| |
De voornaamste leevensbyzonderheden van den wysgeer René Descartes.
(Vervolg en Slot van bl. 36.)
Een Man, die zo veel van zich deedt spreeken als descartes, en zo zeer boven zyne Tydgenooten uitstak, kreeg veelvuldige aanzoeken om zyn zwervend en veelal in de Nederlanden gesleeten leeven elders op een vaster voet door te brengen. De Ridder charles cavendish, Broeder des Graven van Newcastle, noodigde hem uit om zich in Engeland neder te zetten; niet ongenegen scheen descartes om aan dit verzoek te voldoen; inzonderheid toen hy verzekering kreeg dat Koning carel
| |
| |
de I een Catholyk in zyn hart was; doch de Burgeroorlogen, in Engeland uitbreekende, wederhielden hem van na dit Land over te steeken.
Op 't einde des Jaars MDCXLI, noodigde lodewyk de XIII, Koning van Frankryk, descartes ten zynen Hove, op zeer voordeelige voorwaarden; doch deeze uitnoodiging was niet magtig hem ter stille Oefenplaatze uit te lokken, en die voor het Hof te verwisselen. In dit jaar gaf hy zyne Bedenkingen in 't licht over het Bestaan van god, en de Onsterflykheid der Ziele.
Met vernieuwden vlyt lag hy zich vervolgens toe op de Ontleedkunde; doch werd van dit Werk eenigzins afgetrokken, door het Vraagstuk over de Quadratuur des Cirkels, toen een voorwerp van geschil, en door descartes voor onoplosbaar verklaard. - Den strengen Winter des Jaars MDCXLV bragt hy te Egmond door, en stelde twee Boeken op, het een tegen gassendus, en het ander over de Natuur der Driften.
Omtrent deezen tyd hieldt hy Briefwisseling met Prinses elizabeth, Dogter van frederik den V, Keurvorst van de Paltz, en Koning van Boheme, die zyne eerste Leerlinge in Holland geweest was, en voorts zyne Vriendin bleef, en in de Wysbegeerte de vertroosting tegen haare onheilen vondt.
De Heer chanut, Resident van Frankryk aan het Zweedsche Hof, hadt Koningin christina aan de Werken van descartes kennis doen krygen. Zy liet hem, voor wien zy groote hoogagting hadt opgevat, schryven, over het Vraagstuk wat het hoogste Goed was? Het Antwoord van descartes, dat het bestondt in de standvastige begeerte om Deugdzaam te willen zyn, en de streeling des Geweetens van pligtmaatig gehandeld te hebben, behaagde die Vorstin dermaate, dat zy den Wysgeer met een eigenhandigen Brief bedankte. - Tusschen gemelden Resident en de Koningin was in geschil: welke van de twee Ongeregeldheden de ergste was, als een Mensch zyn Liefde of Haat bovenmaatig botvierde? De Resident zondt dit Vraagstuk ter beslissing aan descartes over. Korten tyd daar naa schreef descartes zyne Verhandeling over de Driften, die der Koninginne ten hoogsten behaagde.
In den Zomer des Jaars MDCXLVII deedt descartes eene Reis na Frankryk; men sprak van een jaargeld, 't welk de Koning hem zou geeven. Hy onthield 'er zich
| |
| |
niet lang; de Ryksonlusten deeden hem in 't Najaar weder na Holland vertrekken.
De onaangenaamheden, cartesius, in dit voor hem anderzins zo geliefd verblyf, door de Kerklyken, aangedaan, wrogten mogelyk sterk mede om hem te beweegen tot het voldoen aan de sterke begeerte van Koningin christina om by haar in Zweeden te komen. Hy vertrok derwaards, en kwam in 't begin van Oogstmaand des Jaars MDCXLIX te Stokholm. De Koningin ontving hem met eene onderscheiding zeer geschikt voor een Wysgeer, hem terstond ontslaande van alle de Hoofsche pligtpleegingen. Zy kwam met hem overeen, om elken dag een uur te bepaalen tot het ontvangen zyner Lessen. Dit uur der zamenkomst des Wysgeers en der Koninginne werd bepaald op 'smorgens ten vyven, in den Winter, in Zweeden. Dan deeze Vorstinne was zeer spaarzaam op haaren tyd.
