Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve, over de uitwerkzels van het landbouwend leeven op 's menschen aart, gesteltenisse, en maatschappyelyk geluk.(Overgenomen uit Remarks on the Influence of Climate, Situation, Nature of Country, Population, Nature of Food, Way of Life, on the Disposition and Temper, Manners, Behaviour, Intellects, Laws and Customs, Form of Gouvernment, and Religion of Mankind. By william falconer, M.D.F.R.S.)
Aan de Schryvers der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
medeburgers!
‘In den voorleden JaareGa naar voetnoot(*) deelde ik, vertaald uit het, in dit Opschrift, aangeduidde Werk, des Schryvers | |
[pagina 68]
| |
gedagten mede over de Uitwerkzels der Weelde, in verscheidene en de gewigtigste opzigten voor den Mensch en de Maatschappye beschouwd. Ik heb mogen verneemen, dat dezelve geen ongunstig onthaal by uwe Leezeren genooten; maar aangemerkt werden, gelyk ze met de daad waren, als zo veele Proeven, uit de Ondervinding der Eeuwen en der Volken opgemaakt; Proeven, die meer afdoen dan fyn uitgeploozene bespiegelingen, waarin zich niet zelden veel Veronderstellings mengt, 't geen, hoe schoon zich voordoende, vaak by de Ondervinding faalt. By het doorleezen van deezen Schryver werd myne aandagt desgelyks getrokken door, en gevestigd op, een ander Onderwerp, 't welk ik die uwer Leezeren waardig keurde, en te meer gepast oordeelde thans eene plaats in uw Mengelwerk te vinden, daar, in een en ander Oord onzes Vaderlands, de Landbouw tegenwoordig meer behartigd en voortgezet wordt, dan in vroegeren tyde. Des Engelschen Schryvers denkbeelden deswegen, op 't geleide der beste Leermeesteresse, de Ondervinding, opgemaakt, deel ik derhalven voor uw Mengelwerk mede; en, daar hy dit Onderwerp uit onderscheide Gezigtpunten beschouwt, zal elk derzelven de Stoffe tot een afzonderlyk Vertoog kunnen opleveren, en zo zal ik ze u toeschikken, in de hoope dat ze plaats zullen vinden. Voorts my, ten aanziene van den schryftrant, gedraagende aan 't geen ik toen voorloopig meldde, blyf ik, Uw Medeburger L.S.Ga naar voetnoot(*)’ | |
Over het Uitwerkzel des Landsbouws op 's Menschen Geaartheid.Eene der onmiddelykste Uitwerkzelen van den staat des Menschdoms op dien trap van vordering, dat het een Landbouwlyk Leeven leidt, is baarblyklyk, dat deeze Leevenswyze hun een gezette Geaartheid geeve, en eene groote maate van verknogtheid aan eene zekere plaats inboezeme. Lieden, die deeze bezigheid ter hand neemen, moeten noodwendig zich vaste Woonplaatzen kiezen, en zyn gevolglyk zeer geschikt om geneigdheid te verkrygen | |
[pagina 69]
| |
voor 't geen zy zelve daar gestigt hebben. De wyze ook om de middelen des bestaans uit den grond te ontleenen maakt hun gemeenzaam met de plek gronds door hun bearbeid, en eene soort van natuurlyke dankbaarheid voor den aanwas strekt om die hun dierbaar te doen worden. Het denkbeeld desgelyks van standhoudenden en dierbaaren EigendomGa naar voetnoot(*), 't welk bykans altoos gehegt is aan deeze Leevenswyze, strekt grootlyks om de Menschen tot eene bepaalde Wooning over te haalen, en hun denkbeelden van plaatslyke gehegtheid in te boezemen. De Naakomelingschap beschouwt die eigenste Plaatzen met eene soort van gunstig vooroordeel, ja zelfs zou men mogen zeggen met eene soort van Godsdienstigen eerbied, als zynde de Woonplaatzen geweest, en het geliefde verblyf, hunner Voorouderen; tot welke denkbeelden de ongemerkt insluipende Familie-trots niet weinig toebrengt. Het blykt by de Romeinen een geliefde Staatkundige trek geweest te zyn, gegrond op de beste beginzelen, om een denkbeeld van Gehegtheid aan eene Plaats, zo vroeg mogelyk, naa den aanvang des Staats, in te boezemen. Van hier de plegtigheden door romulus in 't werk gesteld by de grondvesting zyner Stad, byzonder het uitmerken des omtreks door den PloegGa naar voetnoot(†). Deeze scheen de verbintenis aan te duiden tusschen den Landbouw en een vaste Verblyfplaats. Voegt hier by de heilige hoogagting, waarin de muuren van de Stad gehouden werden, en de strenge straffe, welke 'er stondt op het overschreeden van dezelve. Men deedt den Godsdienst | |
