| |
Verhandeling over de veranderingen, welke alle geschapen wezens ondergaan.
(Vervolg en Slot van bl. 259.)
Thans treden wy met onze Bespiegelingen in een veld, zo uitgestrekt, dat hetzelve voor bepaalde gezichten onoverzienbaar is. Het Ryk der Groeibare tog is zo talryk, dat men hier, wegens deszelfs verscheidenheid en veelheid, zich nog meer moet ontzetten dan over dat der Dieren; want hoe talryk dit ook zyn moge, en deszelfs verscheidenheden elken opmerkzamen Waarnemer moeten verbazen - in het Ryk der Planten vind men eene alles te boven gaande verscheidenheid, en zo veele veranderingen, dat, zag men ze niet dagelyks gebeuren, en was men 'er door gewoonte niet als ten eenemaal koel en onverschillig omtrent, men zou 'er van bedwelmen, en nauwlyks zyn gezicht gelooven - welk een onmetelyke Oceaan, om zich in te begeven - een Doolhof met duizenden kronkelpaden, waarin men zich vaak ligt verwarren kan.
In het Plantenryk heeft leven, groei, aandoening, gevoel, gehoor, gezicht, smaak en reuk zelfs, plaats, bykans op gelyke wyze als by de Dieren, en hier door zyn de uiterste grenzen van beide zoorten van de Dieren en Planten zo nauw aan elkanderen vermaagschapt, dat men ze met moeite onderscheiden kan, en nauwlyks weet, tot welk Ryk, of tot dat der Dieren, of tot het Plantenryk, men ze te brengen hebbe. - Dat Planten by het leven ook gevoel hebben, blykt, om dat zommigen zo aandoenlyk zyn, dat zy maar niets kunnen verdragen, of
| |
| |
zy kwynen of zy sterven - zommigen zelfs mag men niet aanraken, of zy trekken hare bladeren in, zo als onder anderen de Mimosa, en nog eenige anderen. - Men heeft 'er, die, door een sterk geluid getroffen, het leven verliezen - 'er zyn 'er, welke, als begaafd met het zintuig van gezigt, zich naar de Zon wenden, gelyk de Zonnebloem, en het zonnewendend Wolfsmelk, en meer anderen. - Ook hebben zy haren smaak, en zommigen zelfs zyn zo kiesch, dat zy kwynend gaan sterven, wanneer zy haar natuurlyk voedzel missen. - Zy hebben zelfs hare vlagen van droefheid, en treuren. Een aangename dag vervrolykt haar, terwyl, de dag dalende, een donkere nagt ze dompelt in de grootste treurigheid. - Veele bloemen sluiten zich met den avond, gaan slapen in den nagt, ontwaken met den morgen, en openen zich op den dag. - Zo gaan zy even als de Dieren met den avond ter ruste, en ontwaken met den morgen. Zy sluiten zich, even als of zy de oogen sloten om te slapen, en, beminnaars des lichts, ontwaken zy met het ryzen van den dageraad - door den slaap verkwikt, hebben zy nieuwe kragten opgezameld, en vertoonen zich met nieuwen luister. - Men vind bloemen, welke zich op vaste uuren van den dag openen en sluiten; met het by elkanderen planten van zulk zoort van bloemen, die zich op onderscheiden uuren van den dag openen en sluiten, kan men, even als met een uurwyzer, de onderscheidingen van den tyd aantoonen. - Zo veele onderscheidingen, en duizend anderen meer, veel te menigvuldig om alle door my opgeteld te worden, hebben 'er plaats in het Ryk der Planten, met opzigt tot derzelver aart en natuur.
Dan hoe verbazende zyn de veranderingen, welke 'er plaats grypen, met betrekking tot derzelver wasdom, tot derzelver groei en leven.
