Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijI. Brief.Het Huwelyk eene Verordening der Natuure. Eene naaspeuring van de Zeden der Vrouwlyke Sexe levert eene groote verscheidenheid van weetenswaardige en gewigtige stoffe op. De oppervlakkige beschouwing van de uitwendige gedaante en inwendige gesteltenisse stelt ons Mannen en Vrouwen als volkomen gelyk | |
[pagina 119]
| |
voor. Dan de Natuur, ze voor elkander geschikt hebbende, heeft hun verschillende Characters gegeeven; doch die derwyze zamenstemmen, dat 'er eene aangenaame overeenkomst uit gebooren wordt. De Man, natuurlyk sterker, is geschikt tot zwaaren arbeid, en werkt buitenshuis: de Vrouw tot zittende bezigheden, en byzonder tot het opvoeden van Kinderen. Tot dit onderscheid werkt de gemoedsgesteltenis ook mede. Een Jongen is altoos genegen om buiten te speelen; hy schept vermaak in woelig tydverdryf, en rydt op een stok, by gebrek van een paard. Een Meisje toont zich minder gesteld op die beweegingen, en vindt haar grootste genoegen in met een pop te speelen, die te kleeden en te ontkleeden. De Man, stout en wakker, bezit de hoedanigheden van een beschermer. De Vrouw, teder en vreesagtig, vordert bescherming. De Man, als beschermer, wordt door de Natuur aangezet om te heerschen; de Vrouw, haarer minderheid bewust, is genegen tot onderwerpen. Hunne verstandlyke vermogens beantwoorden aan de schikking der Natuure. De Mannen hebben een kloek verstand en bondig oordeel, 't welk hun ter regeeringe in staat stelt; de Vrouwen bezitten verstands genoeg, om, onder een goed bestuur, te schitteren: eene grooter maate haar verleend zou eene gevaarlyke mededinging verwekken. Voegt hier nevens een ander hoofdonderscheid tusschen de Characters der beide Sexen; de zagte en inneemende Zeden der Vrouwen strekken om de ruwheid der Mannen te verzagten; en waar de Vrouwen eenige vryheid krygen, worden zy schielyker beschaafd dan de Mannen. Deeze zyn de eenige byzonderheden niet, die de Sexen onderscheiden. Ten opzigte van het Huwelyk is het der Mannen voorregt, als de magtigste, en tot beschermen bekwaam, eene keuze te doen. De verkoozene Vrouwe bezit alleen het regt om toe te stemmen, of af te slaan. De Natuur heeft hun tot het volvoeren dier onderscheide rollen gevormd. De Man is stout, de Vrouw schaamagtig. Van hier is het, onder alle Volken, de gewoonte, dat de Mannen vryen, en de Vrouwen gevryd worden; dit bespeurt men desgelyks onder yerscheide Dieren, en waarschynlyk by alle die paaren. Eene andere onderscheiding is even zigtbaar. De Meester des Huisgezins is onmiddelyk aan zyn Land verbonden: zyn Wyf, zyne Kinders, zyne Dienstbooden, zyn aan hem, en door hem alleen aan hun Land, verknogt. | |
[pagina 120]
| |
Vrouwen hebben, overzulks, doorgaans, min liefde tot hun Vaderland dan Mannen, en minder bitterheids tegen de Vyanden des Lands. De zonderlinge Zedigheid der Vrouwlyke Sexe levert mede eene onderscheidende omstandigheid op. De Natuur heeft haar hier mede beschonken, als het sterkste bolwerk tegen de listige aanzoeken der Manlyke Sexe vóór het Huwelyk, en de beste waarborge van Huwelykstrouwe. Kuisheid wordt voor de Hoofddeugd der Vrouwen gehouden; eene Vrouw, die deeze laat schenden, haalt zich de algemeene veragting op den halze: schoon in een' Man de Kuisheid nauwlyks voor eene Deugd gerekend worde, dan alleen in den Egtenstaat. Doch hier van moet ik vervolgens spreeken. Een stuk van weezenlyk aanbelang in deeze schets is het Huwelyk. Men heeft zeer getwist, of 't zelve eene beschikking der Natuure dan enkel eene wet van overeenkomst zy. Veele Schryvers hebben hunne bekwaamheden in dit geschil getoond; doch