[pagina 70]
| |
tot het zelfde einde medewerken; en de Huisgoden, onder den grond by de Vuurplaatzen verborgen, gaven geene geringe sterkte aan deeze inboezemingen. De heerlyke Gebouwen desgelyks, welke onmiddelyk naa den aanvang van den Staat werden opgerigt, waren, naar allen schyn, tot het zelfde einde bestemd. Hier van zyn de Waterleidingen zo wel als de Tempels van tarquin, waarvan eenige nog tot op deezen dag opmerkenswaardige overblyfzels gezien wordenGa naar voetnoot(*). De beweeggronden ter plaatslyke verknogtheid deezes Volks vindt men fraai opgegeeven door camillus, in eene Aanspraake, door welke hy het Volk tragtte over te haalen om de Stad niet te verlaaten, en zich na Veji te begeeven, gelyk zommigen hunner hadden voorgesteldGa naar voetnoot(†). Maar het sterkst mogelyk blyk, 't geen men hier van kan aantreffen, vindt men in 't gedrag van den evengenoemden grooten Man, die, (gelyk plutarchus ons vermeldt) wanneer de Romeinen, die na Ardea, naa den slag van Allia, ontkomen waren, hem den voorslag deeden om tot bystand zyns Vaderlands te rug te keeren, weigerde eenig deel in 's Lands zaaken te neemen vóór dat men zyne Ballingschap hadt opgeheven, en hem een genoegzaam gezag was opgedraagen door de Romeinen, die, nog in Rome gebleeven, het Capitool verdedigden; dewyl hy deezen alleen aanzag voor den Staat en het Gemeenebest. - Zelfs de heiligste Spreekwyze onder de Romeinen, om te kennen te geeven hun vegten voor, en verdedigen van, 't geen hun allerdierbaarst was, en hun Land insloot, was van eenen plaatslyken aart, en duidde ten klaarsten aan, den sterken invloed, welken beweegredenen van dien aart op hunne gemoederen haddenGa naar voetnoot(‡). Het komt my, desgelyks, waarschynlyk voor, schoon ik hier met zeker wantrouwen spreek, dat de Grieken veel min Gehegtheid aan Plaats hadden dan de Romeinen. Geene merktekens van iets van deezen aart zal men, zo ik geloof, onder de Instellingen van Sparta aantreffen. De Atheners lieten zich, zonder veel moeite, overhaalen, om hunne Stad, op den Inval van xerxes, te verlaaten; en | |
[pagina 71]
| |
themistocles verklaarde euribiades, den Lacedemonier, dat de Atheners, die zich toen aan boord hunner Schepen begeeven hadden, gemaklyk een zo goed land, als zy verlieten, zouden kunnen wedervindenGa naar voetnoot(*). Pericles desgelyks telde luttel, in eene Aanspraak hem door thucydides in den mond gelegd, het verlies van Plaats of Land; maar betoonde zich zeer bezorgd voor de veiligheid des VolksGa naar voetnoot(†). Geheel het tegenovergestelde van de begrippen des Romeinschen Bevelhebbers, die oordeelde, dat het verlaaten der Stad Rome een grooter ongeluk zou zyn, dan de nederlaage by Allia geleden. Dezelfde denkbeelden heerschen in de Redenvoeringen deezer onderscheide Volken. Demosthenes roept de Schimmen aan der Helden die te Marathon en Platoea streeden; cicero neemt de Grafsteden, de Bosschen en de Altaaren, tot getuigenGa naar voetnoot(‡), en uit een Werk over de Welspreekenheid, aan tacitus toegeschreeven, blykt, dat deeze soort van Persoonsverbeeldingen, onder de Romeinen, eene geliefde trek der Redenrykkunst wareGa naar voetnoot(§). De Landbouw blykt in den Romeinschen Staat ten hoogsten geagt geweest te zyn; waarschynlyk eenigermaate om reden dat dezelve eene Plaatslyke Verknogtheid aan hun Land inboezemde. In de daad, daar de Romeinen den Koophandel verwaarloosden en zelfs versmaadden, hadden zy, behalven den Oorlog, naauwlyks eenige andere Huislyke Bezigheid; en tot het voeren van den Oorlog was de Landbouw allernoodigst, om onderstand van Leeftogt te verschaffen aan Legers, uit gezonde en sterke Mannen bestaande. De Oude cato oordeelde het niet beneden zich eene Verhandeling over den Landbouw te schryven, waarin hy over het aanbelang dier bezigheid op de gunstigste wyze spreektGa naar voetnoot(**). Terentius varro, voor den geleerdsten onder de Romeinen gehouden, voerde | |
