Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 251]
| |
geslagt vermenigvuldigen. - Ontelbaar zyn de zoorten der Visschen. De groote Stichter der Natuur heeft hier eene verscheidenheid, even als in alle andere Schepzelen, plaats doen grypen, welke den luister zyner Almagt allerwege doet uitschitteren, en klimt van bykans onzigtbare kleinheid tot eene schrikbarende grootheid op - dan hierin kan ik niet uitweiden zonder te vervallen in eene langwyligheid, welke deze Verhandeling veel te ver zou uitzetten; weshalven ik my slegts zal bepalen by de wyze, op welke de Visschen leven, en haar geslagt in stand houden en vermenigvuldigen; beide deze byzonderheden zyn alleropmerkenswaardigst. - Het water is haar Element - hierin leven zy, terwyl al 't overig schepzel in hetzelve den dood vindt, en zy sterven daar, alwaar al het ander gedierte leeft. - Hoe blinkt de onbeperkte Wysheid van den grootmagtigen Schepper in deze wonderbare orde uit - hoe aanbiddelyk groot is deze! Hier vormt de Alwysheid wezens voor een Element, doodelyk voor al het gedierte des velds de Alwysheid vormt hier toe wezens, om alleen daar in te leven, en buiten hetzelve niet te kunnen bestaan. Hier toe zyn ze door den wyzen Schepper op eene byzondere wyze gevormd, juist zo om in dat Element, het Water, alleen te kunnen leven. De Visschen zyn Waterdieren, en wel dusdanige die ademen, en ademhaalen door uitwendige zigtbare kieuwen; die met vinnen, om te zwemmen, en met schubben als met een kleed bedekt, voorzien zyn. - Hoe wonderbaarlyk hoe oneindig wys verordend, die het Water tot haar Element tot haar verblyf, hebben, even als de Vogelen des hemels de Lugt, om daar in te leven, en zich naar welgevallen te bewegen, waar van zommigen in de volle Zee, anderen weêr in de Rivieren, Slooten of Vyvers, leven, wier getal zo onberekenbaar groot is, dat het de allerrykste verbeelding overtreft - zelfs zyn de zoorten zo menigvuldig, dat ze ons verbazen moeten. Dan de Veranderingen, welke by de Visschen gevonden worden, zyn niet minder dan in de overige geschapene Natuur. - Behalven de veelvuldige Veranderingen, welke de Visschen geduurig ondergaan, vindt men dezelve verbazend in derzelver schubben. Deze zyn by de meeste Visschen zeer dunne blaadjes, onbegrypelyk kunstig gevormd, juist geschikt voor een kleed aan het | |
[pagina 252]
| |
lichaam, en wonderbaarlyk geschikt om dezelve te beschutten en te beveiligen tegen onderscheiden gevaarlyke aanvallen, waaraan de Visschen geduurig zyn blootgesteld. - Deze schubben groeijen naar mate de Visch in grootte aanwast en ouder word; en deze groeijing geschied op volgende wyze: jaarlyks groeit 'er een nieuw blaadje over de oude schub heen, waar door deze word uitgezet, groeit en ongevoelig verandert. - Deze verandering heeft inzonderheid plaats omtrent Karpers, waar onder men zommige oude vindt, met schubben zo groot als een Gulden. - De doorkundige en beroemde baster heeft de verschillende grootte, benevens de onderscheide figuuren, en de juiste gedaante, van meer dan veertigerlei zoorten van schubben naauwkeurig afgebeeld, en in Plaat gebragt. - Veele fraaije Waarnemingen deelt die vernuftige Natuuronderzoeker ons mede - doch welke alle op te halen buiten myn bestek is - het zy genoeg alleen één voorbeeld uit eene talryke menigte aan te voeren, om daar door te toonen de groote Veranderingen, welke ook plaats grypen onder de bewoners der diepe Wateren. Onder de Schaalvisschen heeft eene wonderdadige verandering plaats. - Wie zou kunnen verwagten, dat de Kreeften een bekleedzel, zo hard als haare schaalen zyn, jaarlyks zouden kunnen afleggen, en wederom voorzien worden van een nieuw kleed? Deze verandering ondergaan zy, nochtans, ieder jaar, in