Hoe veele schoonheden verspreid het Ryk der Planten niet in de Natuur! Hoe naar en akelig zou de gansche geschapenheid niet zyn, was uit hetzelve het Ryk der Groeibare uitgemonsterd! - Verbeel u eene akelige Woesteny, waarin geheel geen Kruid of Plant, en bygevolg noch groei noch eenig leven, te vinden is. - Al het gedierte zou vergaan, Mensch en Vee zou sterven - geen onderhoud, geen voedzel, of eenige verkwikking, leverde de gansche Natuur op, terwyl eene doodsche naarheid over al 't aardryk zou liggen uitge- | |
| |
breid. Beschouw slegts het gelaat des Aardryks in den doodschen winter - alles is even akelig en naar; en had men niet gezorgd tegen dezen tyd, hoe zou het Vee vergaan - het Gedierte sterven, en de Mensch - helaas al 't menschdom, ras van den aardbodem verdelgd zyn! Het aardryk was eene akelige doodswoestyn, vol schrikbeelden en treurige schouwtoneelen. - Nu integendeel word door het vrugtbaar aardryk, welks gelaat op zyn tyd vernieuwt, en aan gestadige veranderingen onderhevig is, Mensch en Vee, al wat zich in de lugt en op de aarde bevind, onderhouden.
Hoe aanminnig vertoont zich dan aan ons oog de bevallige Lente, wanneer de alverslindende Winter geweken is - welk een verbazend onderscheid! - Flus was nog alles in eenen staat des doods, alles verdord, gestorven, slegts een enkel groen grasscheutje zag men hier en daar zich uit de dorre aarde verheffen. - De dood oefende alom op de velden haar geweld, en had alles verwoest. Het puntig winterkoorn, eenigermate uit het dorre aardryk opgeschooten, vertoonde nog eenig groen en leven; voorts was alles door den Winter verslonden - alles verloren gegaan - alles gestorven - zo doods - zo naar stond alles flus nog, zonder leven, verslensd, verdroogd, of aan de verrotting, aan het verderf, overgegeven. - Dan zie, zo dra verschynt de vrolyke de alles verkwikkelyke Lente niet, of al de Natuur krygt weêr groei en leven, en komt met zo veel bevalligheid te voorschyn, die aller oogen streelt, en de harten verlevendigt en vermaakt. - De gansche Natuur is uit den dooden opgestaan en verrezen - verrezen met nieuwen glans en luister. - ô Welk eene alles te boven gaande verandering - verandering voorwaar, die verbazen moet! - Dan welke wonderen, wonderen die onze verbazing, onze eerbiedwekkende verbazing, zo wyd moet doen uitstrekken als ons voorwerpen in de Natuur bejegenen, om dat ieder onderscheiden voorwerp ons treft, en de verwondering gaande houd door aan dezelve gestadig nieuw voedzel te verschaffen.
Nu word men bedwelmd door de menigte van aangename en verrukkende vertooningen, die het gezicht streelen en alle onze zintuigen op de gevoeligste wyze aandoen; eene verscheidenheid, zo groot, dat zy alle verbeelding te boven gaat. De velden, zo ver het oog reiken kan, en nog oneindig verder, vertoonen eene mengeling van kruiden en bloemen, wier gezicht verrukt, en
| |
| |
wier geuren lieflyk het hart streelen. De Bosschen, welke in den Herfst millioenen van bladers lieten vallen, welke alle de ruwe Winter verteerd heeft, deze bosschen zyn weer in een nieuw en jeugdig gewaad uitgedost - millioenen van knopjes, in welke de bladers zo lang besloten zyn gebleven als de Winter geduurd heeft, hebben zich nu ontwikkeld; en zie daar, ze zyn mogelyk nog met eenige millioenen vermeerderd, en veel talryker, dan die in den Herfst zyn afgevallen. - Al 't Geboomte is verlevendigd, en met nieuw en jeugdig groen vercierd, met mals en bladerryk loof, waar onder het gevogelte zich aangenaam verschuilt, en duizend zoetluidende stemmen laat hooren. - Onze gedagten verliezen zich by de overweging van zulke verbazende veranderingen, veranderingen die jaarlyks gebeuren - ja veranderingen die dagelyks, die elk oogenblik zelfs, in het Ryk der Groeibare, plaats hebben.