[pagina 72]
| |
de pen over dit zelfde Onderwerp. Cicero spreekt steeds met den hoogsten lof van den Landbouw, welken hy schynt te houden voor de éénige bezigheid een Vry Man voegendeGa naar voetnoot(*). Columella doet eene betuiging van gelyken aartGa naar voetnoot(†). - Maar het alleropmerkenswaardigst voorbeeld treft men aan by den fraaijen en welspreekenden virgilius, die, schoon de Gunsteling van een schitterend Hof, en ten toppunte van Dichterlyke Eere verheven, het niet beneden zich agtte zyn Dichtvermogen te besteeden op het onderwerp des Landbouws: en verdient het onze opmerking, dat zyne Gedichten over deeze Stoffe niet min uitsteeken, dan die hy schreef over een meer dichterlyk onderwerp. De Grieken, in tegendeel, beschouwden den Landbouw in een veel min gunstig licht. Plato vordert, in zyn Gemeenebest, Slaaven om den grond te bearbeidenGa naar voetnoot(‡); en aristoteles geeft, schoon met eene meerdere agterhoudenheid, te verstaan, dat de Landbouw aan Menschen van dien stand moest overgelaaten worden; nogthans erkent hy, dat het de best geordende Gemeenebesten waren, in welke de Burgers zelve den Landbouw ter hand sloegenGa naar voetnoot(§). Overeenkomstig met dit denkbeeld, bedienden zich de Spartaanen van de Heloten, in het bearbeiden des Lands van LaconiaGa naar voetnoot(**); de Creters van de PerioeciGa naar voetnoot(††) en de Thessaliers van de PenestesGa naar voetnoot(‡‡). Deeze waren de oorspronglyke Bewoonders des Lands, te ondergebragt door het overwinnend Volk. De Atheners waren desgelyks in twee deelen onderscheiden, de ευπατριδαι of Welgeboorenen, en de αγροικοι of Landlie- | |
[pagina 73]
| |
den. De eerstgemelden hadden het bewind in alle Staatsbedieningen; de laatstgenoemden werden voor van eenen minderen rang gehoudenGa naar voetnoot(*). Het aanmoedigen des Landbouws onder de Romeinen was, myns oordeels, een fyne trek der Staatkunde, en strekte grootlyks om dien Staat tot eene hoogte te doen klimmen, de Grieksche Gemeenebesten verre overtreffende, terwyl dezelve 'er teffens meerder vastheids en duurzaamheids aan byzette. Duidelyke redenen hier voor doen zich op. De bezigheid, welke de Landbouw den Romeinen verschafte, was bestendiger en gezonder dan de Stryd-spelen, vol van lichaamsoefeningen, door de Grieken in stede gesteld. De Landbouw hieldt ook een veel grooter getal volks onledig. De Landbouw, vereenigd met de Agrariansche Wet, diende ten kragtigste om eene Gelykheid van middelen onder de Leden van den Staat te bewerken. Ook gaf dezelve den Staat gelegenheid om het geheele Volk bezigheid te verschaffen, en vereenigde 't zelve in een algemeen belang: terwyl in Griekenland een gedeelte van de Magt altoos t' huis gehouden moest worden, om ten breidel te dienen voor dat gedeelte des Volks, 't welk in een slaafschen staat leefde, en altoos, gelyk wel te wagten stondt, gereed was om een Opstand te verwekken. Daarenboven gaf de Landbouw een bygevoegd beweegmiddel tot verknogtheid aan den Staat, niet alleen uit persoonlyk, maar ook uit plaatslyk, belangGa naar voetnoot(†). Op deeze wyze werden zy meer aan den Staat gehegt, dan zy die | |
[pagina 74]
| |
