Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 355]
| |
Leevensberigt van den geschiedschryver Edward Gibbon, Esq.(Uit het Engelsch.)
‘Zeer onlangs oordeelden wy den Leezeren onzes Mengelwerks geenen ondienst te doen met een Leevensverhaal te plaatzen van den by onze Landgenooten hooggeagten Engelschen Geschiedboeker, w. robertsonGa naar voetnoot(*); schoon de Man, wiens naam wy in het opschrift van dit Artykel vermelden, daar zyn beroemd Werk niet in onze taal vertolkt is, hun min algemeen bekend zy, hebben de meesten dien te meermaalen aangehaald, en hem als een Geschiedschryver van den eersten rang vermeld, gevonden. 't Ware, om die reden, en misschien om die reden alleen, te wenschen, dat zyn Werk, 't geen zyn Naam vereeuwigt, ook in 't Nederduitsch 't licht zage. Meer gunstige tyden voor den Boekhandelaar zouden misschien eene Vertaaling van 't zelve doen leveren; wy meenen althans dat dezelve aangekondigd is. Wat hier van zyn moge, zie hier eene Leevensschetze, die op zichzelve zich genoegzaam ter plaatzinge aanpryst.’
* * *
Edward gibbon, die zyn naam door zyne Schriften vereeuwigde, het voorwerp 't geen wy hier nader moeten doen kennen, werd den achtsten van May 1737, te Putney, in het Landschap Surry, gebooren, thans de eigendom van Mrs. woodGa naar voetnoot(†), liggende tusschen de wegen, die na Wandsworth en Wimbleton loopen. Gibbon's Grootvader, een Bewindhebber der Zuidzee-Compagnie, overleedt in den Jaare 1736. Zyn Vader, edward gibbon, Esq., was, op twee agtereenvolgende | |
[pagina 356]
| |
Parlementszittingen, Afgevaardigde van wegen Peterfield en Southampton, en werd tot Alderman van Londen verkooren in 't Jaar 1743; doch hy deedt in 1745 afstand van die post, en stierf in 1770. Mr. gibbon was, in zyne kindsche jaaren, van eene zwakke en ongezonde gesteltenisse. Eerst werd hy na de Taalschool te Kingston gezonden, toen onder het opzigt staande van den Eerw. woodeson. Vervolgens ging hy na Westminster School, en eindelyk na Magdalen College te Oxfort, in 't welk alleen lieden van middelen worden toegelaaten. Van Mr. gibbon's bevlytiging op de Letteren, zyn de Werken, door hem uitgegeeven, ontwyfelbaar de beste getuigen, als welke een schat van groote en veelvuldige beleezenheid opleveren. Van zyn gedrag op deeze Hoogeschool hebben wy verder geene naarigten. In zyne Godsdienstige Begrippen blykt hy waggelend en wankelend geweest te zyn, en de begrippen des Pausdoms met dezelfde gereedheid ingedronken te hebben, als hy vervolgens de geheele Leer des Christendoms verwierp. Toen hy de Hoogeschool verliet, toog hy na Lausanne in Zwitzerland, en zette daar zyne Letteroefeningen voort, onder den Vader van Mevrouw necker, den vermaarden Financier van Frankryk; met deezen zynen Leermeester leefde hy, tot diens dood, op den vriendlyksten voet. - De nabyheid van Lausanne aan het Meir van Geneve bragt te wege, dat hy in zeer gemeenzaame en naauwe verkeering geraakte met voltaire, die zich toen op zyn Landgoed te Ferney, aan 't gemelde Meir gelegen, onthield. Op deeze byzonderheid oogt Bisschop horne, in zyne Letters on Infidelity; schryvende: ‘Een jong Heer liet zich, eenige jaaren geleden, tot Paapery vervoeren. Zyne Vrienden zonden hem, om daar van afgetrokken en geneezen te worden, na Ferney: en, in de daad, de geneezing was zeer volkomen. Hy keerde als een volstrekt Ongeloovige weder, en spitste zedert zyne pen, in tegen het Christendom te schryven.’ Met den Jaare 1768 keerde gibbon weder na Engeland, en nam, naa zyns Vaders dood, bezit van diens Landgoederen. Het eerste Proefstuk van zynen Letterarbeid gaf hy in 't licht eer hy twee en twintig jaaren bereikt hadt, in 't Fransch geschreeven, en, in den Jaare 1761, onder deezen Tytel uitgekomen: Essai sur l'Etude | |