zonder eene volkomene voldoening aan oordeelkundige onderzoekers te verschaffen. Indien ik niet mistast, kan het, op vaste gronden, bepaald worden: en, dewyl het van veel belangs is in de Historie van den Mensch, zal het den Leezer, zo ik hoop, niet verveelen, dit stuk wat breeder na te gaan. Veele Schryvers beweeren, dat de Vrouwen oorspronglyk gemeen waren, en de Mannen de dierlyke minnedrift voldeeden even als de Dieren; dat het Huwelyk geen stand greep, vóór dat de Volken zekere maate van beschaafdheid bekomen hadden. Cicero, dien ik als een geagt Schryver aanhaal, schryft 'er dus van: ‘Daar is een tyd geweest, waarin de Menschen, even als de Dieren, op den aardbodem rondzwierven, en, gelyk de wilde Beesten, op andere Dieren aasden. De Rede voerde den Schepter niet; Magt besliste alles. De banden van Godsdienst, de verpligtingen van Zedelykheid, waren onbekend. Men wist van geene wettige Huwelyks-verbintenissen, en geen Vader was zeker ten opzigte van zyne nakomelingschap.’ Plinius berigt ons, tot verdeediging van dit begrip, dat de Garamanten, een Africaansch Volk, vermengd onder elkander leefden, zonder van trouwen te weeten. Onder de Auses, een Volk in Lybie, was, naar 't verhaal van herodotus, het Huwelyk onbekend, en de Mannen leefden met de Vrouwen in gemeenschap, even | |
[pagina 121]
| |
als andere Dieren. Een Jongen, door zyne Moeder opgevoed, werd, zekeren ouderdom bereikt hebbende, in 't gezelschap der Mannen gebragt, en de Man, dien hy om den hals vatte, werd voor zyn' Vader gehouden. Justinus en andere Schryvers tekenen aan, dat, vóór cecrops, die omtrent zestien honderd jaaren vóór de Christen Jaartellinge, in Attica, regeerde, het Huwelyk in Griekenland onbekend was, en dat de last der Kinderen alleen voor de Vrouw opkwam. Eer wy nader tot de zaak komen, zal het niet ondienstig weezen, indien het mogelyk is, de overhellende neiging, om op 't gezag van groote Naamen af te gaan, weg te neemen. Het gebruik der Garamanten, en der Auses, wordt, by plinius en herodotus, als zonderling opgegeeven: en zou, was het beter gestaafd dan het is, zeer luttel vermogen tegen het gebruik van alle andere Volken. Weinig gewigts kan men in 't byzonder hangen aan het getuigenis van plinius, als men in aanmerking neemt, dat hy, in 't zelfde Hoofdstuk, gewaagt van de Blemmyaanen, en schryft, dat zy geen hoofd, doch den mond en de oogen in de borst hadden. Plinius en herodotus, slegts maatig in de kennis der Natuure bedreeven, waren zeer ligtgeloovig, en men kan zich op hun niet verlaaten, als zy vreemde en ongehoorde zaaken te boek stellen. - Wat het berigt wegens Oud Griekenland betreft, cecrops verboodt misschien de Veelwyvery, of voerde eenige nieuwe schikking omtrent het Huwelyk in, 't geen de Schryvers verkeerd kunnen genomen hebben voor eene Wet het Huwelyk eerst vaststellende. Wat hiervan ook zyn moge, een gedeelte van 't verhaal is ongetwyfeld valsch; want ik zal vervolgens middagklaar toonen, dat het, in den staat, wanneer de Menschen van de Jagt leeven, of zelfs in den Herderlyken staat, voor eene Vrouwe ondoenlyk is, door haar eigen vlyt alleen, een talryk kroost te voeden. Indien dit immer mogelyk is, zal het alleen zyn onder de Brandende Lugtstreek, waar het Volk van Kruiden en Wortelen leeft, die, met zeer weinig arbeids, in overvloed, voortkomen. Om die rede is diodorus siculus min te berispen wegens het gehoorleenen aan een gerugte, dat de Inwoonders van Taprobana, 't welk men wil dat het Eiland Ceylon geweest hebbe, nimmer trouwden, maar in gemeenschap van Vrouwen leefden. Doch, dewyl dusdanig eene gewoonte tegenwoordig in de Oost-Indiën niet bekend is, | |
