alle mogelykheid uit om te veronderstellen, indien wy ons door de hand der Geschiedkunde willen laaten geleiden, dat hy de Rhone verliet, rechtstreeks na de grenzen van Gaule en de Alpen toog, en of den Berg Cenis, Genévre, Viso, of eenige andere der daaromstreeks liggende Bergen, overtrok.’ ‘Hannibal toog nu door Vienne na Lyons. Deeze Stad bereikte hy op den vierden dag naa zyn overtocht van de Rhone. Hy toog, derhalven, met verhaaste schreden, om de Romeinen op een grooter afstand achter zich te laaten. Hy toonde met de daad zyn duchten dat zy hem mogten volgen en overvallen, door zyn gewoone wyze van optocht te veranderen, de Olyphanten en Ruitery in de Achterhoede te plaatzen, die anders doorgaans de Voorhoede uitmaakten. “Dus kwam hy, schryft livius, aan een Eiland, waar de Arar en de Rhone, uit onderscheide deelen van de Alpen stroomende, een gedeelte gronds tusschen elkander bevattende, zich te zamen vereenigen; aan deezen grond geeven zy | |
[pagina 494]
| |
den naam van Eiland.” - Polybius voegt 'er by: “Hy kwam tot het geen men den naam van een Eiland geeft, een Gewest zeer volk- en vrugtryk in koorn; deezen naam ontleenende van de ligging; naardemaal hier de Rhone, en daar 't geen men de Arar noemt, langs beide de zyden heenen stroomt, maakt dit eene puntigheid by de vereeniging, en het is zeer gelyk in grootte en gedaante aan dat gewest in Egypte, 't welk den naam van Delta draagt; de eene zyde daar van is bepaald door de Zee en den Nylstroom, en de andere wordt beschermd door bergen, aan de zyden bezwaarlyk te beklimmen, en moeilyk op den top te komen, en bykans, (mag ik wel zeggen) ontoeganglyk.” De plaats, tot welke hannibal nu gekomen was, wordt hier aangeweezen door de naauwkeurigste van alle merktekens in de natuur, de zamenloop van twee Rivieren, de Saone en de Rhone. Deeze, weeten wy allen, vereenigen zich onmiddelyk beneden de tegenwoordige Stad Lyons.’ By zyne komst te Lyons vondt hannibal die Stad in eene groote gisting van Oproer. Brancus, de Koning, hadt eenen eerzugtigen jonger Broeder, die na de Kroon dong, en het gemeene volk op zyne zyde hadt. De twee Prinsen vogten aan het hoofd hunner Legerbenden; doch de in tyds komende bystand, welken hannibal den oudsten Broeder boodt, stelde deezen in staat om eene volkomene overwinning te behaalen, en den Opstand te dempen. - De Heer whitaker beschouwt deeze tusschenkomst van hannibal als in den hoogsten graad onvoorzigtig; maar, indien wy over zyn gedrag naar den uitslag oordeelen, kon hem met geene mogelykheid iets gelukkiger gebeurd weezen; want brancus, getroffen door een rechtmaatig gevoel van dankerkentenisse aan zynen Verlosser, verzorgde diens Leger met Leeftogt, en anderen voorraad, in overvloed. Om whitaker's eigen woorden te bezigen: ‘Hy gaf, voor hunne oude en gebrooke Wapenen, nieuwe en sterke; hy gaf aan een groot gedeelte nieuwe kleederen om hunne lichaamen tegen de koude van de Alpen te dekken. - Dan, 't geen diens dankbaarheid meer dan al het overige bewees, uit hoofde van de moeite en arbeid daaraan vast, en de aanmoediging, welke zulks gaf, door zyne afweezigheid, aan het naauwlyks gestilde volk in zyne Hoofdstad, hy besloot hannibal in persoon te vergezellen, en, met een gedeelte zyner eigene Krygsknegten, een | |
[pagina 495]
| |