[pagina 357]
| |
de la Literature. De Onderwerpen, Smaak, Oordeelkunde, Wysbegeerte, die noodwendig in des jongen Schryvers plan vielen, konden, als reeds zo menigmaal, en uit zo veelerlei gezigtpunten, behandeld, weinig stofs tot nieuwe aanmerkingen opleveren. Het blykt egter, dat hy eenige vroeger gemaakte aanmerkingen in een nieuw en geen onbehaaglyk daglicht gesteld heeft: terwyl hy niet weinige vernuftige gissingen waagde, en over 't algemeen een schat van Geleerdheid ten toon spreidde. Voor deeze Proeve schreef gibbon een Opdragt aan zyn Vader, die den Schryver in geen ongunstig licht doet voorkomen. Wy vonden dezelve kort en geheel plaatzens waardig. ‘Waarde heer! Geen Opstel is in myn oog veragtlyker, dan een Opdragt van den gewoonen Stempel; by welken een aanzienlyk Man een Boek wordt toegewyd, 't geen, indien deeze of geene Weetenschap het verhandelde Onderwerp is, hy niet kan verstaan; of 't welk hy, indien het de beschaafde Letteren betreft, niet kan smaaken; en deeze Eere hem aangedaan wordt van wegen goede hoedanigheden, welke hy niet heeft, noch ook verlangt te bezitten. Ik ken slegts twee soorten van Opdragten, die den Ontfanger of den Schenker eere kunnen aandoen. De eerste is, wanneer een Schryver, die eerst te voorschyn treedt, zich vervoegt tot een Meester in de Kunst, in welke hy poogt uit te munten; wiens voorbeeld hy poogt naa te volgen; door wiens raad hy geleid is, of wiens goedkeuring hy tragt te verdienen. - De tweede, en nog veel pryslyker, is, wanneer de Opdragt voorgeschreeven wordt door het hart, en toegeëigend wordt aan een Persoon die ons dierbaar is, en dierbaar behoort te zyn. Het is, in dit geval, eene gelegenheid, welke wy omhelzen, om die gevoelens van Hoogagting, van Vriendschap, of Dankbaarheid, of van die alle te gader, welke wy gevoelen, bloot te leggen, en aan allen bekend te maaken. Ik hoop, Myn Heer! dat myn gehouden gedrag u gereedlyk op zal leiden om te ontdekken aan welk beginzel gy deezen Brief hebt toe te schryven; die, indien dezelve u bevreemde, ik hoop dat u niet zal mishaagen. Indien ik my in staat bevinde om iets in 't licht te geeven, 't welk de openbaare aandagt ver- | |
[pagina 358]
| |
dient, ik ben zulks verschuldigd aan u; verschuldigd aan die waarlyk Vaderlyke zorge, die, van het eerite opluiken myns redelyken Verniogens, altoos over myne Opvoeding gewaakt, en my alle gelegenheden tot het maaken van vorderingen aangeboden heeft. Veroorlof my, hier myne dankbaare gevoelens te uiten voor uwe tedere zorge te mywaards, en u te verzekeren, dat de bevlytiging van myn geheele leeven derwaards heen zal strekken, om my eenigermaate te kwyten van verpligtingen, die ik nimmer ten vollen kan betaalen. - Ik ben, e. gibbon, Jun. Eene Overzetting in 't Engelsch van deeze Proeve zag welhaast het licht; doch dezelve was slegt volvoerd, en, in de daad, indien onzes Schryvers lof alleen hadt moeten afhangen van dit voortbrengzel zyner jeugdige jaaren, de naam van gibbon zou in vergetelnisse gebleeven zyn. Dan, met den Jaare 1776, leverde hy der wereld eene Proeve van zyn schryfvermogen, die uitwees, dat hy een onzer beste Geschiedschryvers ware, door de uitgave van het Eerste