zich alleen door persoonlyk belang daar aan verbonden rekenden. De Landbouw desgelyks, het Volk over het land verspreidende, en steeds bezigheid verschaffende, maakte het min partyzugtig en ongebonden, dan wanneer het in Steden zamenwoonde, en schonk eene meerdere vastheid en eenpaarigheid aan hun Staatkundig gedrag; eene zaak, te Athene zeer gebrekkig, waar alles beheerd werd door het Volk, zo veranderlyk en onvast als driftig en geweldig. Maar te Rome bemoeide het Volk zich schaars met buitenlandsche StaatszaakenGa naar voetnoot(*), die alle beheerd werden door den Raad en de Consuls, en werden, uit deezen hoofde, de belangen van den Staat daar op een regelmaatiger voet voortgezet dan te Athene. Daarenboven is de Landbouw gunstiger om zedigheid en zuiverheid van handelingen te bevorderen, dan de Stryd- en Oefenspelen der Grieken. De laatstgemelde hadden de haatlykste uitwerkzels in het aankweeken van een verfoeilyken lust, dien alle Volken moesten verbannen. Deeze werd gewettigd door eene schandvolle Wet by de ThebaanenGa naar voetnoot(†) en de CretensersGa naar voetnoot(‡), onder het voorwendzel van de zeden der jeugd te verzagten, welke de wreedheid van een vegtend leeven zo ligt woest zou maaken. Deeze drift, wel verre van onder de Romeinen aangevuurd te worden, hieldt men voor schandvol en verfoeilykGa naar voetnoot(§). | |
[pagina 75]
| |
Maar, om van deezen uitstap weder te keeren, ik hel over om te denken, schoon niet van allen twyfel ontheven, dat, hoewel de Gehegtheid aan Plaats door deeze Leevenswyze vergroot, de persoonlyke Verknogtheid daar door verkleint. Vanhier dat Voorbeelden van Vriendschap veel meer onder de GriekenGa naar voetnoot(*) dan by de Romeinen gevonden worden; de eerstgemelden kwamen den Herdersstand nader. Homerus is overal vol van Vriendschaps-verbintenissen, welke hy zo natuurlyk beschryft, en tevens met zo veel kragts en vuurs, en betoons dat hy met genoegen over zulk een onderwerp uitweidt, dat men daaruit vrylyk moge opmaaken, dat dit eene beschryving behelst van de Zeden der Eeuwe, waarin hy leefde, en van de hoogagting, waar mede men deeze verbintenissen bejegende. - Virgilius heeft ons desgelyks eene schildery van dusdanig eene verknogtheid opgehangen, welke men, in veele opzigten, grootlyks moet bewonderen: doch het is blykbaar eene navolging van homerus, en wel eene zo stipte als ten vollen aanduidt dat deeze drift oorspronglyk weinig gevoeld of aangemoedigd werd onder dat Volk, by 't welk virgilius leefde. Cicero zelve, schoon hy een zeer fraai en hoogschatbaar Werk over de Vriendschap geschreeven hebbe, hadt 'er, myns oordeels, geen zeer hoog denkbeeld van, althans niet in die maate als wy de Vriendschap onder de Grieken uitgeoefend vinden. - Cicero's naauwkeurige beschryvingen van de Vriendschap en derzelver onderscheidene soorten; van de paalen tot welke dezelve zich moet uitstrekken; van de middelen waar door dezelve kan verbrooken worden, en de omstandigheden des leevens best daar voor geschikt, duiden, in de daad, eene wysgeerige kennis aan van het behandelde onderwerp; maar geene gewaarwording of gevoel van de aandoeningen, welke de Vriendschap te wege brengt. En, naar myn inzien, worden wy niet alleen meer onderhouden over, maar ook meer onderweezen in, de natuur van de Vriendschap, door het leezen der beschryving van de | |
[pagina 76]
| |
Vriendschaps-verbintenisse tusschen achilles en patroclus by homerus, dan door cicero's uitgewerkte en met de daad schoone Verhandeling. Ik hel over, om te denken, dat cicero's gesteldheid op de Grieksche Wysbegeerte en Letterkunde hem niet alleen aanzette om dit ten Onderwerpe zyns Onderzoeks te neemen, maar ook veel invloeds hadt op zynen styl en wyze van behandeling deezes Onderwerps. Nog eene verandering, welke het Landbouwend Leeven voortbrengt, is, dat het Volk min ten Kryg en Krygsmans-leevenswyze overhelleGa naar voetnoot(*). Ik wil hier mede niet aanduiden, dat de Landbouw strekt om den moed te fnuiken; maar alleen, dat dezelve, door den tyd te doen besteeden, en de aandagt af te wenden, een ander