Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Redenvoering, ingerigt om den vreedzaamen en menschlievenden aart van den christlyken godsdienst, uit de h. schrift en de daadlyke ondervinding, te bewyzen.
| |
[pagina 50]
| |
verzagt, en de buitenspoorigheid, om Vermeesteringen te maaken, beteugeld. Deeze heeft, in zekeren voege, de scherpte des zwaards verstompt, en een kleed van Genabetoon zelfs over de verschriklykheden des Oorlogs gespreid. Deeze is in de Huisgezinnen nedergedaald, heeft de drukkende zwaarte van byzondere dwinglandy verligt, elk huislyk genoegen verbeterd, tederheid aan de Ouderen, menschlievenheid aan den Heer, eerbied voor de Magten, en rust aan de Onderzaaten geschonken, en, met één woord, de blykbaarste voetstappen van den Vredelievenden Aart in alle de betrekkingen des Gezelligen leevens naagelaaten. De bygebragte enkel te nedergestelde verzekeringen zou ik zeer gemaklyk kunnen bewyzen; en zullen zy, of althans eenige derzelven, misschien vervolgens de staavendste bewyzen tot steunzels krygen. Maar, voor tegenwoordig, moet ik my te vrede houden met, in 't algemeen, aan te merken, dat het Menschdom over 't geheel, zelfs ten aanziene van dit tydlyke, oneindig groote verpligtingen heeft aan den zagten en vreedzaamen aart van het Euangelie; daar uit meer weezenlyke wereldlyke voordeelen gehaald heeft, dan uit eenige andere Instelling op Aarde, en welke daar door, by eene gelukkige ondervinding, blykt een Godsdienst te zyn, geheel en al den weldaadigen Vader der Wereld en den Zaligmaaker des Menschdoms waardig. Beschouwt, als een bewys hier van, (onder veele andere,) alleen de schriklyke Slachting, onder het Menschdom aangerigt, door het ten Vondeling leggen der Kinderen, door de Spelen der Zwaardschermeren, en de verregaande Mishandelingen der Slaaven, onder het Heidendom oudtyds in zwang. Deeze waren geene toevallige en kortstondige buitenspoorigheden van schielyk opkomende woede; maar wettige, vastgestelde en bestendige, handelwyzen om het Menschdom te plaagen, te vermoorden, aangemoedigd door de verstandigste Wetgeevers, en vermaak verschaffende aan de tederste en medelydendsto hartenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 51]
| |
Had het Christendom niets meer gedaan, dan (gelyk het zeker gedaan heeft) het geheel in onbruik brengen der twee eerstgemelde deezer onmenschlyke Gewoonten, en het vernietigen van de laatstgenoemde voor een groot gedeelte, het zou daar door den tytel van een Goeddaadige Godsdienst-Instelling verdiend hebben. Maar het is 'er verre af dat dit alles zou weezen. - In de meer verlichte gedeelten der Christen-wereld heerscht eene zagtheid van Zeden, wyd verschillende van de woestheid der beschaafdste Volken in ouden tyd: en die liefdaadige ryklykheid, met welke alle soorten van onheilen geleenigd worden, zo door byzondere Giften als openbaare Stichtingen, zelfs in eenige der bygeloovigste Landen van Europa, is eene Deugd, zo byzonder eigen aan den Christlyken Naam, als in eene hooge maate bevorderlyk tot Maatschappyelyk Geluk. Wat ons zelven | |
[pagina 52]
| |
betreft, in den aart onzer Burgerlyke Inrigting, in de uitgestrektheid onzer Vryheid, in de veiligheid onzer Goederen en Bezittingen, in den aart onzer Wetten, in de bediening des Regts, in huislyken Vrede en Vergenoeging, in de dienstbetooningen van onderlinge toegenegenheid en liefde, hebben wy eene onlochenbaare meerderheid boven de Ouden. Waar aan kan, derhalven, deeze gelukkige verandering van omstandigheden worden toegeschreeven? Aan de Wysbegeerte (antwoordt de DeïstGa naar voetnoot(*)), aan de zagtaartige Wysbegeerte, aan de menschlievende inboezemingen der Rede, en het aankweeken der Schoone Kunsten. - Waren dan Rede, Wysbegeerte en Geleerdheid, geheel onbekend in Griekenland en Rome? Waren deeze de bronnen niet van alles wat verheeven en uitsteekend was in menschlyke Wysheid en beschaafde Letteren, waaruit dezelve, in de helderste stroomen, zich verspreidden