Zo zeer voldaan was christina over de Lessen van deezen Wysgeer, dat zy besloot om hem aan Zweeden door de hegtste banden te verbinden. Behalven een aanzienlyk Jaargeld van 3000 Kroonen, hadt zy ten oogmerke hem met eene uitgebreide Heerlykheid in het Zuidelykst gedeelte van Zweeden, voor hem en zyne Erfgenaamen, te beschenken, en eene Hoogeschool op te rigten, over welke het bestuur aan hem zou worden opgedraagen. Van dit alles kwam niets.
Naauwlyks vier maanden was descartes in Stokholm geweest, of hy werd aangetast door eene Ziekte, welke hem wegrukte. Niet onwaarschynlyk, dat deeze Ziekte hem overkwam door de strengheid der koude, en de verandering van leevenswyze. Hy was, in zeker voege, het Slachtoffer van der Koninginne zo vroeg 'smorgens ten onderwys gereed te staan. De Artzen wilden hem doen aderlaaten; dan in de yling der Koortze riep hy hun toe: Myne Heeren! spaart het Fransche bloed! - Acht dagen ziek geweest zynde, stondt hy de aderlaating toe; dan het was te laat. Hy hadt, geduurende zyne Ziekte, de vertroosting, van te zien hoe veel belangs men in hem stelde. De Koningin zondt tweemaal daags, om na hem te verneemen. Myn Heer en Mevrouw chanut pasten hem met alle zorgvuldigheid op. De laatste verliet, om zo te spreeken, zyn ziekbedde niet. Haar Man, zelve ongesteld, doch aan de beterhand zynde, kwam, van tyd tot tyd, den kranken Wysgeer bezoeken en vertroosten. Op den avond van den negenden dag zyner Ziekte kreeg hy
| |
| |
eene flaauwte. Hier uit bekomende, gevoelde hy dat het sterven zyn zou. Men haalde den Heer chanut; hy kwam terstond, om het laatst Vaarwel aan een stervenden Vriend te geeven, en het van hem te ontvangen; maar descartes kon niet meer spreeken. Alleen zag hy hem de oogen ten hemel heffen, als een Mensch die god voor de laatstemaal aanriep. Hy stierf dien zelfden nagt, op den elfden van Sprokkelmaand; omtrent vier en vyftig jaaren bereikt hebbende. De Heer chanut, overstelpt door droefenisse, vaardigde terstond zyn Secretaris af na de Koninginne, om haar den dood des Wysgeers bekend te maaken. - Christina beweende hem. Zy wilde hem in de Koninglyke Begraafplaats laaten byzetten, en hem een Grafgedenkteken oprigten. Doch Godsdienstige denkbeelden verzetten zich hier tegen. De Heer chanut verzogt en verwierf, dat hy met alle eenvoudigheid gebragt werd op een Roomsch Kerkhof. Een Priester, eenige Flambouwen, en vier persoonen die de slippen hielden, maakten de Lykstaatie uit van descartes.
De Heer chanut liet, om de Naagedagtenis te vereeren van een groot Man, van zyn Vriend, op diens Graf eene vierkante Pyramide oprigten, met voegelyke Opschriften. In Holland liet men een Gedenkpenning ter zyner Eere slaan. Eenige jaaren laater, te weeten in den Jaare MDCLXVI, werd het overschot deezes Mans na Parys gevoerd, en begraaven in de Kerk van St. Genevieve. Op den vier en twintigsten van Zomermaand des volgenden jaars, werd de Lykdienst met de grootste staatie gehouden. Men hadt, naa den Lykdienst, eene Lykreden over hem moeten houden; doch 'er kwam een uitdruklyke last van het Hof, zulks verbiedende. Men vervaardigde voor deezen Man een zeer eenvoudig Grafgedenkteken, tegen den muur, boven zyn Graf, met een Grafschrift beneden den Lykbus. 'Er zyn twee Opschriften bygevoegd, een in 't Latyn, en een in Fransche verzen.
