Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 160]
| |
Over den Invloed van het Landbouwend Leeven op de Verstands-vermogens.Het Landbouwers Leeven mag beschouwd worden als gunstig voor de Verstands-verbetering in 't algemeen; doch byzonder om nutte Kundigheden voort te planten. Die Leevenswyze is een aanmerkelyken stap gevorderd tot beschaaving en zede-beterschap; omstandigheden altoos gunstig voor het uitbreiden van Kundigheden, althans wanneer zy tot zekeren trap voortgezet worden. De Landbouw op zichzelven vordert eenige Verstands- en Aandagts-aanwending, althans by de zodanigen, die denzelven zoeken te verbeteren, 't geen altoos het geval is by veele Persoonen, die, uit een eenigzins boven den laagsten rang verhevenen, denzelven ter hand neemen; gevolglyk strekt dezelve om eene hebbelykheid van opmerken en redeneeren, gevoegd by proeven en waarneemingen, te doen gebooren wordenGa naar voetnoot(*). Daarenboven is het Leeven des Landbouwers, schoon gestaage bezigheid vorderende, bevorderlyk tot Kennis en aanwending der Verstands-vermogens, door het Vlytbetoon, 't welk hetzelve eigenaartig inboezemt. Ledigheid is nimmer eene Vriendin van Kundigheid; en, wat ook enkel bespiegelende Zedeschryvers mogen gezegd hebben van het verband tusschen Weetenschap en Ledigheid, gaat het vast, dat onze beste onderrigtingen in bykans alle takken van Kundigheid medegedeeld zyn door de zodanigen, die zich in het besteeden van hun tyd meest bezet vonden. | |
[pagina 161]
| |
Het Landbouwend Leeven begunstigt desgelyks de Verstands-vermogens, door aan Lieden van allerlei rang bezigheid te verschaffen om dezelve te werk te stellen. In de Leevenswyze van een Jaager of Veehoeder komt, in den gewoonen loop, weinig voor, dat de weetgierigheid uitlokt, en den onderzoeklust aanprikkelt; doch het Landbouwend Leeven heeft een voorwerp, dat staag de aandagt bezig houdt, en teffens eene groote verscheidenheid aanbiedt, dewyl de Landbouw vatbaar is voor veel verbeterings. De ziel, dus opgewekt en uit eigen aart werkzaam, streeft voorwaards, en de vermogens worden ter werkzaamheid opgeroepen. Desgelyks worden, in deeze Leevenswyze, de Verstands-vermogens meer, dan in de twee bovengemelde, uitgelokt; naardemaal dezelve bestendiger is, en gehegt aan eene byzondere plaats; eene omstandigheid, geschikter tot vordering in kennis, dan het Jaagers- of Herdersleeven. Ter staaving deezer algemeene aanmerkingen mogen wy opmerken, dat de Landen, waar men den Landbouw sterk aanmoedigde, doorgaans groote vorderingen maakten in nuttige KunstenGa naar voetnoot(*). De Gebouwen te Rome opgerigt, in de vroegste dagen des Romeinschen Volks, toen het zelfs onder Koninglyk Bestuur stondt, en die tot nog de voorwerpen van bewondering blyven voor de Naakomelingschap, bewyzen ten vollen, dat de Kunsten van dien aart tot eene hooge maate van volkomenheid opklommen. Der Romeinen vordering in Krygskunde was niet min opmerkenswaardig. Hier in hadden zy veel ondervindings, dewyl zy bykans zich altoos in Oorlog ingewikkeld vonden: dan het was niet alleen in moed en dapperheid, dat zy uitstaken. De geregeldheid hunner Veldlegerin- | |
[pagina 162]
| |
gen, de uitsteekendheid van hun krygstugt en wapenen, troffen den Griekschen Aanvaller, in een vroeg tydperk hunner geschiedenisseGa naar voetnoot(*). In al 't welk zy welhaast tot zulk een toppunt van volkomenheid geraakten, dat zy de zodanigen overtroffen van welken zy eerst hunne kundigheden ontleendenGa naar voetnoot(†). Maar, schoon deeze stand van Beschaaving gunstig zy voor de uitbreiding van de Verstands-vermogens en de bevordering van nutte Kundigheden, of de zodanige die geschikt zyn om de noodzaaklykheden en behoeften van het Menschdom te vervullen, twyfel ik of dezelve geschikt is om de verfraaijingen van 't menschlyk leeven, of de poogingen van Vernuft en Verbeeldingskragt, te bevorderen. Eenige deezer, bovenal de begaafdheden der Welspreekendheid en Dichtkunste, vertoonen zich, in volle kragt, in de onbeschaafdste Leevensstanden des Menschdoms; en, schoon de barbaarsche en woeste staat des Menschdoms zeer aangekant ware tegen de Letterkunde en de vordering van Verstands-vermogens, nam dit gewelddaadige welhaast af, en zekere maate van smaak voor eenige der Beschaafde Kunsten vertoonde zich wederom in de dagen van het zelfde Volk, 't welk zo veel tot derzelver vernieling toebragtGa naar voetnoot(‡). Dan een Volk, 't welk zich te eenemaal aan den Landbouw overgeeft, betoont meest | |