Dan de Lente gaat met eenen snellen - met eenen verhaasten, tred spoedig voorby - ras is al het gebloemte uitgebloeid, de jeugdigste en schoonste bloempjes duuren doorgaans nog het kortste. - Het gebloemt der Vruchtboomen althans duurt zeer kort. - De Zomer vervangt de plaats van de Lente - de Zomer, die de Vruchten koestert, of voor den laten Herfst, of reeds rypt, om in den Zomer nog te worden ingezameld. - Dusdanige veranderingen ziet men in al de Natuur slegts in eenen engen kring des tyds gebeuren - gebeuren aan alle de Kruiden des velds, aan alle de Planten, aan alle de Heesters, aan al het Geboomte, aan alle Wouden en Bosschen - en deze veranderingen zyn voorwaar voor onze eindige verstanden niet te doorgronden, ten eenemaal onbegrypelyk - onberekenbaar!
Na 't eindigen nu van de verkwikkelyke Lente, van den rypmakenden, van den koesterenden, Zomer, na het eindigen van den milden - den vruchtryken, Herfst, dan komt weer de alvernielende Winter aan, verderft alles, verkeert de Natuur in de akeligste naarheid, verkeert al de Natuur in eenen kwynenden, in eenen stervenden, staat! het edelst Veldgewas is verdord - geen enkel van zo veele millioenen bloempjes is 'er meer in leven - geen enkel bloempje is 'er overgebleven - niets daar van is 'er in veld of hoven meer te vinden - geen plant of kruid - alles is verdord en gestorven - geen enkel groen blaadje aan 't geboomte, alle zyn zy afgevallen - al 't
| |
| |
geboomte, alle wouden en bosschen, zyn kaal en bladerloos. - Welk eene verandering! schier ongelooflyk: dog men is 'er dagelyks zo aan gewoon, dat het op onze harten den minsten indruk niet maakt.
Dan in geen Ryk is deze verandering voorwaar merkbaarder dan in het Ryk der Planten. 'Er gaat geen enkel oogenblik voorby, 't zy in het groeijen, in het opschieten, in het bloem- en vrugtdragen, of ieder dag levert de onnagaanbaarste veranderingen in hetzelve op. - Maar hoe groot, hoe verbazend groot, zyn niet die veranderingen! - Welk een afstand tusschen het zaad en het kruid - tusschen eenen eikel en den boom, die uit denzelven voortkomt, en eerst in dien ligt opgewonden, en daar uit voortgroeit. - Wie zou uit eenen Amandel, of uit het zaad van den Pynboom, zulke boomen verwagten, gelyk daar uit opgroeijen, en die met hunne kruinen de Wolken schynen te reiken? - Welk een wyden afstand tusschen de bloemen en het kruid - welk een afstand tusschen deze en de vrugten? - De bloemen wederom worden door een zeker stuifmeel vrugtbaar gemaakt, om zaad en vruchten voort te brengen; anders komt geen vrucht tot wasdom, en geen zaad zal eenig kruid of plant voortbrengen. Dan wie zou verwagten, dat het zaad, in de aarde geworpen, aldaar door de warmte, lugt en vogten, gestoofd, en aan het gisten geholpen - wie zou verwagten, dat daar uit kruiden, planten, heesters en boomen, zouden voortspruiten uit de aarde? Wie zou verwagten, dat dit zaad aan de gansche Natuur, aan al het aardryk, eene vernieuwde gedaante zou schenken? Laat eens eenig raisonnement het zo ver brengen, om dit alles te kunnen beredeneeren, wanneer men 'er geen bevinding van had, of niets afwist.
Zie daar een gering staal, slegts eene kleine proef opgegeven, van de onberekenbare veranderingen, welke men oogenblik voor oogenblik ontwaar word in het Plantenryk. - Ik mag myne Bespiegelingen niet verder laten weiden, of ik zou deze Verhandeling buiten hare palen zetten. Ik ga nu over tot het Ryk der Mineralen en Delfstoffen; en ook in dezen na te gaan, zal men ontdekken, dat 'er gestadige, veelvuldige en verbazende, veranderingen in plaats hebben.