[pagina 122]
| |
doet 'er zich geen genoegzaamen grond op, om te gelooven, dat dezelve daar immer in zwang ging. En de Oost-Indiën waren den Ouden Grieken zo weinig bekend, dat men geheel niet af kan gaan op de berigten hunner Schryveren, ten opzigte van dat wyd afgelegen Gewest. - Het bygebragte uit cicero moge, in den eersten opslage, meer gewigts schynen te hebben; dan ééne enkele aanmerking zal die plaats van allen gezag, ten deezen aanziene, berooven. De denkbeelden diens Redenaars, over den oorspronglyken staat der Menschen, zyn, buiten tegenspraak, zeer ruw; daar hy den Wilden allen denkbeeld van Godsdienst en Zedelykheid ontzegt. Moeten wy meer op hem staat maaken als hy ontkent dat zy eenig begrip van 't Huwelyk hadden? Cesar's berigt van de Oude Britten komt het naaste aan een algemeen gebruik der Vrouwen, schoon het teffens op eene klemmende wyze cicero tegenspreekt. ‘Het was,’ schryft hy, ‘gebruiklyk, dat verscheide Broeders, of andere Nabestaande Bloedverwanten, de Vrouwen gemeen hadden. De Kinderen, daar by verwekt, waren nogthans niet gemeen: want ieder Man onderhieldt de Kinderen by zyn eigene Vrouw verwekt.’ Herodotus verhaalt het zelfde van de Massageten. Wanneer wy dus de groote Naamen van cicero, herodotus en plinius ter zyde stellen, is ons de weg gebaand tot een onpartydig en openhartig onderzoek. En, naardemaaal de middelen, door de Natuur bestemd om 't geslacht der andere Dieren voort te zetten, waarschynlyk licht zullen verspreiden op de Huishouding der Natuure, met betrekking tot het Menschdom, zal ik, met de overweeging van dit stuk, 't welk de aandagt der Natuuronderzoekeren niet, naar verdiensten, schynt getrokken te hebben, eenen aanvang maaken. Ten opzigte der Dieren, die van het gras des velds leeven, zou het paaren van geen dienst weezen. Het Wyfje voedt zichzelven en de Jongen ten zelfden tyde, en het Mannetje heeft 'er niets mede te maaken. Integendeel zyn alle Dieren, wier Jongen de opkweekende zorge van Mannetje en Wyfje vorderen, door de Natuur, tot paaren geschikt; en die verbintenis wordt niet afgebrooken voor dat de Jongen zichzelven kunnen bezorgen. Paaren is volstrekt noodig voor alle wilde Vogelen, die in 't geboomte nestelen: dewyl het Mannetje voedzel moet bezorgen zo lang zyne Gade te broeden zit: en, vermids zy doorgaans eene tal- | |
[pagina 123]
| |
ryke afkomst hebben, vordert het veel moeite voedzel te zoeken voor zichzelven en de Jongen. Te deezer oorzaake is het wyslyk dus verordend, dat de Jongen kragts genoeg bezitten om zichzelven te bezorgen, eer 'er een nieuw broedzel te voorschyn komt. Het bygebragte doet de volgende Vraag ontstaan. Of wy, overeenkomstig met de aangeweezene dierlyke Huishouding, moeten denken, dat de Mensch van Natuure tot het Huwelyk geschikt is, dan niet? Mogen wy, op eene redenkaveling uit de overeenkomst afgeleid, betrouwen, zal het antwoord bevestigend moeten weezen: naardemaal 'er in de geheele wereld geen Schepzel is, 't welk noodwendiger moet paaren. De Mensch is een langleevend Dier, en komt gevolglyk laat tot volwassenheid; hy is een hulpbehoevend Schepzel tot de vyftien of zestien jaaren; en 'er kunnen, in één Gezin, tien of twaalf Kinderen, van onderscheide Kraambevallingen, weezen, eer de oudste in staat is voor zichzelven te zorgen. In den oorspronglyken staat nu, toen de Menschen van de Jagt en de Visschery leefden, (werkzaame bezigheden, en die, op verre na, niet altoos naar wensch gelukken,) is eene Vrouw, haar Kind zoogende, niet in staat om voedzel voor zichzelve te beschaaren, veel min voor tien of twaalf hongerige Kinderen. Het Huwelyk, derhalven, of het paaren, is zo