[pagina 163]
| |
altoos weinig smaaks voor uitspanningen van de fraaiste soort. Naauwlyks lieten de Romeinen eenige schinsteringen blyken van Dichterlyk vernuft, veele jaaren naa het bouwen der Stad, en misschien zouden zy zich nooit tot het schryven van Dichtstukken begeeven hebben, had de verkeering met de Grieken daar toe geene aanleiding gegeeven. China en Indie, schoon in eene hooge maate beschaafd; hebben geene Dichters, of Redenaars, die veel te beduiden hadden, voortgebragt; dit zelfde mag men, zo ik meene, desgelyks van Egypte staande houden. Griekenland, in tegendeel, leverde, zelfs in een tydperk toen de Beschaaving en Kunsten in eene laage ebbe waren, veele kenmerken van Vernuft in dit vak op. De rede van dit onderscheid is niet moeilyk op te delven. Een Volk, onophoudelyk bezig in zulk een druk bedryf als de Landbouw medebrengt, heeft geen tyd tot afgetrokkene beschouwingen, of om zich over te geeven aan de vlugt der vindingryke Verbeeldingskragt, en zich te vestigen op voorwerpen, die voor de Maatschappy van geen onmiddelyk gebruik scheenen, of dezelve voordeel aan te brengen. De hebbelykheid desgelyks van een Huislyk Leeven, waar toe de Landbouw zo eigenaartig aanleiding geeft, gepaard met den plaatslyken aart der bezigheden, waren niet gunstig tot het gemeenschaplyk mededeelen van gevoelens en algemeene onderrigting, of het verkrygen van uitgebreide kundigheden omtrent het Menschdom; tot verwerving dier kundigheden wordt een ruimer en meer veranderd tooneel des leevens gevorderd. Zou men ook niet mogen stellen, dat het Landbouwend Leeven als ongunstig voor Smaak en Verfyning moge aangezien worden, ter oorzaake van het vast en gespannen zenuwgestel, 't welk uit gestaagen arbeid natuurlyk gebooren wordt? Zodanig een gestel, hoe geschikt en gepast ook voor de gewoone Leevensbezigheden, is onbestaanbaar met die kieschheid van aandoeningGa naar voetnoot(*) en | |
[pagina 164]
| |
vlugheid van bevatting, noodzaaklyk om een fraaijen smaak te vormen, en genoegen te doen scheppen in werken van vernuft en Dichterlyke vinding, en zelfs voor die keurige en onderscheidende waarneeming, eene zo zeer kenmerktekenende eigenschap van aandoenlykheid, gepaard met kieschheid van oordeel. Men heeft zelfs by ontleedkundige waarneeming bevonden, dat een zekere toon van zenuwgestel, welke ons voorkomt een vertoon van zwakheid te hebben, noodig is voor kieschheid van gewaarwording en bevatting. Deeze ondertusschen is onbestaanbaar met eene Leevenswyze welke een groote spanning en werking der spieren vordert, die, waarschynlyk door de sterke en herhaalde werkingen op de zenuwen, dezelve onaandoenlyk maakt voor kleine prikkelingen, en mede, gelyk wy door de ondervinding leeren, strekt om eene groote maate van hardheid, aan het beenagtige grenzende, in de spieren der zenuwen zelve te wege te brengen. Dit agt ik een der redenen te weezen van de ongevoeligheid der Volken in het Noorden, in vergelyking met die onder warmer Lugtstreeken. De hebbelykheid van werken, en van het inspannen der Lichaamskragten, aldaar gewoon en noodzaaklyk, vereenigen zich om eene grootere maate van onaandoenlykheid op de tederder deelen van het zintuiglyk gestel hervoort te brengen. Dezelfde oorzaak werkt waarschynlyk mede om een verschil van gelyken aart te doen gebooren worden tusschen Menschen van onderscheiden rang in den Burgerstaat; die van een laageren rang schynen beneden die van eenen anderen in dit opzigt, niet alleen uit hoofde van het verschil uit de Opvoeding herkomstig, maar ook uit natuurlyke oorzaaken. |
|