Descartes stierf zonder eenig Kroost naa te laaten. Eenige Schryvers hebben beweerd, dat hy heimlyk getrouwd geweest zy; dan hy zelve heeft, in een dier Vriendschapsgesprekken, waarin de boezem zich geheel ontlast, het tegendeel bekend. Dan, wat hier van weezen moge, geheel de Wereld weet, dat hy eene Dogter gehad hebbe, francina geheeten. Zy werd in Holland, den dertienden van Hooimaand des Jaars MDCXXXV, gebooren, en als zyne Dogter gedoopt. Hy hadt tot oogmerke
| |
| |
haar na Frankryk te laaten brengen, om daar opgevoed te worden; dan zy stierf daar toe te vroegtydig, slegts vyt jaaren bereikt hebbende. Descartes was troostloos over dit afsterven, en betuigde nooit zyn leeven grooter smerte gevoeld te hebben. Naderhand sprak hy veel met zyne Vrienden van deeze Dogter, en drukte met veel tederheids den naam uit van zyne francina.
Van god sprak descartes altoos met de diepste Eerbiedenisse. Dan heeft hy, ten opzigte van zyne Godsdienstige begrippen, de vreemdste en strydigste beoordeelingen moeten ondergaan. De Roomschen beschuldigden hem dat hy een Calvinist was; de Calvinisten hielden hem voor een Pelagiaan; dewyl hy veel twyselde, werdt hy voor een Scepticus gescholden; anderen gaven hem den naam van Deist, en voetius dien van Atheist. Zie daar elkander omverstootende Benaamingen! De waarheid is: descartes stelde alle zyne Zielsvermogens te werk om nieuwe bewyzen voor het Bestaan van god te vinden, en die, in volle kragt, aan te dringen. In alle zyne Werken spreekt hy, altoos, met den diepsten eerbied van den Geopenbaarden Godsdienst. In welk Land hy zich mogt bevinden, betoonde hy zich een Roomsch Catholyk. Op zyne reis na Italie, deed hy eene Bedevaart na de Lieve Vrouw van Laretto, ten einde zich van eene Gelofte te kwyten. Terwyl hy zich in Zweeden onthieldt, verzuimde hy nimmer de Roomsche Godsdienstoefening in de Kapelle des Gezants by te woonen. In zyne laatste Ziekte biegtte hy voor, en ontving de Communie uit de handen van, een Geestlyken, in tegenwoordigheid des Gezants, en van diens geheele Familie. Is een Man die dit alles deed een Calvinist? een Pelagiaan? een Deist? een Scepticus? een Atheist?
Is het Huislyk leeven een der sterkste proeven van een Braaf Man, descartes kon dezelve doorstaan. Hy bejegende altoos zyne Huisgenooten en Bedienden als Vrienden. Men verhaalt, dat hy ze onderwees met de goedhartigheid eens Vaders; hadden zy zynen bystand niet meer noodig, dan liet hy ze vertrekken om hun fortuin verder te zoeken. Een deezer, hierin wel geslaagd, kwam hem des op 't ootmoedigst dankzeggen. ‘Wat doet gy,’ voerde de Wysgeer hem te gemoete, ‘gy zyt myns gelyken, en ik heb my niet meer dan van myn schuldigen pligt omtrent u gekweeten!’ Veelen
| |
| |
heeft hy 'er gevormd, die met lof aanzienlyke posten bekleed hebben.