In het Ryk der Dieren ontdekt men leven, gevoel, willekeurige beweging, zelfs by zommigen raisonnement, en werking uit redelyke en verstandige grondbeginzels.
| |
| |
- In het Plantenryk vind men groei, leven, en zelfs gevoel: maar deze kunnen zich niet willekeurig bewegen, van plaats veranderen, veel min redeneeren of redelyk werken. - Dan de Delfstoffen ontbreken meer; hier is eene merkelyke afdaling. - Zy wassen aan, dit is zeker; dog een levend grondbeginzel schynen zy te missen. - Zy vergrooten - dan, groeijen zy daarom als de Dieren, de Planten en de Kruiden? - Zy veranderen - wonderbare verschynzelen hebben 'er by plaats. Dan, zal men ze daarom ook leven, en voortbrenging van hun geslagt en zoorten, toekennen? Door de werkingen van de verschillende zoorten van Zouten, der vitrioolzuure grondbeginzels, door de werking der lugt, en de vloeistoffen, daarin gevonden, worden groote, ontzettende, veranderingen geboren. Hier door geschieden afnemingen en aanwassen in de Mineralen. Zy ontvangen door de bewerking van deze stoffen, welke hunne grootheid uitbreiden, of van derzelver uitgebreidheid verminderen, en de stoffen, welke hier worden afgenomen, weêr op andere plaatzen nederzetten, en aldaar als nieuwe Wezens te voorschyn brengen, als nieuwe Schepzels vormen. Hier door ontstaan nieuwe gedaanten, breiden zich in grootheid uit, en 'er vallen onberekenbare veranderingen in voor. - Onderscheiden grondbeginzels, elkanderen ontmoetende, verwekken zeldzame vertooningen, en maken dat 'er verbazende veranderingen in de Wezens voorvallen. - Wanneer Vitrioolzuur en een Alkalisch grondbeginzel elkanderen ontmoeten, word 'er een Zout uit geboren van een geheel ander beginzel dan een dezer beiden; een Zout dat de natuur noch van het een noch van het ander bezit, namelyk een Middelslagzout, zo als het genoemd word by de Scheikundigen.
Dan, om weêr op de Delfstoffen te komen, in deze worden die vaten, waar de vloeistoffen tot groei en onderhoud doorvloeien, gelyk by de Planten, en nog veel minder dan by de Dieren, plaats grypen, niet gevonden. Zo 'er al vloeistoffen in zyn, gelyk dat meêr of min plaats moet hebben, dan zyn ze verspreid door de gansche massa, door de geheele zamenstelling der deelen; maar zy hebben den omloop niet, om dat zy de daartoe geschikte vaten missen. - Dan ik kan hieromtrent niet wydloopiger zyn, of ik zou my te ver buiten de grenzen dezer Verhandeling verwyderen, die zeker zo eene uitvoerige uitgebreidheid verbied. Het zal genoeg
| |
| |
zyn, en zo ik vertrouw voldoende, de aandagt myner Lezeren slegts by eenige weinige verschynzelen te bepalen, om overtuigend te doen zien, dat in al de Natuur, zelfs daar men zou wanen dat ze in 't geheel geene plaats hadde, nochtans zo groote veranderingen ontdekt worden dat ze elk moeten verbazen.
Zagen wy, hoe ontzettend de veranderingen zyn, welke zommigen, ja meest allen, uit het Ryk der Groeibare ondergaan, dan zommigen uit het Ryk der Mineralen, en uit dat der Groeibare, zyn zo na aan malkanderen vermaagschapt, dat men ongevoelig van de eene tot de andere overgaat. - Zoo nauw grenzen deze twee Ryken aan elkanderen, dat eenige uit het Plantenryk Steenen schynen, en andere uit het Ryk der Myn- en Delfstoffen als de Planten schynen te groeien. - De Versteening geschied van hout en planten. Van geheele boomen word het hout, de takken en bladeren, geheel in steen veranderd, en het geen eenige jaren te vooren groei en leven hadde, week en slap ware, is nu zo hard en vast, dat het geheel tot de zelfstandigheid van steen is overgegaan. De gedaante van Kruiden, Planten en Boomen, blyft voor het uitwendige dezelfde - dan de aart en de natuur van dezelve is ten eenemaal veranderd. - De bladers behouden hunne gedaante, de fynste streepjes ziet men in dezelve, en de dunste draadjes en ribbetjes van bladeren en hout word men zelfs gewaar.