de maand van Augustus - dat zelfde gebeurt ook aan de Krabben, Oesters, Mosselen, en meer andere. Zo verwisselen ook de Aalen, Slangen, en veele andere kruipende Dieren, jaarlyks, van huid, en verkrygen een veel schooner gedaante, dan te voren. Dusdanige wonderbaarlyke gedaantverwisselingen hebben 'er plaats, en duizende meer, te veel om op te tellen, by de bewooners der diepe Wateren - terwyl dit Element zelve gestadig de verbazendste Veranderingen oplevert en aanbrengt. - Deszelfs schuimende golven bruischen; haar geweld maakt, op onberekenbare plaatzen, de ongelooflykste verandering - op zommige worden geheele streken lands weggespoeld, terwyl op andere de grond weder aanwast. - Hier veranderen Stranden en Oevers, en nemen geweldig af - daar groeijen zy weêr aan. - Hier ryst een Eiland op uit de Zee - daar weêr worden Landen in den diepen afgrond verzwol- | |
[pagina 253]
| |
gen. - Uitgestrekte Steden met derzelver Dorpen zyn in de peillooze diepte verzonken. - Waar dikwils, nog korts geleden, de wollige Schaapjes dartelden, en het glimpend kouter door den vetten grond gedreven wierd, daar woeden nu de schuimende Golven. - Zo verandert de Zee vaak den Aardbodem, brengt aan denzelven onnagaanbre verandering aan; want veele Landen zyn thans Zee, en dat eertyds Zee was is nu Land geworden. Geweldige werkingen ontstaan 'er uit dat vloeibaar Element, wanneer de Almagtige het in zyne hand gebruiken wil, of om te kastyden, of om te zegenen. Vermogend is het om te verdelgen, wanneer het bevel daar toe uitgaat uit den mond van den Heer der Wereld, en, schoon het zeer doordringbaar is, oefent het nochtans een geweld, waar over men zich verbazen moet. - Vermogend is het, om, aan den anderen kant, Landen voort te brengen, en als op nieuw te scheppen. - Zeer veranderlyk en rusteloos is de Zee - nu stil, glad, en effen als een spiegel - dan weer dartelen ligte windjes op hare zagtgolvende baren: maar de Winden gaan zich verheffen - straks ontstaat 'er eene geweldige beweging - de golven gaan aan 't woeden, verheffen zich als bergen, terwyl zy, te rug komende, dalen in den diepen Afgrond. - Nu rollen zy bruischend en schuimend langs Strand en Oevers, razen en tieren met een geweld, waar door de stoutste Zeeman bedwelmd word. Dan op den bodem der Zee, gelyk aan eenen aardschen tuin, vindt men ontelbare Zeegewassen - hier de roode en witte Koralen, daar weer andere Plantgewassen, als Zeewier, groene Kali, Biezen, Rietgewassen, Waterbloemen, Zeeplantago, en duizend andere. Dan bovenal verdient, zo als wy reeds zagen, het stom geslagt der Dieren, dat talryk heir der Visschen, 't geen dit vloeibaar Element bewoont, onze opmerkzame verwondering; want, daar derzelver zoorten zo talloos veele zyn, en de menigte derzelver byzoorten, dat men dezelve bezwaarlyk kan opzommen, daar ontdekt men ook in elk byzonder zoort onberekenbare Veranderingen. - Welk eene Wysheid, Almagt en onnaspeurelyke wegen van oneindige Goedheid straalen hier niet door, welke zich in de diepte der Zee ontdekken, waar zo veele spooren van eene oneindige Majesteit te vinden zyn, welke alle den sterveling verbazen, bedwelmen moeten. | |
[pagina 254]
| |