Schoon descartes, door zyn veelal afgezonderd en denkend leeven, niet geschikt was om in de gezellige verkeering te schitteren, was hy egter niet somber, maar vrolyk. Hy maakte zich, schoon van eene menigte vyanden omringd en aangevallen, veele Vrienden, in Frankryk, in Holland, in Duitschland en in Rome. Vrienden onder lieden van hoogen, middelbaaren en laagen, rang.
Rykdommen en giften versmaadde hy, en leefde van een klein Inkomen. Van byzondere Persoonen wilde hy geene ondersteuning ontvangen. De Graaf d'avaux zondt hem eene aanmerkelyke som in Holland. Hy weigerde dezelve. Veele aanzienlyke Persoonen deeden hem groote aanbiedingen; hy bedankte 'er voor. Ryk was hy door den kleinen kring zyner benoodigdheden. Zeer eenvoudig, als een Wysgeer, ging hy gekleed; zyn tafel was eenvoudig. Van dien tyd af, dat hy zich in Holland meest onthieldt, ging hy in zwart laken. Aan zyn tafel gaf hy de voorkeus aan groente en fruiten, boven vleesch. Zyne Voormiddagen waren aan de Letteroefeningen gewyd. Zyne Naamiddagen verdeelde hy tusschen de verkeering met zyne Vrienden en den arbeid in zyn tuin.
Zwak was hy van gezondheid; dan hy droeg 'er zorge voor, zonder slaafsche beschroomdheid. Men weet hoe veel invloeds de driften daar op hebben. Descartes was des overtuigd, en bevlytigde zich steeds om dezelve te regelen. Hier door weet men dat fontenelle bykans een Eeuw zyn leeven rekte. Men moet bekennen, dat descartes het by lange na zo verre niet bragt. ‘Maar,’ dus schreef hy eens aan een Vriend, ‘in stede van het middel gevonden te hebben om het Leeven te behouden, heb ik een ander, veel zekerder, uitgedagt, naamlyk om den Dood niet te vreezen.’
Ten Zinspreuk hadt hy, die de eenzaamheid en afzondering zogt, zo uit smaak als met opzet, het zeggen van ovidius genomen: Bene qui latuit, bene vixit. - ‘Verhoolen te leeven is gelukkig leeven!’ Veel hadt hy ook op met eene Spreuk van seneca: Illi mors gravis incubat, qui notus nimis omnibus, ignotus moritur sibi. - ‘Ongelukkig hy, die, stervende, al te bekend aan anderen is, en sterft zonder zichzelven te kennen!’
Vroeger en laater Schryvers hebben van deezen Wys- | |
| |
geer zeer voordeelige Getuigenissen gegeeven, schoon zy zich niet blind betoonden omtrent de Gebreken die zyne Wysbegeerte aankleefden. Wy zullen de hoogklinkende Loftuitingen van samuel moresius, alexander morus, morhoff, en anderen, niet ophaalen. Min met hem vooringenomene gewaagen te zyner eere.
Dr. barrow schryft, ‘dat descartes ongetwyfeld een zeer verstandig Man, en waarlyk een Wysgeer, was; dat hy tot dat gedeelte der Wysbegeerte, 't welk tot de Stof en Beweeging behoort, mogelyk grooter bekwaamheid bezeten heeft dan iemand anders; dewyl hy zeer ervaaren was in de Wiskunde; dewyl zyn geest, door natuur en gewoonte tot diepzinnige bespiegelingen geschikt, en vry van Vooroordeelen en Volksdwaalingen, verrykt was met eene groote menigte van zekere en uitgezogte Proeven. Daarenboven bezat hy eene groote Beleezenheid, en was, door zyne eigene verkiezing, ongehouden om nuttelooze Boeken te leezen, en niet belemmerd door de beslommeringen des leevens. In hem ging eene onvergelyklyke doordringenheid van Oordeel gepaard met een vlug Vernuft, en eene uitmuntende bekwaamheid om 't geen hy zelfs uitgedagt hadt met de grootste duidlykheid uit te drukken.’
