Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 103]
| |
Een fragment.Wat kan de Schepper anders doen dan wonderen? Zou Hy zelf zoo onbegryplyk niet zyn als zyne Werken? Waar zal ik den lof beginnen, welke nimmer moet eindigen? Hoe wordt alle lof Hem toegekend! - - - - Onder anderen is myne gewoonte, om, by heldere avonden, geheel alleen, eene wandeling te onderneemen, somtyds ver van myne eenzaame wooning verwyderd. - - - - - Ik wandelde dan voord, en ylings bevond ik my op eene groote heide, op eenen steilen heuvel. Het was nacht. - De geheele uitgebreide vlakte was als met een rouwfloers bedekt; myne oogen konden op het vlakke des aardbodems niets ontdekken. - Alles was stil als de dood, ik hoorde alleen de Klok van eenen tooren van het nabygelegen Dorp elfmaal slaan, en, dewyl myn oog op aarde niets konde beschouwen, hefte ik myn gezigt naar boven, en aanschouwde de hemelen, die boven onze hoofden rollen. - Aan derzelver azuure gewelven flikkerde een naamloos getal, eene tallooze menigte, van flonkerstarren en planeeten. De ééne vertoonde zich helderer, glansryker, dan de andere, aan myne oogen. - - Welke verbaazende lichaamenGa naar voetnoot(*)! riep ik verwonderingvol uit. - Hoe veele van deeze ontzaglyke bollen, dacht ik, zyn 'er niet, die, sints de wording van dit Heeläl, reeds hunne vonkelende straalen uitgeschooten hebben, zonder dat dezelve tot op dit oogenblik tot onzen aardbol zyn doorgedrongen - welker straalen misschien nimmer van eenen sterveling, eenen bewooner van dit benedenrond, zullen aanschouwd worden, al leefde hy duizend duizend jaaren, en wat toch | |
[pagina 104]
| |
is sneller dan het LichtGa naar voetnoot(*)? ô! Hoe gedachtenloos ver moeten dan dezelve van ons verwyderd zynGa naar voetnoot(†). - Hoe veele ons onbekende Dwaalstarren zyn 'er misschien nietGa naar voetnoot(‡), welke alle nogthans tot ons Zonnestelsel behooren. - - Zyn alle die Starren, die myne oogen begluuren, ten onzen nutte geschapen? neen, o neen! | |
[pagina 105]
| |
- - 'k Verban dien blinden waan:
Wis, al wat leeft, in onderscheiden' rangen,
Moet hier, voorwaar! tot hooger eind bestaan,
Dan slechts om my, of myn verdwaasd verlangen;
'Er heerscht alöm een treflyk Godsverband;
't Heeläl vertoont een welgevormde keten;
Elk schepsel is een schakel in zyn' standGa naar voetnoot(*).
God, de Almagtige, is een allerwyst Weezen. Hy heeft alles niet om 's menschen wil voordgebragt. Iedere Star is eene waereld, zy is bewoond van redenmagtige schepselen. - Van schepselen minder dan het MenschdomGa naar voetnoot(†)? ô Dwaaze stelling! - Neen! maar van schepselen veel verhevener dan wy, nietige stofbewooners. - God, de Alwyze, is een God van de naauwkeurigste orde, Hy heeft ook hierin zyne verhevene, zyne onuitspreeklyke, wysheid ten toon gespreid. - Alles heeft zyne trappen; 'er is geen sprong in zyne werken, neen voorzeker! 'er is eene allerjuistste overgang in het werk zyner handen, van den verächtsten worm, die voor onze voeten in het stof wriemelt, tot den verhevensten Seraph, die voor den throon des Eeuwigen aanbidt. - - ô! Welk een verbaazende sprong zou het weezen, indien wy, eenen overgang maakende van het mindere tot het meerdere, van den sterveling tot den Engel moesten opklimmen, zonder dat deeze tusschenruimte, indien ik my dus mag uitdrukken, door andere Weezens ware aangevuld, neen! - dit kan met Gods wysheid niet bestaan! - - Zyn deeze Star-, of, zoo men liever wil, deeze Planeetbewooners niet de Kinderen Gods, die by de Grondvesting deezer aarde reeds juichten - zyn die Kinderen Gods niet de | |
[pagina 106]
| |
bewooners der MorgenstarrenGa naar voetnoot(*)? Ja, ô ja! - - - Wanneer, want alles buiten God heeft zyn bestaan van God - wanneer zyn deeze geschapen? - By het zesdaagsche Scheppingwerk? - Neen, voorzeker! - Dit verhaalt ons moses niet; hy geeft ons eene algemeene beschryving der geheele ScheppingGa naar voetnoot(†), daarna gaat hy, en dit was ook enkel en alleen zyn oogmerk, tot de formeering van onzen Aardbol in het byzonderGa naar voetnoot(‡) over; derhalven zyn deeze verbaazende Bollen, die boven onze hoofden zweeven, eer voortgebragt; zy hadden, niet alleen eenige jaarhonderden, maar zelfs duizende jaaren, vóór de voltooijing van onzen Aardbol, reeds hun bestaan. - Toen waren zy reeds aanwezig. - Toen - ô toen reeds wierdt de Almagtige van derzelver voortreflyke Bewooners gepreezen, verheerlykt. - - Zy verheugden zich, weetende, dat God onze Waereld zoude scheppen. - - Zy zongen Gode halleluja's toe voor hunnen verhevenen staat, zy ook bezongen Gods heerlykheid, ziende zyne wysheid, zyne magt, in het voordbrengen zyner SchepselenGa naar voetnoot(§). - - - Hoe groot zyn | |
[pagina 107]
| |
uwe werken - ô Jehovah! - Gy hebtze allen met wysheid gemaaktGa naar voetnoot(*)! Zullen deeze Hemelbollen (dus vraagde ik my al verder), na den jongsten der dagen, ook dienen tot verblyfplaatzen der Gezaligden? - Zullen zy, onder het geleide der Hemelsche Geesten, alle die Waerelden doorwandelen, en aldaar Gods magt en Majesteit bewonderen? Zullen zy daar, met Engelen-taalen, hemelsche melodien, over het ontzaglyke van Gods werken, aanheffen? - Wie kan alle deeze Vraagen beantwoorden? Geen Sterveling - geen Eerst-Engel! - Wie verliest zich niet in de werken van Gods Schepping? Hoe veel weeten wy 'er van? - Een enkel niets. - Wat weeten wy van alle de hemellichten? - Dit zyn voor ons donkere raadzelen! Dus redende ik by my zelven - en - ik verloor my gedachtenloos in de hoogste Starrenkringen. - Eindelyk riep ik uit met elihu: God is groot, en wy begrypen het nietGa naar voetnoot(†)! Alle Gods werken zyn wonderen, wie kan ze begrypen, dan Gy alleen, ô Onbegrypelyke! - Ik verliet hierop mynen geliefden heuvel, en met het aanbreeken der morgenschemering trad ik weder myne eenzaame wooning binnen. - Hier leef ik - hier is het, dat.......... S. |
|