nieuw, en bleef den volgenden Winter ook draaglyk. - Doch in de Lente vertoonde 'er zich op nieuw eene Koorts, en na dezelve ook weder het huidgebrek, en dit bleef op dezelfde wyze voortgaan, tot dat zy in het Ziekenhuis gebragt werd.
De Geneeswys, die ik in dit geval beproefde, bestond eerst in versterkende middelen, om daar door haare krachten, die uitermaate gering waren, te verbeteren. Vervolgens deed ik haar pillen uit het Sulphur Aurat, Antimonii, Mercurius dulc., Extr. Cicutoe, en Ossegal, gebruiken, waarby ik een afkooksel van de Rad. Caricis Arenarioe, de Cort. Ulmi, & Stipit. Dulcamar. en naderhand ook van de Viol. Tricolor, deed inneemen. Uiterlyk deed ik haar wasschen met een afkookzel van de Cort. Rhamni Cathart., en ook op eenige plaatsen met ongezouten boter bestryken.
Na het gebruik dezer middelen zyn allengs de flauwten uitgebleven, de buikloop gestild, terwyl tevens de huidschubben zich in grooter hoeveelheid hebben afgescheiden, en het sterk zweeten veel verminderd is. - Tegen de benauwdheid der borst, zyn de Flores Zinci en de Ass. Foetida in Spirit. Mindereri opgelost, van veel nut geweest.
Eindelyk zyn 'er ook baden met de Loog van ongebluschte Kalk en Zwavel aangewend, die veel voordeel scheenen te doen. - Althands het gebrek is tegenwoordig in zulk een gunstigen toestand, dat zich veel hoop opdoet op eene verdere Geneezing.
Voor 't overige blykt het uit deze Waarneeming, dat de waare Lazarye uit het Westen nog niet geheel geweeken is, dewyl alle de verschynzelen dezer Ziekte volmaakt overeenstemden met de beschryvingen van de Lepra Squammosa, welke door de Arabieren met den naam van Cheresch, of Kuba, bestempeld is.