| |
| |
| |
Leevensbyzonderheden van Nicholas Claudius Peiresc; getrokken uit het Fransch van den Heer Requier, die het Latynsch leevensberigt van Gassendi gevolgd had.
Peiresc was een Raadsheer van het Parlement van Provence. Hy stierf in 't Jaar MDCXXXVIII; zes en vyftig Jaaren bereikt hebbende. Hy wordt met rede geteld onder de uitsteekende Natuurkundigen, en de Mannen van diepe Geleerdheid, bovenal bedreeven in de Oudheidkunde; en, 't geen meer zegt, hy betoonde zich een weldoend Burger, volyverig in het voortzetten van Kunsten en Weetenschappen.
Alle de Geleerden van zyn tyd hielden briefwisseling met hem, en het leeven van deezen Man mag, in zekeren voege, aangemerkt worden als de Letterkundige Geschiedenis zyner Eeuwe. De Heer thomasson mazauges, Raadsheer van het Parlement van Aix, hadt, in den Jaare MDCXCVI, tienduizend brieven in handen, gevonden onder de Papieren van peiresc. Onder deeze had hy 'er veele ontvangen van holstenius, Vader kircherus, den Ridder del pazzo, salmasius, selden, campden, pignorius, gualdo, rigaltius, de putenani, en een reeks andere geleerde Mannen.
Het is te verwonderen, dat, onder het groot aantal Handschriften, die deeze geleerde Man naaliet, 'er geen gevonden werd waar aan hy de laatste hand geslaagen had. De onderscheidene Weetenschappen, op welke hy zich teffens bevlytigde, waren voor hem zo veele heerschappy voerende Meesteressen, die hem al zyn tyd ontnamen.
Zeer weetgierig omtrent alles wat de Natuurlyke Historie betrof, bezogt hy veelvuldig den Geneesheer john dortoman, een Man van zeldzaame Geleerdheid. Deeze deelde aan zyn Vriend een geval mede, 't welk de zodanigen niet weinig in verlegenheid moest brengen, die, onkundig van alle de sprongen der Natuure, alles aanwendden om de mogelykheid van over den gewoonen tyd verwylende geboorten te bestryden. Dortoman verzekerde peiresc, dat hy geraadpleegd was over eene Vrouwe van Beaucaire, die drie en twintig maanden zwanger geweest was. ‘Deeze Vrouw,’ voegde hy 'er nevens, ‘die
| |
| |
toen voor de tweede keer getrouwd was, had by haaren eersten Man eenige Kinderen gehad, die ten gewoonen tyde gebooren werden. By haaren tweeden Man hadt zy 'er drie; een deezer was gebooren op de elfde Maand, een op de veertiende, en een op de achttiende; en, naardemaal deeze drie Kraambedden zeer gevaarlyk geweest waren, vreesde zy dat het vierde nog veel erger zou weezen; en oordeelde een Geneesheer over haaren toestand te moeten raadpleegen.’ Deeze Vrouw, wier Geschiedenis verhaald wordt door dortoman, verloste korten tyd daar naa van een Kind, 't welk tanden en veel hair hadt; en zy haalde haaren Man over om geen meer gemeenschap met hem te hebben.
In de Maand July des Jaars MDCVIII waren de Burgers van Aix in de uiterste verlegenheid, ter oorzaake van eenen vermeenden Bloedregen, daar gevallen. Het Volk herinnerde zich een Bloedregen, die gregorius van tours vermeldde als gevallen in verscheide deelen van Parys, en op een Huis in het District van Senlis, ten tyde van childebert. - Peiresc, een ervaaren Natuurkundige, verwierp het gemeen loopend gevoelen, als ook dat van eenige Godgeleerden diens tyds, die deezen Regen aan Spooken toeschreeven, of als een werkstuk van den Duivel wilden aangezien hebben.
Een Rupsenpop, die eenige maanden in een doos geslooten gelegen had, verschafte hem de oplossing van dit verschynzel. Hy had deezen Rupsenpop vergeeten, doch hoorde het kletteren in de doos; deeze openende, vondt hy het Insect uit den staat van Pop in dien van een schoonen Vlinder overgegaan. Deeze vloog weg, en liet achter zich een vry groote bloedroode drup. Naardemaal dit voorviel in 't begin van July, zo wel als de vermeende Bloedregen, en omtrent dien tyd eene verbaazend groote menigte deezer Kapellen in de lugt omzwierf, oordeelde peiresc, dat deeze Insecten, by tusschenpoozen op de muuren en huizen zittende, daar de door hem waargenomene roode druppels agtergelaaten hadden. Ingevolge hier van deedt hy nieuwe waarneemingen op den vermeenden Bloedregen. Hy bevondt dat de druppels niet te zien waren op de daken der huizen, noch op de gladde deelen van de steenen, 't welk het geval moest weezen indien het daadlyk bloed geregend had, maar omstreeks de holen, waarin het Insect genesteld geweest was; dat
| |
| |
de muuren in 't midden van de Stad niet geverfd waren met deeze druppels, maar alleen die aan de landzyde stonden; en eindelyk, dat deeze vlekken alleen zich voordeeden op eene middelbaare hoogte, tot welke de Kapellen doorgaans vliegen.