voorwerp van najaaging te wege brengt, en gevolglyk minder tydruimte en gelegenheid overlaat voor Krygsbezigheden. De verschillende wyze desgelyks om Leevensonderhoud te verkrygen, zo wel als de aart des Voedzels zelve, door Land- en Akkerbouw verkreegen, dan het geen de Jagt of Herdersleeven verschaffen, 't geen, in beide de gevallen, meest uit Vleesch bestaat, doet het Volk, van de Veldvrugten meest leevende, min woest en wreed worden, en gevolglyk min stout dan die van de Jagt of het Veehoeden bestaan. De Noordsche Volken, die in het Romeinsche Ryk vielen, verleerden veel van hunne woestheid, door zich neder te zetten in de vermeesterde Landen, en van leevenswyze te veranderen; eenigen hunner werden, in 't vervolg, door anderen verdreeven, die even als zy van aart verwisselden, en zich min oorlogzugtig betoonden. De Romeinen egter maaken eene in 't oogloopende uitzondering op deezen regel: dewyl dit Volk den Landbouw ten sterksten aanmoedigde, en, ten zelfden tyde, het gelukkigst slaagde in Krygsbedryven, daarin elk ander Volk overtrofGa naar voetnoot(†); aan welk gelukkig slaagen hun | |
[pagina 77]
| |
agtgeeving op den Landbouw te regt geoordeeld wordt niet weinig toegebragt te hebben. Hadden de Noordsche Volken, die zich in Lombardyen en Italie nederzetten, niet alleen dezelfde Leevenswyze gehouden, maar ook hunne Krygshaftige geaartheid en bezigheid, gelyk de Romeinen, in stede van tot weelde, luiheid en verwysdheid, te vervallen, dan zou hun omhelzen van den Landbouw alleen gestrekt hebben om hun te ontzaglyker te maaken, door hun en voorraad van manschap en behoefte te verzorgen, 't geen zy zo zeer behoefden. Alles, derhalven, wat ik met de bygebragte voorbeelden wil te verstaan geeven, is, dat de Verandering van het Herdersleeven in dat eens Landbouwers strekt om den Wapenhandel min algemeen onder het Volk te maaken; niet om hunne Krygshaftigheid of vermogen te doen verdwynen; maar, wel geregeld zynde, veeleer te vermeerderenGa naar voetnoot(*). - De Landbouw strekt veel meer dan een der beide aangeduide Leevenswyzen om vlytbetoon op te wekken. Onder een Volk 't geen meestendeels van de Jagt bestaat wordt een groot gedeelte des tyds be- | |
[pagina 78]
| |
dryfloos gesleetenGa naar voetnoot(*). En, schoon het Herdersleeven werkzaamer moge weezen, vordert het veeleer oplettenheid dan werkzaamheid. Maar het bearbeiden van den grond, het inzamelen van de vrugten des velds, eischt geregelden en onaflaatenden arbeid, welke den tyd geheel inneemt, schoon dezelve geen geweldige betooningen van sterkte vordert. - Nogthans verschaft deeze gestaage werkzaamheid aan het Lichaam groote sterkte en kragtGa naar voetnoot(†), en hier door worden de Landbouwers zeer geschikt tot KrygsbezighedenGa naar voetnoot(‡). Een ander uitwerkzel van het Land- of Boerenleeven bestaat hierin, dat het de Characters in derzelver oorspronglyken en aangebooren aart vertoont. In de gemengde zamenleeving zyn de menschen genoodzaakt hunne gevoelens te bedekken of te ontveinzen, een gedrag en houding aan te neemen, dikwyls geheel vreemd van hunne weezenlyke gevoelens en neigingen. - De heerschappy der Mode, de invloed van Voorbeeld, de zugt tot Toejuiching, de vrees voor Berisping, druischen aan tegen de natuurlyke neiging der Ziele, en stellen, in stede van een Character door de Natuur gevormd, een Character dat alleen een schepzel der Kunst is. Maar de eenzaamheid des Landleevens, welke de Landlieden ver- | |
[pagina 79]
| |
wydert van dusdanige onmiddelyk op hun werkende voorbeelden, raad of berisping hunner Nabuuren, maakt elk Mensch, in zeker voege, onafhangelyk van een ander, en zet hem aan om zyne eigene neigingen te volgen, en geen anderen Leidsman te erkennen, in stukken van eenen zedelyk onverschilligen aart, dan zyn eigen wil of opvattingGa naar voetnoot(*). |
|