Een heir van Polypen met hare duizendvuldige veranderingen - Legers van Zee-Insecten, Zeewurmpjes - van de kleinste tot de grootste Zeegedrogten, Zeestarren, Zeehoorns - wonderbaar gevormde Visschen, onnagaanbaar kleine, en weer zulke van eene monstreuse gedaante - Walvisschen, Zeepaarden, Zeekalveren, Walrussen en Zeehonden - deze allen bewoonen de Zee, daar leven zy, daar teelen zy voort, daar vinden zy hun bestaan, en, ô aanbiddelyke waarheid! daar worden zy in de diepste afgronden zelfs door 't alziend oog van den oneindigen alvermogenden Schepper in alle hunne wegen en hun gantsch bestaan gade geslagen, tot in de geringste omstandigheden toe gade geslagen - daar wassen en vermenigvuldigen zy, groeijen op, en ondergaan de onbegrypelykste Veranderingen. - Dan Hij, de Almagtige, heeft dit vloeibaar Element, voor andere schepzelen doodlyk, nochtans verordend voor dit talryk heir, om daar in te leven, deszelfs onderhoud te vinden, en daar buiten niet te kunnen bestaan. - Hier ondergaan zy zo veele, en nog meerdere, Veranderingen, dan het gedierte des velds. - Hier in de diepte zyn de wonderen des Almagtigen onberekenbaar - want zyn weg is in de Zee, en zyne paden in de groote Wateren. - Zyne is de Zee, want hy heeft ze gemaakt; daar pryzen Hem alle derzelver bewooners, zy pryzen Hem, die op de hoogte der Zee wandelt, en derzelver diepe afgronden peilt. - Daar vertellen de Visschen der Zee de wonderen des Allerhoogsten, en de diepe afgronden vermelden zynen Lof, zyne Almagt, de Almagt van Hem, die de wateren vergaderde van onder den Hemel, en van dezelve Zeeën en Rivieren formeerde - van wien al het geschapene moet uitroepen: ‘God is groot in de Hemelen en op de Aarde; Hy doet wonderen in de hoogte, en woont zelfs in de diepe afgronden der Zee.’ Al het geschapene is met de grootste wysheid gevormd - daarom vertellen de Hemelen zyne eer, de Aarde en de Zee het werk zyner Almagt, en roepen allen met eene stemme uit: ‘ô Hoe groot zyn uwe werken, o Heere! Gy hebt ze alle met wysheid gemaakt! - de Aarde is vol van uwe heerlykheid, de Zee en de Afgronden zyn de verkondigers zyner handen werk!’ Dan geene mindere stof van verwondering, van 's Scheppers Grootheid, Almagt en aanbiddelyke Wysheid, leveren, aan 's menschen bespiegeling, de huishouding en | |
[pagina 255]
| |
de verbazende Veranderingen der Insecten op, dan de overige geschapen wezens; want deze zyn even zo wel wegens derzelver onberekenbare talrykheid, kleinheid en schoonheid, als wegens hare bykans ongeloofbare Veranderlykheid, onzer opmerking meer dan dubbel waardig. ô Hoe verbazend zyn de Veranderingen, welke men by de Insecten waarneemt, die ze ondergaan schier ieder ogenblik, de eene zeker nog ongelyk meerder dan de andere, de eene grooter dan de andere. - Meest alle Insecten, (slegts eenige weinige ui gezonderd, die levende jongen voortbrengen, als Pissebedden, Luizen, die op de plantgewassen gevonden worden, en eenige weinige Vliegen,) meest alle, zeg ik, komen uit eieren voort, gelegd op die planten, zulk hout, of plaatzen, waar de jongen, uit dezelve voortkomende, hun voedzel, en behoorlyk onderhoud, vinden. Al waar het Diertje op aast, dat uit het eitje geboren word, 't zy plant of heester, 't zy kruiden, hout of boomen, men kan vast staat maken, dat het Insect, de Uil of Kapél, nergens anders, dan daar, zyne eitjes leggen zal. - Aast de Rups of Worm op hout, op wortelen, op kruiden en planten, of wel op boomgewas, men kan zeker zyn, dat men daar de eitjes aantreft. Men vind ook jonge Insecten, als Wormen en Vliegen, welke den grootsten smaak vinden in de onreinste, de vuilste en walgelykste, stoffen; aldaar kan men dan ook der zulker zoorten alleen aantreffen, en de eitjes zyn daar gelegd, waar de uitkomende Insecten hun smakelykst voedzel vinden. - Veele byzonderheden dien aangaande zoude ik kunnen aanvoeren, waar de Wysheid, Grootheid en Goedheid, des Scheppers allerzigtbaarst in uitschittert, dan zulk eene uitvoerigheid weigert thans het bestek dezer Verhandeling; ik zal my dan slegts alleen bepalen bij derzelver Veranderlykheid, en wonderbare Gedaantverwisselingen; en deze wisseling van gedaante is zo groot, dat ze elken opmerkzamen Waarnemer in verwondering moet wegvoeren, en in velen opzigte kan beschouwd en gehouden worden, als een der geschiktste zinnebeelden, om de Opstanding ten jongsten dage daar mede af te beelden. Onder de Insecten brengen de ongevleugelde alle jongen voort, in gedaante als de oude, gelykende aan die, uit welken zy zyn voortgekomen; gelyk als de Spin, Duizendbeen, Pissebedden, Luizen en meer anderen. | |