Peiresc's smaak voor Medailles en Oudheden bragt te wege, dat hy in dit vak verscheide gelukkige ontdekkingen deedt. Hy was de eerste, die toonde, dat de Orientaalsche Agaat in de heilige Kapél te Parys niet verbeeldde de Geschiedenis van joseph in Egypte heerschende, gelyk men elkander dus lang had diets gemaakt, maar de Vergooding van augustus. Hy haalde den beroemden rubens over om 'er eene Schildery van te vervaardigen, die te Antwerpen door vosterman in Plaat gebragt is.
Peiresc was onvermoeid in het verzamelen van Gedenkpenningen, Zegels, Wapenschilden, Diplomas en Opschriften. Hy heette deeze, onbedorven Getuigen in de Geschiedenis; in welker beoefening hy het hoogste belang stelde, en die hy boven de Wysbegeerte schatte. Hy was daaromtrent gewoon te zeggen: ‘De Wysbegeerte onderrigt ons door Vertoogen; de Geschiedenis door Voorbeelden. Deeze doet ons de kortheid des leevens te minder beklaagen; zy verlengt, in zekeren voege, onze Leevensdagen, door ons kennis te doen krygen van gebeurtenissen in verloopene Eeuwen.’
Veele deugden bezat deeze geleerde Man; zyne Weldaadigheid blonk onder dezelve boven alle uit. Zyne Brieven, aan de Geleerden van zynen tyd geschreeven, draagen allerwegen de blyken van de braafheid zyns harten. - Steeds maande hy de Geleerden aan om af te laaten van die onvoegelyke geschilvoeringen, in zyne dagen zo gemeen, welke hun blootstelden aan het Publiek, altoos gereed om zichzelven te wreeken, door eene bespotting der zodanigen, die hunne hoogagting hebben willen afprachen. - Hy maant in 't byzonder de zodanigen aan, die, naast Deugd, den Roem van Vermaardheid voor 't grootste goed rekenen, liever de voortbrengzelen van anderen te helpen bevorderen dan te verwoesten; en merkt hy vinnige Beoordeeling als iets belachlyks aan in iemand, die door zyne Werken niet betoont verheven te zyn boven de zodanigen, die hy vinnig doorstrykt. Eene Les van veel toepassings in zyne dagen, en ook in de onze.
Balzac merkt, in eenen Brieve aan den Heer l'huil- | |
| |
lier, ten aanziene van peiresc, op: ‘Ik stem met u overeen in alle de groote en verhevene zaaken, welke gy van uwen Vriend zegt, en, indien gy my wilt toestaan gebruik te maaken van eene spreekwyze uit het Grieksch ontleend, voeg ik 'er by, dat wy, in deezen grooten Man, ten aanziene van de Oudheidkunde, schipbreuk geleeden, en de overblyfzels der Gulden Eeuwe verlooren hebben. Alle de deugden der Heldenëeuwe had hy in zyne edele ziel vereenigd. Het algemeen bederf des Menschdoms kon zyne goede gesteltenis niet aandoen, en het kwaad, 't welk hem omringde, tot hem niet genaaken. Zyne goedwilligheid werd in haar betoon niet bepaald door de Zee, noch aan deeze zyde der Alpen opgehouden; deeze verspreidde haare gunstbetooningen allerwegen, en ontving dankbetuigingen van de uitersten van Syrie, en van de toppen van den Libanon. Met een middelbaar inkomen had hy de ziel van een zeer vermogend Man, en, zonder de Vriendschap van eenen augustus, was hy een mecenas.’
