Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van de Zee-hen.(Volgens de buffon.)
De Vogel, welken wy met den naam van Zee-hen bestempelen, is in 't Fransch en in 't Engelsch bekend onder den naam van Guillemot, heeft een overvloed van Naamen, zelfs in dezelfde taal; in Northumberland heet hy Sea-hen, in York Skout, in Cornwallis Kiddaw, op het Eiland St. Kilda Lavy, op de Feroëeilanden Lomwier, Lomwia, in Noorwegen Lomvie, Lomvigie, Lumbe, in 't Deensch Aalge, in 't Laplandsch Doppau, in 't Groenlandsch Tuglok. Men mag, ten opzigte van de Zee-hen, zeggen, dat dezelve ons de trekken oplevert, door welke de Natuur, als 't ware, zich bereidt om aan de talryke opeenvolgingen der veelvuldige gedaanten van het geheele Vogelgeslacht een einde te maaken. De Vleugels zyn zo smal en kort, dat zy ten naauwen noode aan den Vogel | |
[pagina 156]
| |
een zwakke vlugt, scheerende over de oppervlakte des waters, verschaffenGa naar voetnoot(*), en dat hy, om in zyn nest, op den top der rotzen geplaatst, te geraaken, niet kan doen dan klapwieken, of liever van rots op rots huppelen, telkens eene poos rust neemendeGa naar voetnoot(†). Deeze hebbelykheid, of liever noodzaaklykheid, heeft hy gemeen met de Pinguins, en andere Vogelen met korte wieken; welke Vogelsoorten bykans verbannen zyn uit de gemaatigde streeken van Europa, en de wyk genomen hebben na den uithoek van Schotland, op de Kusten van Noorwegen, Ysland en de Feroë-eilanden, de verst gelegene landen van ons in 't Noorden, waar deeze Vogels schynen te kampen tegen den voortgang en het wegvoeren van het Ys. Het is zelfs onmogelyk, dat zy in den Winter hier verblyven, schoon zy, in de daad, genoeg gewoon zyn aan de strengste koude, en zich gaarne op dryvende Ysschotzen onthoudenGa naar voetnoot(‡); doch zy kunnen hun leevensonderhoud niet vinden dan in open Zee, dit noodzaakt hun de oorden te verlaaten waar het Ys al het water als bevloert. Het is in deeze verhuizing, of liever geduurende deeze verspreiding in den Winter, en naa hun verblyf in het Noorden verlaaten te hebben, dat zy langs de Kusten van Engeland komenGa naar voetnoot(§), en dat zelfs eenige Vogelgezinnen daar blyven, en klippen of onbewoonde Eilanden ter wooninge kiezen, en boven alle de voorkeus geeven aan een klein onbewoond Eiland, tegen over het Eiland Anglesey liggendeGa naar voetnoot(**). - Hier nestelen zy op de uitsteekende punten der rotzen, en kiezen de hoogste plaatzenGa naar voetnoot(††). De Eijeren zyn blaauwagtig van kleur, meer of min met zwarte plekken bezet, vry spits aan 't eene | |
[pagina 157]
| |
einde, en zeer groot naar evenredigheid van den VogelGa naar voetnoot(*), die omtrent de grootte heeft van den Eendvogel, onder den naam van het Bruinetje (Morillon) bekend. Het Lyf van de Zee-hen is kort, rond, gedrongen, de Bek regt, scherp, drie duimen lang, en over 't geheel zwart. De bovenkaak heeft aan het einde twee kleine verlangingen, die te wederzyden over de onderkaak heen steeken. De Bek is voor een groot gedeelte bedekt met een dons, van dezelfde donker aschgraauwe kleur als de Pluimadie die den geheelen kop, den hals, den rug en de vleugelen, bedekt; het gansche Voorlyf is sneeuwwit. De Pooten zyn slegts van drie Vingeren voorzien, en zeer agterlyk aan het lyf geplaatst; eene plaatzing, welke deezen Vogel tot eenen zo goeden zwemmer en duiker maakt als een slegt looper, en zwak vlieger. In gevolge hiervan is zyn eenige toevlugt, als hy vervolgd wordt, of zich gewond voelt, onder het water te duiken, of zich onder het Ys te verschuilenGa