Deel zyns grooten Werks, getyteld: The History of the Decline and Fall of the Roman Empire. - De Geschiedenis van de Vermindering en Val des Romeinschen Ryks. Het Tweede en Derde Deel verscheen in den Jaare 1781; het Vierde, Vyfde en Zesde, volgde in 1787. Dit Geschiedkundig Werk zette terstond onzen Schryver vermaardheid by: het werd by den in- en buitenlander even zeer bewonderd, en, in eenige andere taalen overgezet, met meer dan gewoone greetigheid door hun aangenomen. Dr. zimmerman, een Duitscher, vertoont gibbon als een Schryver, die misschien hume en robertson overtreft; twee Geschiedboekers, die zeker in den voorsten rang komen. ‘Al de waardigheid,’ dus drukt hy zich uit, ‘en al de bevalligheid van den styl der Geschiedenisse zyn in gibbon vereenigd: zyne zinsneden zyn de welluidenheid zelve, en alle zyne gedagten hebben kragt en klem.’ Deeze lof, gibbon toegezwaaid, moet, egter, niet zonder eenige maatiging worden opgevat. Weinige Schryvers, in de daad, bezitten zulke volkbehaagende begaafdheden als onze gibbon. De scherpheid zyns schranderen doorzigts en de vrugtbaarheid zyner verbeeldingskragt | |
[pagina 359]
| |
zyn maar zelden geëvenaard, en schaars door iemand overtroffen. Met een zonderling geluk kiest hy de belangrykste daaden en de gewigtigste omstandigheden, en deeze verfraait hy door de trekken der weelderigste verbeelding en fraaiheid van styl. Zyne zinsneeden zyn rond en welluidend, zyne taal is altoos uitgekipt, en onderscheidt zich menigwerf door eene nieuwe en zeer gelukkige schikking. Zyne bywoorden zyn over 't algemeen schoon, en wel gekoozen: doch hy toont 'er zich wat te veel op gesteld. De eenpaarige staatlykheid van zynen styl veroorzaakt zomwylen in zyn verhaal eenige duisterheid, indien hy zich niet bediende van het hulpmiddel, om, in aantekeningen aan den voet der bladzyden, de mindere omstandigheden toe te lichten. Zyn styl is, over 't geheel genomen, te kunstig, en dit zet eene gelykklankigheid by aan zyne zinsneden, die zich, zouden wy bykans zeggen, tot de wending zyner gedagten uitstrekt. - V. knox velt dit niet gunstig oordeel over deezen algemeen bewonderden Geschiedschryver: ‘'Er heerscht eene verveelende eenzelvigheid in den styl, die het Werk moeilyk te leezen maakt, en het trapswyze in vergetelheid zal brengen, zo ras de Mode-wereld eenen nieuwen Afgod gevonden heeftGa naar voetnoot(*).’ Eene bedenking van meer aangelegenheids, en van ernstiger aart, is des Geschiedboekers aanval op het Christendom, de losse en oneerbiedige wyze, op welke hy verscheide stukken der Zedekunde, als gewigtig op de beginzelen van den Natuurlyken Godsdienst zelve, beschouwt, en de onvoegelyke toespeelingen en uitdrukkingen, welke maar al te veelvuldig in het Werk voorkomen. - Een aanval op het Christendom is als zodanig, op zichzelve, niet berispenswaardig. 't Is niet onmogelyk dat dezelve voortkomt uit zuivere en braave beginzelen; maar, in dat geval, zal de aantasting nooit geschieden op eene onderkruipende wyze, of met onvoegelyke wapenen; en de Christlyke Godsdienst zelve, wel verre van voor zulk een aanval te schroomen, noodigt ieder uit tot een vry en opregt onderzoek. Dan onze Geschiedschryver, men moet het bekennen, hoe hoog anders zyn Werk te schatten zy, zoekt dikwyls de gelegenheden op, wanneer hy ze met de daad niet kan vinden, om den Christlyken Godsdienst te hoonen. Zo groot in de daad is zyne | |
[pagina 360]
| |