noodzaaklyk voor 't Menschlyk geslacht, dat het natuurlyk moet weezen. Kunnen wy, daar 'er zo overvloedige zorge is gedraagen om alle andere geslachten te doen bestaan, veronderstellen dat het Hoofdgeslacht verwaarloosd zou weezen? De zorg der Voorzienigheid strekt zich uit tot het Groeiend Ryk. Elke Plant brengt een overvloed van zaad voort; en, om de aarde met Gewassen te dekken, zyn eenige Zaaden als met wiekjes voorzien; zommige springen met geweld uit, en andere zyn zo ligt, dat de wind dezelve overal heen voere. Onvernufte Dieren, die niet paaren, hebben gras en ander voedzel in ruimen voorraad, en het Wyfje kan gemaklyk, zonder eenig behulp van 't Mannetje, haare Jongen voeden. Doch, wanneer de Jongen de opvoeding van beide de Ouders vorderen, is paaren de Wet der Natuure. Kan iemand, deeze algemeene bezorging overdenkende, het in de gedagten krygen, dat de Voorzienigheid minder agt slaat op het Menschlyk geslacht? Indien Man en Vrouw door de Natuur niet ten Huwelyk genoopt werden, zouden zy minder in staat weezen hunne soort | |
[pagina 124]
| |
voort te zetten dan de geringste Plant. Hebben wy dan geen genoezaamen grond, om te besluiten, dat het Huwelyk onder de Menschen eene bestemming der Natuure is? Kan dit besluit gewraakt worden door iemand, die in eene Voorzienigheid gelooft? die erkent dat 'er eindoogmerken in de Schepping zyn? Indien de onvermomde Natuur zichzelve als 't ware in de Kinderen vertoont, zo is het Huwelyk ongetwyfeld eene natuurlyke aandrift; Kinderen kennen dezelve. 't Is waar, zy hooren dikmaals van trouwen spreeken; doch zy hooren ook over Redenkunde, Bovennatuurkunde en Koophandel, spreeken, zonder daar één woord van te begrypen. Van waar hebben zy zo veel beter begrip van 't Huwelyk; van waar anders dan van de Natuur? Het Huwelyk is teffens een zamengesteld denkbeeld, 't welk geen voorpraaten aan de bevatting van een Kind zou brengen, zonder medewerking der Natuur. De Kerkvader augustinus en meer andere Kerkvaders erkennen, dat de Veelwyvery niet verboden is door de Wet der Natuure; en de onsterflyke hugo de groot beweert dit zelfde denkbeeld. Doch groote Naamen schrikken my niet af; en ik durf beweeren, dat Paaren, in den striktsten zin van dat woord, eene Wet der Natuure is voor de Menschen zo wel als voor de Vogels; en dat de Veelwyvery als eene groove schennis van die Wet moet gehouden worden. In mynen volgenden Brief zal ik dit, met voldoende redenen, staaven. | |
II. Brief.De Veelwyvery overwoogen. - Het geluk van den Huwelyken - Staat. - Kuisheid een bedwang der Natuure. - Zeden der Vrouwen onder verscheide Volken. Ik stelde, in mynen voorgaanden Brieve, vast, dat de Veelwyvery eene inbreuk was op de Wet der Natuure. Om dit te bewyzen, dring ik, in de eerste plaats, aan, op het gelyk getal van Mannen en Vrouwen, als eene duidlyke aanwyzing van gods wil, dat elk Man zich zou bepaalen tot ééne Vrouwe, en elke Vrouw tot éénen Man. Die gelykheid, welke stand gehouden heeft in alle tyden, in alle Landen, is een doorslaand blyk eener regeerende Voorzienigheid; want de kanssen daar tegen zyn oneindig. Alle Menschen zyn van natuure elkander | |
[pagina 125]
| |