naar voetnoot(†); doch het gevaar moet, zal hy dit doen, zeer dringend weezen; want deeze Vogel is geheel niet wantrouwend, en laat zich gereedlyk naderen, en gemaklyk vatten. Behalven deeze Zee-hen, die niet groot is, heeft men eene nog kleindere, veelal de Groenlandsche Duif geheeten. Groot is ook de verscheidenheid van Naamen, aan deezen Watervogel gegeeven. By de Engelschen is hy bekend onder de Naamen van Groënland Dove en Sea Turtle, by de Zweeden heet hy Sjoe-orre of Grisla, op het Eiland Oëland Alle, op Feroë Fuldkoppe. In die Landen, waar de barste Noordewind alleen regeert, en de zagte Zuidewindjes nooit blaazen, daar hoort men desgelyks het zagt gekir der Duiven niet; deeze ontwyken een land- en lugtstreek te koud voor de liefde, en deeze zogenaamde Groenlandsche Duif is niets anders dan een Watervogel van een droevig voorkomen, die van | |
[pagina 158]
| |
niets weet dan van zwemmen en duiken, en onophoudelyk, op een schorren toon, roepen rottetet, tet, tet, tetGa naar voetnoot(*). Geen betrekking altoos heeft deeze Vogel op onze Duif, dan alleen overeenkomst in grootte, welke bykans gelyk is.Ga naar voetnoot(†). Veel kleinder zynde dan de even beschreeven Zee-hen, heeft deeze Vogel ook naar evenredigheid veel korter wieken. De Pooten staan desgelyks aan het Achterlyf, en de gang is even zwak en waggelendGa naar voetnoot(‡). Alleen is de Bek eenigzins korter, meer opgewipt en min scherp gepunt. De Pluimen hebben het voorkomen van zydagtig hairGa naar voetnoot(§). De kleur is zwartagtig, met een witte plek over elke vleugel, ook is dezelve eenigzins wit voor aan den hals en voor aan 't Iyf. In de kleur is by deeze Vogelen een groot onderscheid, eenige zyn geheel zwart, andere bykans geheel witGa naar voetnoot(**). Het is in den Winter, schryft willughby, dat men geheel witte aantreftGa naar voetnoot(††): en, naardemaal in de overgangen van deeze tot geene kleur der Pluimadie noodwendig meer of min mengelingen of verscheidenheden van wit en zwart moeten komen, zal men de Soorten in deeze Vogelen, door edwards en brisson gemaaktGa naar voetnoot(‡‡), alleen tot Verscheidenheden te brengen hebben. Doorgaans vliegen deeze zogenaamde Groenlandsche Duifjes by paaren, en scheeren langs de oppervlakte des waters, onder een sterk slaan met haare kleine vleuge- | |
[pagina 159]
| |
lenGa naar voetnoot(*). Zy maaken de Nesten in spleeten van laage klippenGa naar voetnoot(†), van waar de Jongen zich gereedlyk te water kunnen begeeven, en het ontwyken geen prooi der Rotten te worden, die niet aflaaten op dit Gebroedzel als een lekker beetje te loerenGa naar voetnoot(‡). Niet meer dan twee Eijeren legt deeze Vogel; men vindt eenige Nesten op de Kusten van Walles en van SchotlandGa naar voetnoot(§); desgelyks in Zweeden in het Landschap GothlandGa naar voetnoot(**); maar het grootste aantal Nestenplaatzen is veel Noordlyker, op Spitsbergen en Groenland naamlyk: waar men deeze en de boven beschreevene soort in groote menigte aantreftGa naar voetnoot(††). Wy gelooven, dat tot deeze kleine soort de Kaiover, of Kaior, van Kamtschatka, moet gebragt worden: naardemaal kracheninikow, op het spoor van steler, 'er den naam van Columba Groenlandica Batavorum op toepast; deeze Vogel heeft, volgens dien Schryver, den Bek en de Pooten rood; hy vervaardigt zyn Nest op de hoogte der rotzen, die aan den voet door de Zee bespoeld worden; hy slaat een sterk geluid; van wegen welk schreeuwen de Cozakken hem den bynaam van Ivoskik, dat zo veel zegt als Postillon, geevenGa naar voetnoot(‡‡). |
|