groot stuk wegs na de Alpen te geleiden, en allen mogelyken dienst te doen onder zyne Landgenooten onder den weg.’ Onze Schryver veronderstelt, dat hannibal van Lyons na de Noordlyke Alpen ging, steeds langs de oevers van de Rhone trekkende; ten oogmerk hebbende tot den oorsprong dier Rivier te gaan. Hy week, derhalven, ter rechter hand af; vermids nu de Rhone een groote bogt heeft, welke bykans een rechten hoek maakt met het benedenste gedeelte, herkreeg hy die lyn zyner richting te Lyons, welke hy hadt moeten verlaaten by zyn overtocht over de Rhone. Op eene hoogte gekomen, bykans genoegzaam voor de Alpen, welke hy dagt over te trekken, richtte hy zyn marsch rechtstreeks derwaards. De Rhone hieldt hy steeds aan zyne slinker hand, deeze strekte hem ten geleide zo voor het overige als in het voorige van zynen tocht. - Volgens whitaker, besteedde hannibal tien dagen in van Lyons na Geneve te trekken, en omtrent honderd mylen af te leggen. Toen van Geneve omtrent zestig mylen voorttrekkende, bereikte hy Martigny, en stondt aan den voet der Alpen, en aan den mond des ingangs. Hy maakte zich gereed om dit Gebergte te beklimmen. ‘Maar, gelyk livius ons berigt, stonden de Krygsknegten zeer getroffen op het van naby beschouwen van deeze wonderbaare Bergen. Voorwerpen, van welke men geene onderscheidende kennis heeft, worden doorgaans in het verhaal vergroot. Duisterheid des oordeels geeft vrye speeling aan de verbeelding, en de wolken geeven een meerder hoogte aan het uitspanzel, dan immer de natuur 'er aan verleende. - Zy hadden veele en de ontzettendste berigten van de Alpen vernomen; maar thans beschouwden zy die Bergen met hunne oogen. De Bergen zyn daar, met de daad, van eene verbaazende hoogte; zy bekeeken de ryzende zyden, de hooge kruinen, en zagen de besneeuwde toppen, zich als met het uitspanzel vermengende. Zy sloegen het oog op de elendige wooningen, gebouwd op, en hangende aan, de laagste en naaste gedeelten der Bergen - op het Vee, huiverende van de koude - op de Menschen, langhairig, en woest in 't voorkomen; de bezielde en onbezielde natuur scheen hun met ys overkorst. De Alpische Bergbewoonders waren toen, gelyk nog heden | |
[pagina 496]
| |
ten dage, kenbaar aan hun lang ruw hair, en het woeste voorkomen 't geen dit aan hun byzet. Maar, over het geheel, verbeeldden zich de Carthagers meer dan zy zagen. - Schrik werkt op de ziel en het oog te gelyk, en geeft eene dubbele duisterheid aan het oordeel, en veel speelens aan de verbeelding. - Deeze vergrootte het tooneel, 't geen zich aan hun opdeedt. - Deeze deedt al het Vee van koude trillen, en spreidde een yskorst over alle voorwerpen, toen 'er zelf geen ys kon weezen, en zelfs geen koude in de warme lugt van de valeien in dit saisoen, of binnen het bereik van hun gezigt, 't welk die verstyving en ruwheid baarde. Alle de laagere deelen van de Alpen, omstreeks Martigny, zyn heden vol ryke weidlanden. De Alpen waren, ook in hannibal's tyd, eenige mylen opwaards zeer wel bebouwd, en, gelyk livius hier aanduidt, van daarop graazend Vee voorzien. Maar de oogen der Carthagers gingen in 't eerst vlugtig heen over de laagere deelen, en vestigden zich alleen op de hoogste bergtoppen. Daar bespeurden zy zulk een volkomen vertoon van den Winter in diens volle grootheid, dat het hun op 't gevoeligst trof. - Dan, het oog afwendende van het smertbaarend voorwerp, poogden zy het te laaten uitrusten op de laagere gronden; doch deeze beschouwden zy door den nevel der reeds opgevatte schrikaanjaagende begrippen, en dus omkleedden zy alles met ontzetting, alleen uit verbeelding oorspronglyk. Genoeg zagen zy om dier verbeelding staag werk te verschaffen. De ziel, bezig met de schrikbaarende denkbeelden, daar in opgewekt, over en over te bespiegelen, vermeerdert en versterkt dezelve: wat weezenlyk en ingebeeld is vereenigt zich om den schroom in de harten te vermeerderen.’
(Het Vervolg en Slot in een volgend Stukje.) |
|