in rang gelyk; ieder Man heeft gevolglyk even zeer regt om eene Vrouwe te neemen; 't welk geen plaats kan vinden, wanneer de Veelwyvery stand grypt. Werden 'er tien Vrouwen tegen één Man gebooren, gelyk men valschlyk voorwendt dat in Bantam geschiedt, dan zou de Veelwyvery het oogmerk der Voorzienigheid kunnen weezen; doch, uit de gelykheid van 't getal der geboorene Mannen en Vrouwen, is het duidlyk de Stem der Natuure, zo wel als der Openbaaringe: ‘Dat een Man Vader en Moeder zal verlaaten, zyn Wyf aankleeven, en deezen zullen één vleesch zyn.’ Overweegt, in de tweede plaats, dat, hoe schoonschynend de Veelwyvery moge weezen in den tegenwoordigen staat der dingen, daar de ongelykheid van Rang en Middelen weelde en zinlyken lust in- en ten hoogsten toppunte op-gevoerd hebben, nogthans de Wetten der Natuure door onzen Maaker niet geschikt zyn naar eenen gedrongen staat, in welken ontelbaar veelen beneden hunnen natuurlyken rang verlaagd zyn, ten voordeele van eenige weinigen daar boven verheven. - Om een rechtmaatig denkbeeld van de Veelwyvery te vormen, moeten wy te rugge zien op den oorspronglyken staat der Menschen, wanneer zy allen gelyk zyn. In dien staat kan ieder Man geene twee Vrouwen hebben, en gevolglyk heeft geen Man regt om 'er meer dan ééne te bezitten, tot dat ieder Man met hem op een gelyken voet staat. Daarenboven is de vereeniging van één Man met ééne Vrouw veel beter geschikt om het Menschlyk geslacht voort te planten, dan de vereeniging met veele Vrouwen. Verbeeld u een Wilden, die vyftig of zestig Kinderen, by verscheide Vrouwen, heeft, allen het voedzel van 's Vaders vlyt wagtende. Wonder moet hem het geluk medeloopen, indien de helft niet van honger sterve. Hoe veel meer kans om te leeven hebben de Kinderen, in verscheide Gezinnen verdeeld! De Veelwyvery gaat gepaard met een nog verderflyker uitwerkzel, ten opzigte van de Kinderen, zelfs in de rykste en vermogendste Gezinnen. Indien de genegenheid niet wederkeerig en gelyk is, kan 'er, in den Huwelyken-Staat, geene hartelyke liefde, geene behoorelyke zorge voor het Kroost, plaats hebben. Dan zulk eene genegenheid is onbestaanbaar met de Veelwyvery. Eene Vrouw, in dien staat, is verre van eene Gezellinne haars Egtgenoots te | |
[pagina 126]
| |
weezen; zy vindt zich vernederd tot de laagte eener Slaavinne, tot een enkel werktuig van Wellust. Onder het aantal van Vrouwen zal 'er altoos ééne Begunstigde zyn: de overige worden misnoegd, en, indien zy het onregt niet wreeken op hunnen Egtgenoot en hunne Kinderen, als hem toebehoorende, zullen zy ten minsten mismoedig worden, of ze geheel verwaarloozen. Desgelyks zal ook de genegenheid tot de meest Begunstigde onder de Vrouwen, en haar Kroost, den Man onverschillig omtrent de andere maaken: en allerbejammerenswaardigst is de toestand der Kinderen door Vader en Moeder verwaarloosd. Zodanig een uitwerkzel hervoort te brengen was zeker nooit het oogmerk der Natuure. Het verdient onze byzondere opmerking, dat de Voorzienigheid zorge gedraagen heeft voor eene aangenaame vereeniging onder alle schepselen, die de Natuur het paaren leert. Dierlyke liefde onder schepselen die paaren is niet binnen een naauw bestek van tyd beperkt; zy blyft wakker. Herhaald genot bindt het paar te vaster, en standvastigheid wordt een vermaak. Dit is het geval van 't Menschdom, dit het geval van 't wild Gevogelte. Onder de wilde Vogels, die op boomen nestelen, gaat het Mannetje, het Wyfje op het nest eeten gebragt hebbende, op den naasten tak zitten, en streelt het met zynen zang. Een veel grooter genoegen is 'er weggelegd voor 't Menschlyk geslacht in den Huwelyken-Staat; het heeft nog sterker aanspooringen tot standvastigheid. Aangenaam is de zamenwooning voor elk; men vindt 'er vereenigd de genegenheden van Egtgenoot, Vrouw, Minnaar en Vriend, de tederste aandoeningen der Menschlyke Natuure. Een Staatsbestuur is volmaakt, wanneer de Overheid met menschlievenheid gebiedt, en de Onderdaanen met hartlykheid gehoorzaamen. Het byzonder Huislyk bestuur beklimt een nog hooger trap van volmaaktheid, wanneerMan en Vrouw, tot volkomen genoegen van beiden, wederkeerig regeeren en geregeerd worden. De Man voert gezag over de Persoon en het Gedrag zyner Egtgenoote; zy heerscht over zyne genegenheden. Hy doet het door Wetgeevend gezag, zy door overreeding; en haar gezag zal nooit missen, indien zy het onderschraagt door minzaamheid van Zeden, en blykbaaren yver om haaren Man gelukkig te maaken. De Heerschappy der Vrouwen is eene heerschappy van zagtheid, believing en inschiklykheid. Haare bevelen zyn | |