Zyn afsterven werd betreurd door veele Dichters; en hebben wy hier van een verslag in de Zamenspraaken van naudaeus. ‘Gaarne zou ik de Redenvoering gehoord hebben in de beroemde Academie te Rome, waar, gelyk de Baron de rians my deezer dagen zeide, de Uitvaard van zyn Oom, den Abt en Raadsheer peiresc, gevierd was in meer dan veertig Taalen. Gy moogt u wel verzekerd houden, in hoe groot eene hoogagting die Academie te Rome moet weezen, naardemaal de Heer peiresc dat Cieraad van Frankryk, die Begunstiger der Geleerden, dat Wonder van Geleerdheid, verlangde een Lid deezer Academie te worden; en, daar hy die Academie met zynen naam onder het aantal der Leden vereerd heeft, deedt zy, op haare beurt, zyner nagedagtenisse alle eere aan, met eene plegtigheid, anders nooit gebruiklyk dan omtrent de zodanigen, die Bestuurders geweest waren; en dus ter oorzaake van 's Mans uitsteekende Deugd en Geleerdheid.’ - Naudaeus haalt daar op gassendi aan, die optekent, dat, behalven de Lykreden, in 't Latyn, gehouden door bouchard, verscheide Lykdichten werden aangeheven in Italiaansche, Latynsche en Grieksche, Verzen. Hierby voegt naudaeus, dat de Baron de rians, die van veertig Taalen spreekt, en gassendi, die 'er slegts van drie
| |
| |
gewaagt, beide gelyk hebben; want, schryft hy, de Lof van peiresc werd in de Academie, en voor de Cardinaalen, alleen in drie Taalen opgehaald; doch naderhand werd by deeze Verzameling van Lykzangen te Rome gedrukt eene Panglossia, of Lykklagt des Menschdoms, over den dood van deszelfs Lieveling peiresc; waar men met de daad de Lykklagten over deezen grooten Man in veertig onderscheidene Taalen aantreft, en waar in hy bykans in zo veele onderscheide Characters voorkomt. Uit deeze gebeurtenis ontleende scipio de grammond, die by deeze plegtigheid tegenwoordig was, en eenigen tyd daar naa te Rome overleedt, gelegenheid tot de volgende Dichtregelen, om te toonen hoe zeer deeze Panglossia tot eere strekte, zo voor peiresc als voor de Stad Rome zelve.
Indus, Arabs. Medus, Gallus, Germanus, Etruscus,
Anglus, Idumoeus, Sarmata, Grajus, Iber,
Et quicunque venit gelido de cardine & usto,
Eoisque plagis, occiduisque sonus;
Omnes Fabricio concordi voce parentant
Qui norat proprios reddere cuique sonos.
Proh Superi! quanta est Romana potentia, quoe nunc
Tot Populis & tot Gentibus ora aperit,
Romana vere nunc clauditur orbis in urbe,
Cui tam multitudo competit ore loqui.
Niet ongepast zal het weezen hier te vermelden, dat peiresc, die door geheel Europa zo beroemd was, wiens dood zo veele Dichters in zo onderscheide Taalen bezongen, en wiens nagedagtenis eene Academie te Rome met zo veel rouwstaatlykheids vierde, onbekend was by veelen zyner Landgenooten, onbekend by Mannen van Geleerdheid en Verdiensten. - ‘Kunt gy gelooven,’ schryft balzac, in eenen Brieve aan chapelain, ‘dat de Heer de la rochefoucault nooit gehoord had van onzen peiresc, en dat veele andere Persoonen, vooral niet te tellen onder den onkundigen hoop, hem even min kenden? Gy ziet hier uit, dat 's Mans Agting goed was; maar dat de Italiaansche Signor 's Mans Roem te groot wilde maaken, als mede dat de Panglossia eer een werk is van diens aanzoeken, dan eene vrywillige toebrenging van Lof.’ - Elders liet hy zich over dit stuk in deezer voege uit: ‘Ik ben ten vollen overtuigd van de verdiensten des
| |
| |
Heeren peiresc; maar, spreekende van zyn Roem, weet gy dat 'er een Donum Famoe is, een Roemgifte, welke aan alle Geleerden niet te beurt valt; en waar door de zodanigen, welken dit geluk bejegent, niet alleen bekend worden by den Raad, by de Ridders, maar allerwegen, en by Menschen van allerlei rang.’
De Astrologisten hadden, wegens peiresc, voorspeld, dat hy zou trouwen, en Kinderen verwekken; hy trouwde egter niet. Gassendi, een geslaagen vyand van dit slag van volk, liet niet naa dit geval tegen hun te doen dienen: want, den Dag en het Uur van peiresc's geboorte naauwkeurig te nedergesteld hebbende, vaart hy voort: ‘Ik heb dit alleen opgetekend, ten einde ik niet onnaauwkeurig of agtloos moge gerekend worden ten aanziene des Tyds; maar niet met oogmerk om ten handlanger te dienen aan de Astrologisten, om den tyd van 's Mans geboorte naa zynen dood met meer zekerheid te verwerken dan zy vóór denzelven gedaan hebben. Want men kan zich niet verbeelden hoe veele dingen de Starrewichelaars verkeerd voorspeld hebben, zo ten opzigte van het getal zyner Leevensjaaren, die hy niet bereikte, als van Vrouw en Kinderen, en andere zaaken, welke hy nimmer hadt, en andere die hy waarlyk bezat.’
Peiresc besprak, by Uitersten Wille, aan gassendi honderd Boekdeelen, te zyner keuze, uit zyne Boekery. De Volvoerders van deezen Wil, zich in die byzonderheid 'er niet naar willende schikken, werden, by Regterlyke Uitspraak, daar toe genoodzaakt. |
|