Op dezelfde wyze versteenen ook dierlyke lichamen; dog in deze gaan veelal die fynste veseltjes weg, en de massa, zo ook de vorm en gedaante, blyft. - Deze is maar eene enkele proef van de veranderingen, welke 'er in dit gedeelte van de Natuur plaats grypen - dan, recht opgemerkt en gadegeslagen in alle derzelver byzonderheden, zyn ze van zo eenen zonderlingen aart, dat zy, even gelyk alle werkingen in de overige vakken der Natuur, onze verwondering moeten opwekken, geduurig levendig houden, en ons als in verbazing en in bedwelming wegvoeren, wegens de oneindige grootheid van den Almagtigen Formeerder, die de Voortbrenger is van alle de wonderen der Natuur!
Welke ontzettende vertooningen en speelingen van de Natuur ontdekt men niet in de binnenste deelen, in de ingewanden, der aarde, in de onderscheide Mineraalmynen, in die van 't Goud, Zilver, Kwik, Koper, en Yzermynen. - Groote wonderen zyn 'er in de diepte
| |
| |
der aarde verborgen; schatten van eene onmeetbre uitgebreidheid. - Welke speelingen der Natuur, om my slegts by deze alleen maar een oogenblik te bepalen. - In deze Mynen vind men geheele Grotten, Grotten van de allerschoonste en wonderbaarlykste gedaante, toebereid, toegesteld, even als waren het de pragtigste kamers, vertrekken van Koninglyke Paleizen, waarin de Grooten der aarde gewoon zyn hun verblyf te houden - kamers en vertrekken, opgesierd met de kostbaarste meubelen, met de schitterendste huisraden. - Hoe schoon, hoe wonder schoon, zyn hier de onderaardsche Kristalvertrekken. - - Hier schittert alles tegen u in. - Hier heeft men onderaardsche gewelven als door de kunstigste handen toebereid - gewelven van Kristal, wier sterk glinsterende glansen en stralen het gezicht niet verdragen kan. - Hier ontdekt men kamers en vertrekken, opgesierd met ontelbare lusters, en opgepronkt met zulke sieraden, die men te vergeefs in Vorstelyke Paleizen, hoe pragtig anders, zoeken zou. - Dan in deze onderaardsche gewelven, in die onderaardsche waereld, ontdekt men geene mindere veranderingen, dan in de bovenwaereld op de oppervlakte van onze Planeet.
Met hoe veele stalen zoude ik deze nog kunnen vermeerderen en uitbreiden, om de wonderen te vergrooten, die in het binnenste van onzen Aardbol gevonden worden. - Dan dit zou my al te langwylig maken. De voorbeelden, intusschen, door my uit de drie Ryken der Natuur aangevoerd, vlei ik my, zullen genoegzaam zyn, om onwedersprekelyk te bewyzen, dat 'er niets in 't Geschapenal gevonden word, of het is der gestadige verandering onderhevig - van den Mensch - van al 't Gedierte des Velds, der Lugt en der diepe Wateren - van het groeibare, van al het groene Kruid der aarde - van de Planten, van de Heesters, van alle de Boomen des Wouds - van al het geboomte des Velds; met één woord, van al wat uit de aarde voortkomt en voortspruit, tot al dat geen, dat in deszelfs binnenste ingewanden verborgen is - niets word 'er van al dit geschapene gevonden, of het is onbestendig, en der geduurige verandering onderhevig.
ô Hoe groot is onze God, onze groote Schepper en Onderhouder! Laat ons Hem loven en verheerlyken; want Hem alleen komt alle Lof, Eer en Heerlykheid, toe, tot in alle Eeuwigheid, Amen!
C. v.d. G. |
|