Dr. edmund halley schryft, in een Stuk over de Gezigtkunde, aan den Heer wotton, en door deezen laatstgemelden uitgegeeven in zyne Restexions upon ancient and modern Learning: ‘Wat de Doorzigtkunde betreft, schoon zommigen der Ouden de Straalbreeking aanmerkten als een natuurlyk gevolg van de doorschynendheid der Middelstoffen, was descartes, egter, de eerste, die, in deeze Eeuwe, de Wetten der Straalbreekinge ontdekt, en de Doorzigtkunde tot eene Weetenschap gemaakt, heeft.’
Dr. john wallis, gewaagende van deezes Mans ervaarenheid in de Algebra en Meetkunde, zegt, ‘dat hy deeze grootendeels verschuldigd was aan het Werk van den Heere harriot, ten tytel voerende, Artis Analiticoe Praxis, waar op de Leerwyze van de Cartesiaansche Algebra gegrond was; dewyl men naauwlyks iets van de zuivere Algebra by descartes aantrof, 't geen niet eerst in harriot was; maar de Toepassing van de Algebra op de Meetkunde, of andere byzondere onderwerpen, van welke descartes zich wist te bedienen, is in de Verhandeling van harriot niet te vinden.’
| |
| |
Voltaire schryft, van deezen Wysgeer gewaagende: ‘De Natuur hadt descartes bedeeld met eene sterke en schitterende Verbeeldingskragt; hier door werd hy een zeer zonderling persoon, zo in zyn byzonder leeven, als in zyne wyze van redenkavelen. Deeze Verbeeldingskragt kon zichzelve niet bedekken in zyne Wysgeerige Werken, die allerwegen doorzaaid zyn met schitterende Leenspreuken. De Natuur hadt hem tot een Dichter gevormd; hy schreef een Dichtstuk ten vermaak van christina, Koningin van Zweeden, 't geen men, egter, agterwege gehouden heeft. - De grenzen der Wiskunde strekte hy veel wyder uit dan hy dezelve aantrof, even gelyk newton naa hem gedaan heeft; hy dagt allereerst de wyze uit, om door Equatien Kromme Lynen uit te drukken. Hy pastte zyn wiskundigen en vindingryken geest toe op de Doorzigtkunde, die, door hem behandeld, eene nieuwe Kunst werd; en, tastte hy in zommige dingen mis, de rede daar van hebbe men daar in te zoeken, dat hy, die het eerst een Land ontdekt, niet terstond op eenmaal alle de eigenschappen van den grond kan kennen. Zy, die naa hem komen, en die Landen vrugtbaar maaken, zyn ten minsten aan hem de ontdekking verschuldigd.’ - Voltaire erkent, dat 'er onnoemelyk veele dwaalingen zyn in de Werken van descartes; doch voegt 'er nevens, ‘dat de Wiskunde een Gids was, door deezen Wysgeer verkoozen, en die hem veilig zou geleid hebben langs de veelvuldige paden der Natuurlyke Wysbegeerte; niet te min verliet hy deezen Gids, en gas zich geheel en al over aan het maaken van willekeurige Veronderstellingen; hier door werd zyne Wysbegeerte niet meer dan eene vernuftige Roman, alleen geschikt om de onkundigen te vermaaken. Men zal niet te veel van hem zeggen, als men verzekert, dat hy zelfs groot was in zyne misslagen. Bedroog hy zich zelven, hy deedt het althans op eene geregelde wyze. Hy verdreef
alle de ongerymde harssenschimmen, met welke men de jeugd twee duizend jaaren hadt opgehuld. Hy leerde zyne Tydgenooten hoe zy moesten redenkavelen, en onderwees hun hoe zy zyne eigene wapenen tegen hem moesten gebruiken. Indien descartes niet in goede munt betaalde, deedt hy, nogthans, grooten dienst, door een munt van nog valscher alloy in onbruik te brengen.’ |
|