drift om het Christendom te schandvlekken, dat hy by alle kleinigheden, welke hy vermeent dat tot dit zyn oogmerk kunnen dienen, staan blyft, of ook zich schuldig maakt aan de verregaandste taalmisduidingen, ten einde het boosaartig vermaak te hebben, om de Heilige Schriften te bespotten, en jesus een Bedrieger te noemen. Nogthans heeft Mr. gibbon, ten opzigte van den Christlyken Godsdienst, zelve aangemerkt, ‘dat dezelve in zich behelst een zuiver, weldaadig en algemeen, Zamenstel van Zedekunde, berekend voor iederen Pligt en elken Leevenstand.’ - Zodanig eene erkentenis van zulk een Schryver behoort eenig gewigt te hebben by zeker slag van Leezers en van Schryvers mede, en hun tot een ernstig nadenken te brengen, hoe verre het bestaanbaar is met het Character van goede Burgers, zich te zetten, om, door haatlyke inboezemingen, zydelingsche wenken, onbetaamlyken spot, en belachlyk ten toon stellen, den invloed te verzwakken van een zo zuiver en weldaadig Stelzel als dat des Christendoms, erkend wonder wel geschikt te weezen om het Geluk van byzondere Persoonen te bevorderen, en het welvaaren der Maatschappye. Mr. hayley heeft, in zyne Dichterlyke Proeve over de Geschiedenis, naa eene hoogklinkende lofbetuiging van de groote taak, door zyn Vriend in 't vak der Geschiedkunde volvoerd, niet nagelaaten hem te beklaagen over den Geest van Ongodsdienstigheid, door welken hy zich liet wegsleepen. Het gedeelte der Geschiedenisse, 't welk aan zyn Vriend hayley zo groote stoffe tot ergernisse gaf, gelyk mede aan de Vrienden van den Christlyken Godsdienst in 't algemeen, was het Berigt, 't welk onze Geschiedboeker gegeeven hadt van de Voortplanting en Vestiging des Christendoms, in de twee laatste Hoofdstukken zyns Eersten Deels. Te deezer plaatze poogt hy te bewyzen, dat de wonderbaare Zegepraal van dien Godsdienst over de vastgestelde Godsdiensten des Aardbodems niet moest toegeschreeven worden aan eenige wonderdaadige Getuigenissen, voor de Waarheid van denzelven gegeeven; maar aan vyf bykomende Oorzaaken, welke hy opgeeft, en daar uit afleidt, dat de Christlyke Godsdienst van geene hemelsche herkomst kon weezen. - Verscheide beantwoordingen hier van verscheenen 'er weldra, geschreeven, zo als gereedlyk te wagten was, in een zeer ver- | |
[pagina 361]
| |
schillenden smaak, en bearbeid inet zeer ongelyke bekwaamhedenGa naar voetnoot(*). Een hunner alleen, Mr. davis, die het op zich genomen hadt verscheide blyken aan te voeren van misduiding, onnaauwkeurigheid, en zelfs van letterdievery, in het opgegeeven berigt, beantwoordde hy op een toon van veragting, en vol zelfvertrouwen van meerderheid boven zynen tegenschryverGa naar voetnoot(†). Mr. davis beantwoordde hem, en wy doen niet meer dan regt, wanneer wy aanmerken (zonder ons gevoelen over de algemeene verdiensten van de zaak in geschil iemand op te dringen), dat dit Wederantwoord de blyken draagt van Geleerdheid, Schranderheid en Oordeelkunde. - Op zyne andere Tegenschryvers slaat hy slegts zydelings het oog. Dr. watson behandelde hy met zonderlingen eerbied, schoon hy het ontweek met hem in geschil te treeden. Ten diens opzigte schryft hy in de boven aangeweezene Verdeediging: ‘Dr. watson's wyze van denken draagt den stempel van Vryheid en Wysbegeerte; hy drukt zyne gedagten geestig uit; ze zyn altoos gemaatigd door beschaafdheid; ik zou my gelukkig agten, hem myn Vriend te mogen noemen, en ik schaam het my niet, hem onder myne Tegenschryvers te tellen.’ Eene enkele aanhaaling (want ons bestek gehengt niet meerdere of breedere by te brengen,) zal onzen Leezeren eenig denkbeeld geeven van de groote zaak hier in geschil, zo wel als van Dr. watson's schryfwyze in dit AntwoordGa naar voetnoot(‡). ‘Op de Vraag, (dus laat zich die Bis- | |