[pagina 256]
| |
Hier van is de Vloo eene uitzondering - die met schalen bekleed zyn, als Garnalen, Kreeften en Krabben, welke hunne gedaante blyven behouden, zelfs ook bij het afleggen van hun oud gewaad. - Dan de gevleugelde verschynen in zeer onderscheiden gedaanten, en komen allen uit eitjes voort. Hunne vorming en gedaante verschilt hemelsbreed van die, welke zy naderhand ontvangen, en in hunne gestadige voortgangen, welke men by trappen by dezelve ontwaart, aan zommigen bykans onmerkbaar, aan anderen voor 't oog zelfs geheel zigtbaar. In het eerst, of ten minsten hun eerste staat is als leven- of gevoelloos; want de eitjes schynen zonder leven; en waarlyk de warmte wekt het levensbeginzel in dezelve op, en dan verloopen 'er maar korte dagen wanneer zy zich openen, en levende schepzeltjes voortbrengen, welke, als Rupzen of Wormen, van tyd tot tyd verbazende Veranderingen ondergaan, en niet meer gelyken naar dat, onder welks gedaante het eerst te voorschyn komt. Het groeit op, tot zo lang dat het in een Pop verandert. Dagelyks groeit de Rups zigtbaarlyk, verslind eene groote menigte van voedzel. De minste hebben iets van hunne eerste gedaante behouden; maar gelyken veeleer geheel andere schepzels, dan toen zy by hunne eerste verschyning uit het eitje te voorschyn kwamen. - Een en andermaal ontvangen de Rupzen nieuw gewaad, en leggen hunne oude klederen af, 't geen zo lang duurt, tot het schepzeltje eene geheele hervorming ondergaat, en van een vlug diertje in een roerloos, van een Rups in een Pop, verandert, waar in het schepzeltje gebakerd, onbeweeglyk vast gebakerd, zit. Deze verandering geschied op dusdanig eene wyze: het Diertje word, na veele Veranderingen, eindelyk als krank, vertoont zich in een pynlyke gedaante, maakt veele wendingen en draijingen, buigt zich in allerlei bogten. Eindelyk begint de huid op den rug te scheuren. Het Diertje geraakt in barensnood, helpt zich door krommen en buigen, tot het ten laatsten de gedaante aanneemt van eene Pop - en zie daar de wonderbaarlykste Verandering die men begrypen kan. Hier zit het arm Diertje geheel in een harnas gekleed - kan zich roeren noch bewegen. - Dan na eenige dagen in die banden doorgebragt te hebben - zie daar nu ondergaat het weer de allerzeldzaamste gedaantverwisseling. Het Insect verschynt in zynen volsten luister, en praalt met | |
[pagina 257]
| |
alle zyne schoonheden; ginds en herwaards vliegende door de wyde vlakten, zet het zich nu en dan neder op bloem of kruid, en vertoont aan het verwonderend oog, op eenmaal, alle zyne schoonheden. - Zo gaat het voort om bloem voor bloem, en kruid voor kruid, te bezoeken. - Dan vliegt het door de ruimte, verheft zich in de hoogte, dan daalt het neder, en zet zich op den grond; spreidende aldaar weer alle zyne schoonheden en luister ten toon. Zie, zo komt de Kapél voort, legt hare eitjes altyd bestendig op dat kruid, die plant, bloem, heester, of boom, welke het voedzel verschaft aan de Rupzen, uit de eitjes zullende voortkomen. De voortkoming der Rupzen, of uitbroeding van de eitjes, duurt by de eene langer dan by de andere, en deze Rupzen veranderen zo veelmalen, en deze verandering is ook verbazend groot. - Dan die zy ondergaat in de gedaante van Poppen is nog grooter, en in die van Kapél heest ze niets meer van hare eerste gedaante behouden, en verschynt onder de gedaante van een geheel nieuw Schepzel onder de gevormde