[pagina 127]
| |
minzaamheden, haare bedreigingen traanen. Zy behoort in 't Huisgezin te regeeren even als een Staatsdienaar in den Staat, en zorg te draagen, dat haare genegenheid met haaren pligt zamenstemt. De geweeze Koninginne van Spanje muntte uit in voorzigtigheid en bondig oordeel. Eene beschryving van haar Character, naa haaren dood uitgegeeven, levert ons de volgende overschryvenswaardige aanmerking op: ‘Zy hadt een grooten invloed op den Koning, gegrond op zyne bewustheid van haar uitmuntend verstand, 't welk zy betoonde door eene volkomene onderwerping aan zyne bevelen: eene gehoorzaamheid te gemaklyker volbragt, dewyl ze doorgaans, schoon by hem ongemerkt, van haar zelve voortkwamen. Zy verbeterde in hem veele gebreken; met één woord, zy was zyn mentor onder de gedaante van minerva.’ De god der Natuur heeft de Huwelyksverbintenis aangedrongen, niet alleen door dezelve aangenaam te maaken; maar door het beginzel van Kuisheid, onzer Natuure eigen. By Dieren niet tot paaren geschikt is de Kuisheid te eenemaal onbekend, en ze zou hun van geene nutheid weezen. Wy zien dit onder het viervoetig Geslacht: de tamme Vogels hebben geen denkbeeld van Kuisheid; zy paaren niet, en het Wyfje krygt geen voedzel van het Mannetje terwyl het zit te broeden. Maar Kuisheid en onderlinge Trouwe zyn iets weezenlyks onder alle paarende Schepzelen: want los en wild zwervende genegenheden zouden hun agtloos omtrent het kroost doen worden. Wilde Vogels paaren, en zyn door een Instinct getrouw aan elkander, zo lang de Jongen voedzel behoeven. Kuisheid en Trouwe in het Huwelyk zyn even noodzaaklyk onder het Menschdom, en zy worden 'er toe gedreeven door het beginzel van Kuisheid, tot het Zedelyk gevoel behoorende. De Kuisheid is niet bepaald tot den Huwelyken-Staat. Het Huwelyk is door de Natuur ingesteld tot instandhouding van het Menschlyk geslacht, en 't is de pligt eens Mans, zich van alle dierlyke genieting buiten dien staat te onthouden. De plegtigheden der Egtverbintenisse en der Egtscheidinge zyn onderworpen aan vastgestelde Wetten. Maar, indien een Man Kinderen verwekt, is het zyn pligt zich met de Moeder te vereenigen in zorge voor dezelve te draagen, en zulk eene vereeniging is een Huwelyk, volgens de Wet der Natuure. | |
[pagina 128]
| |
Van hier is het, dat de eerste bedryven van ongebondenheid, welke alleen het dierlyk genot op 't ooge heeft, altoos gepaard gaat met schaamte, en zekere knaaging verwekt. De Kuisheid in Ongehuwden is een pligt voor elk op zichzelven, en wordt door 't Zedelyk gevoel zo sterk niet aangedrongen als de Kuisheid in Gehuwden, die aan elkander onderlinge Trouwe verschuldigd zyn. Afwykingen in het eerste geval loopen overzulks zo sterk niet in 't ooge als in het laatste. Nauwlyks hoort men ooit van Overspel onder de Wilden, schoon Ongebondenheid vóór het Huwelyk onder hun niet ongemeen is. In Wales, en onder de Hooglanders, in Schotland, is het zelfs tegenwoordig nauwlyks schande voor een jong Vrouwspersoon, een Bastaard te hebben. In de laatstgemelde landstreeken is het eerst bekende voorbeeld van zulk een Kind door de Moeder omgebragt, om dat zy zich des schaamde, nog zeer jong. De deugd der Kuisheid blykt