[pagina 362]
| |
schop hooren,) door welke middelen de Christlyke Godsdienst eene zo aanmerkelyke Overwinning behaalde op de vastgestelde Godsdiensten in de wereld? antwoordt gy te recht: door de Blykbaarheid der Leere zelve, en beschikkende Voorzienigheid des Instellers. Doch voor deeze verbaazende Gebeurtenis vyf tweede Oorzaaken bybrengende, ontleend uit de roerzels van het Menschlyk hart en de algemeene Omstandigheden des Menschdoms, schynt het eenigen toe, dat, uws bedunkens, het Christendom, gelyk andere Bedriegeryen, opgang in de Wereld heeft kunnen maaken, schoon de eerste Oorsprong daar van zo Menschlyk geweest ware, als de Middelen, door welken gy veronderstelt dat het verspreid is. Ik heb niet ten oogmerke, ik wensch in geenen deele, het haatlyke deezer inboezeming u ten laste te leggen. Ik zal alleen tragten te toonen, dat de oorzaaken, door u in 't midden gebragt, of onbekwaam zyn ter bereikinge van het voorgestelde einde, of dat derzelver kragt, hoe groot gy dezelve u ook verbeeldt, hervoortkwam uit andere beginzelen, dan die gy hebt goedgevonden te melden.’ - De Bisschop vaart daarop voort met die vyf Oorzaaken in nadere overweeginge te neemen; hy doet het op eene wyze, welke genoegen moet geeven niet alleen aan den opregten Belyder des Christendoms, maar aan elk waarheidminnend hart. De Eerw. maclaine, van deeze Verdeediging spreekende, geeft 'er den welverdienden naam van Meesterlyk aan, en pryst des Schryvers omzigtigheid, daar hy zich wagt in uitersten te loopen, en den veiligen middenweg bewandelt. Onzes Geschiedschryvers leeven was niet geheel en al aan de Letteroefeningen toegewyd. In den Jaare 1774 treffen wy hem in het Parlement aan, als Representant voor Liskeard; en in 't Jaar 1781, in die zelfde waardigheid, voor Lymington. In 't Jaar 1779 werd hy aan- | |
[pagina 363]
| |
gesteld tot een der Heeren over den Handel en de Plantadien; en bekleedde hy die waardigheid tot de afschaffing van dezelve, ingevolge van Mr. burke's Hervorming-Bill. Van gibbon's Staatkundige begrippen kan men zich misschien eenig denkbeeld vormen uit eene Anecdote, welke, eenige jaaren geleden, aan 't licht kwam, by de verkooping der Boekerye eens beroemden Raadsheers, die, in het Eerste Deel van Mr. gibbon's Historie, het volgende hadt opgetekend, toen hy de post, den Handel en de Plantadien betreffende, aanvaard hadt. - ‘De Schryver van dit Boek verklaarde by de overlevering van het Antwoord der Spanjaarden, by Brooks, openlyk: Dat 'er geen behoudenis voor dit Land was, indien mèn niet zes hoofden van den Cabinets-Rand deed rollen, en als voorbeelden op de tafel in de Parlements bragt; en in minder dan veertien dagen, naa deeze verklaaring, nam hy zitting in dien zelfden Cabinets-Raad.’ - C.j. foxGa naar voetnoot(*). Hier uit zien wy, dat, hoe onverzettelyk onze Schryver was in zyne vyandschap tegen den Geopenbaarden Godsdienst, hy, in het Staatkundige, een gemaklyk ver zetbaaren aart bezat, wanneer zulks zyne middelen of zynen naam niet benadeelde. In den tusschentyd van de uitgave van het Derde Deel, en de verschyning van de drie laatste, begaf zich Mr. gibbon na zyne geliefde verblyfplaats te Lausanne, waar hy zich onledig hieldt met zyn Werk te voltooijen. Hy was zeer op die plaats gesteld, en men hadt alle rede om te veronderstellen, dat hy ten oogmerk hadt, het overige zyner dagen daar in Letteroefeningen en afzondering te slyten; doch, in den Jaare 1790, gaf hy weder een bezoek aan zyn Geboorteland, en herhaalde zulks drie jaaren laater, om een zyner beste Vrienden, die eene allerbeminnelykste Echtgenoote door den dood verlooren hadt, een vertroostend bezoek te geeven. Ten deezen tyde hadt hy zyn verblyf in de St. Jamesstreet, waar hy op den 16 van Jan. 1794, in het zeven en vyftigste Jaar zyns leevens, overleedt. | |
[pagina 364]
| |
Niet lang geleden, hadt hy eene verzagtende kunstbewerking ondergaan van eene Waterbreuk; doch de naaste oorzaak van zyn dood was Maagjicht. Hy leedt niet lang, en behieldt tot den laatsten avond zyns leevens zyne vrolykheid; met eenige gemeenzaame Vrienden zo vrolyk verkeerende als hy schreef. Korten tyd was hy te bedde geweest, of hy voelde zich door felle pyn aangegreepen. Hy poogde een glas brandewyn, zyn gewoone hulpmiddel, te gebruiken; doch te vergeefsch. Waarop hy zyn knegt een wenk gaf om uit de kamer te gaan, en blies weinige oogenblikken daar naa den laatsten leevensadem uit. Op den drie en twintigsten der gemelde maand werd zyn overschot uit de Stad gebragt, om bygezet te worden in Lord sheffield's Familiegraf. Deeze Edelman was zyn gemeenzaamste Vriend geweest: en op diens Landgoed hadt hy het grootste gedeelte van zyn tyd gesleeten, geduurende de laatstverloopen vyf en twintig jaaren; uitgenomen den tyd, dien hy in Zwitzerland doorbragt. Indien zyne Lordschap aan de algemeene verwagting voldoet, door de uitgave van eene Leevensbeschryving zyns Vriends, zullen wy ons in staat gesteld vinden om een meer omstandig Leevensberigt van deezen Geschiedboeker te geeven. Dewyl gibbon, zonder wettige Kinderen naa te laaten, of Naastbestaande Bloedverwanten te hebben, overleedt, was het niet vreemd, dat zyne twee Boezemvrienden, de Lords sheffield en spencer, zich streelden met het vooruitzigt der Erfenisse van zyne fraaije, uitgeleezene en groote, Boekery, uit niet minder dan 18000 Boekdeelen bestaande, waar onder men de beste en volledigste verzameling van Classieke Schryvers aantrof, ergens in Europa te vinden. Doch hy hadt deeze, zo wel als zyn geheele Nalaatenschap, gemaakt aan eenen jongen Zwitzer, bury geheeten, die zeer by hem gezien, en met hem ruim een jaar geleden na Engeland gekomen was. Van eenen zo arbeidzaamen Schryver zou men veeligt verwagten, dat 'er nog veel onuitgegeevens en uitgeevenswaardigs zou gevonden weezen; doch men verzekert ons, dat onder zyne Papieren wel eenige Leevensbeschryvingen van deeze en geene voornaame en geleerde Mannen in Europa, met een oordeelkundig verslag van hunne Werken, voorhanden zyn; maar in een | |
[pagina 365]
| |
onafgewerkten staat, en niet meer dan slegts ruwe schetzenGa naar voetnoot(*). Wy voegen hier nog ten slotte by, als dienende tot de Letterkundige Historie van Engeland, dat, weinige dagen vóór gibbon's dood, de Bisschop van Peterborough, hinchcliffe, overleedt. Waar door, binnen korten tyd, het Letterkundig Gezelschap, of the Literary Club, ruim dertig jaaren geleden door reynolds en johnson opgerigt, twee zyner voornaamste Leden verloor. - Als Leden van dit Gezelschap telde men toen nog, burke, colman, boswell, Sir will. jones, stevens, Dr. g. fordyce, sheridan, Bisschop percy, Dr. j. warton, malone, Sir w. hamilton, Dr. burney, courtenay, en Dr. douglass. |
|