wezens. - Welk een verbazende afstand dierhalven van het eitje dezer Insecten tot aan de Kapél. Het zyn de Kapéllen en Vlinders alleen niet, welke deze verbazende gedaantveranderingen ondergaan, alle de Insecten zyn van dien zelfden aart. Het geslagt der Torren, Byen, Wespen, Kevers, Vliegen, Mieren en alle de overige, verdienen door hunne wonderdadige veranderingen elks aandagtige waarneming - dan de bepaaldheid van myn bestek laat slegts toe de aandagt alleen nog by eenige weinige te bepalen. De Haft is een diertje van éénen dag. In dit kort bestek word zy geboren, teelt voort, en sterft. In zo een korten tyd zulk eene groote verandering! Wien moet dat niet verbazen! en nochtans bereikt de Schepper zyn oogmerk, en zy beantwoord aan hare bestemming. - Dan deze kortheid van leven heeft hare betrekking alleen tot den vliegenden staat, en geenzints tot de geheele verandering dezer Insecten. De vorm of het masker van dit Insect groeit heel langzaam, onthoud zich in 't water, zomtyds den tyd van drie jaren. Nu leeft het zo eenen langen tyd in 't water, en, in een vliegend Insect veranderd, vind het 'er oogenblikkelyk zyn dood. - De Haftwormen zyn | |
[pagina 258]
| |
voorzien van vinnen om te zwemmen, de Haft zelve van vleugels om te vliegen. Waar de eene haar dood vind, daar leeft de andere. - Wie moet niet verbaasd staan over de wonderbare beschikking van den grooten Maker, den Vormer van 't Geheelal! - Zo wonderbaar word dit Ryk, dit uitgestrekt Ryk, der Insecten bestierd. - Zo vind men 'er zommigen, welke aan de bladeren, anderen aan het hout, en wederom, zo als wy zagen, anderen uit het water voortkomen. De Pylstaart, welke op de Willigen zyn voedzel haalt, heeft de zeldzaamste huishouding. Tegens het afleggen van zyn laatste gewaad, ziet men hem zyn eigen begraafplaats bereiden. Zyn eerste verblyf boven den grond verlatende, stelt hy onder denzelven zyn eigen graf toe. Hy maakt onder de aarde eene ruime plaats, om 'er zyn doodbed op te spreiden, schikt zich tot den dood, en verandert in eene Pop. Den ganschen Winter over, verblyft hy in deze doodkist, rustende in zyn graf. - Zyne kluisters schynen onverbrekelyk, hy schynt aan 't verderf en de verrotting overgegeven. - Dan de Zomer nadert, en, met het naderen van den Zomer, nadert ook zyne verryzenis, zyne opstandinge. Hy staat op uit den dooden, verryst - verryst met al den luister van een der allerschoonste Kapéllen. - Waarlyk een treffend zinnebeeld van 's menschen Opstanding ten jongsten dage. - Welk eene allerzonderlingste werking, verbazende verwisseling en verandering, in welke de vinger des Almagtigen allerzigtbaarst te ontdekken is! - Deze verandering van dit Insect is voorwaar groot; dan niet minder verbazend is dezelve, welke 'er by de Muggen plaats heeft; Diertjes zo klein, zo veragtelyk voor ons, doch inderdaad schoon, en onze opmerkzame bewondering dubbel waardig. De eitjes dezer Diertjes worden by millioenen op de waterkruiden gelegd. - Uitgebroeid door de warme Zonnestralen, komen 'er Wormpjes uit; deze Wormpjes leven in 't water, en buiten dit Element kunnen zy niet bestaan. - Hier wassen zy, voeden zich, en, na eenige dagen, veranderen zy in vliegende Insecten, die in dat zelfde vloeibaar Element, waaruit zy zyn voortgekomen, geen ogenblik leven kunnen; maar vinden aldaar hunnen gewissen dood. Zie alle zulke Wonderen levert ons de Natuur op. - Wysheid en Almagt van den grooten Schepper, die men | |
[pagina 259]
| |
met aanbidding eerbiedigen moet, ontdekt men in dezelve; doch welke ik in het kort bestek dezer Verhandeling niet verder kan nagaan, en uitbreiden. In eene volgende zullen wy deze nog nader leeren kennen uit het Ryk der Groeibare en der Mineralen.
C. v.d. G. |
|