daar veld te winnen, naardemaal de eenige verzoeking, die eene Vrouw kan hebben om haar Kind te verdoen, is haare begaane zwakheid te dekken. Het beginzel van Kuisheid is, even als dat van Welvoeglykheid en Betaamlykheid, zeer zwak by de Wilden, en heeft weinig van dat gezag, welk het verkrygt onder beschaafde Volken, eer zy door weelde bedorven zyn. Bougainville verhaalt, dat op het Eiland Otaheite, of Koning George's Eiland, een jong Vrouwspersoon vrylyk haare genegenheden opvolgt, en dat veele minnaars gehad te hebben haar niet verhindert om een' Man te krygen. Kuisheid is, buiten twyfel, een bedwang der Natuure, en, derhalven, zal, indien de schaamte geweerd wordt, door het voldoen van lust wettig te verklaaren, de Natuur de overhand krygen. Toen, in den Jaare 1707, eene besmettende ziekte een groot gedeelte der Inwoonderen van Ysland hadt weggerukt, kreeg de Koning van Deenemarken het in den zin, dat Land weder te bevolken, 't geen hem, naar wensch, gelukte. Men stelde by eene Wet vast, dat de jonge Dogters, op dat Eiland, zonder schandvlek haarer eere, zes Bastaarden zouden mogen hebben. De jonge Dogters werden zo volyverig gevonden om haar Land te bevolken, dat het noodig gekeurd wierd, naa verloop van weinige jaaren, de gemelde Wet af te schaffen. Zedigheid is door de Natuur verordend om de Kuisheid te beschermen, en Kuisheid om aan het | |
[pagina 129]
| |
Huwelyk dien zelfden dienst te bewyzen. Zedigheid is, even als de Kuisheid, een dier kiesche beginzelen, welke onder de Wilden niet zeer gevonden worden. Eenige wilde Volken hebben zo weinig denkbeeld van zedigheid, dat ze volstrekt naakt gaan. Regnard verhaalt, uit eigen ondervinding spreekende, dat, in Lapland, Mannen, Vrouwen, Kinderen, naakt in de heete baden gaan, zonder zich te schaamen in die gestalte door een Vreemdeling gezien te worden. Dewyl my dit zeer zonderling voorkwam, vervoegde ik my tot Dr. solander, die meer dan eens zich in dat Land onthield. Hy verklaarde my, dat het berigt van regnard in allen deele waar kon zyn, zonder de zedigheid der Laplanderen eenigzins te kwetzen: dewyl het in hunne baden altoos zo donker was, dat men 'er niets kon zien. Hy voegde 'er by, dat de Vrouwen in dat Land, getrouwden en ongetrouwden, zeer kuisch waren. De Inwoonders van het Eiland Otaheite, schoon anderzins geen slegt soort van Volk, schynen zo weinig begrip van Zedigheid, als van Kuisheid, te hebben. Naar 't berigt van bougainville, booden zy hunne jonge Dogters den Franschen aan, en stonden zeer verwonderd, als deezen die aanbieding afsloegen. De Vrouwen op Nieuw-Zeeland, daarentegen, zyn kuisch en zedig. In de Reize van den Luitenant cook rondsom de Wereld, vinden wy aangetekend, dat hy eenigen hunner naakt aan 't strand vondt, bezig met Zeekreeften te zoeken, en in zeer groote verlegenheid, om dat zy, in dien staat, door Vreemdelingen gezien werden. Doch indien het paaren, in den striktsten zin van dat woord, een Wet der Natuure is onder de Menschen, even als onder eenige andere Dieren, hoe kan men dan rede geeven van de Veelwyvery, die eertyds algemeen was, en tot deezen dag toe stand houdt onder veele Volken? - Ik vind my hier in geene engte gebragt. De Veelwyvery ontstaat uit twee oorzaaken. - Vooreerst, uit de woestheid van Zeden, die ten eenigen tyde algemeen was; en, ten tweeden, uit den Wellust in heete lugtstreeken, die Mannen van vermogen aanzet om alle regelen van Maatigheid te overschreeden. Over deeze twee oorzaaken onderscheiden te handelen heb ik my voorgesteld, dewyl zy een groot gedeelte van de Geschiedenis der Vrouwlyke Sexe uitmaaken; hier toe heb ik een volgenden Brief geschikt. |
|