over de rest der Wereld, en vloeiden tot in volgende Eeuwen? Werden deeze, in die groote Schoolen, niet opgevoerd tot eene hoogte van fraaiheid en volmaaktheid, tot welke het ten minsten twyfelagtig is, of de hedendaagschen zyn opgeklommen, of ooit zullen opklimmen? - En, nogthans, in deeze eigenste plaatzen, op een tyd dat alle de Kunsten en Weetenschappen in volle kragt en rypheid waren, was het dat de gemelde Onmenschlykheden, door de Christenen in afschuw gehouden, op openbaar gezag stand greepen, en een heerschzugtige, twistgraage en bloedgierige, gesteltenis algemeen de overhand hadt. 't Was toen ten tyde, dat bykans elk Burgerlyk Bestuur steunde op geweld, en door geweld onderschraagd wierd; dat men Oorlogen ligtvaardig aanving, bloedig voortzette, en onmenschlyk eindigde; dat een drift voor Krygsbekwaamheid, een zugt tot Gezag, en een onverzaadlyke dorst na Roem en Vermeestering, de Wereld met bloedstorting en verwarring vervulde. 't Was toen, dat, in de beste Inrigtingen, het grootste gedeelte der Onderdaanen geen Vryheid in 't geheel genoot, en wat het overige bezat werd dikwyls gekogt ten koste van hunne rust, en een groot gedeelte van die gezellige vertroostingen, die de Vryheid weezenlyk dierbaar maaken. 't Was toen, dat de Geregtshoven (te Rome inzon- | |
[pagina 53]
| |
derheid) onbegrypelyk bedorven warenGa naar voetnoot(*); dat de magt van Vader en van Egtgenoot zich buiten alle paalen van zagtaartigheid en nutheid uitstrekte; dat Egtscheidingen toegestaan wierden om de beuzelagtigste oorzaaken; dat de Opvoeding der Kinderen onredelyk streng was; dat Kinderen opgeofferd wierden aan de oogmerken der Staatkunde; dat men de menschen opbragt om elkander te vermoorden ten vermaak der aanschouweren; en dat de anders gelukkigste Staaten steeds in stukken gescheurd wierden door de geweldigste verdeeldheden, verbanningen, doodslagen, welke iedere Party, op haare beurt, de andere Party aandeedt, en steeds met verdubbelde woede en onmenschlykheid. Indien, derhalven, de grootste volkomenheid der Wysbegeerte en der Fraaije Kunsten niet in staat was om de fierheid van de Zeden der Ouden te beteugelen; ja indien deeze daadlyk verslimmerden, in deeze en veele andere opzigten, naar gelange hunner vordering in Geleerd- en Beschaafdheid; waar aan anders, dan aan het Christendom, kan het toegeschreeven worden, dat naauwlyks eenige merkbaare stappen van die algemeene barbaarschheid nu onder ons overblyven; dat, in de huislyke zamenleeving, het gemak en 't geluk van elk, hoofd voor hoofd, zelfs van den minsten, wordt gadegeslaagen; dat zwakheid van kunne, jongheid van jaaren, en laagheid van leevensstand, in stede van smaad te verwekken, doorgaans Medelyden en Bescherming genieten; dat Burgerlyke Vryheid, in ons eigen Land, dieper geworteld en algemeener verspreid is, en, op de verzekerdste wyze, genooten wordt; dat men het Regt allerregtmaatigst, en op 't onpartydigst, handhaaft; dat de geringsten onder het Volk even zeer onder de bescherming der Wetten staan als de ryksten en vermogendsten; dat de dolzinnigheid, om na eene Algemeene Heerschappy te dingen, zeer afgenomen, en de veelvuldigheid, de duur en de wreedheid, der Oorlogen zeer verminderd is; dat Burgerlyke Beweegenissen zeldzaamer voorvallen, doorgaans met minder omstandigheden van onmenschlykheid en schrik vergezeld gaan, en dikwyler bleeken eer gunstig | |
[pagina 54]
| |
dan ongunstig voor de Vrvheid te zyn; dat zelfs de verregaandste verschillen in Engeland ‘zich min onderscheiden hebben door verregaande euveldaaden, of van verraad of van wreedheid, dan immer plaats hadden in binnenlandsche onlusten van zo langen duurGa naar voetnoot(*);’ als mede dat de twee gelukkigste veranderingen, welke wy Engelschen ooit ondervonden, de Herstelling en de Revolutie, daargesteld wierden met zeer weinig stoorenis van de openbaare Rust, en niets meer waren dan gemaklyke overgangen, en niet (gelyk dezelve zouden geweest zyn onder Heidensche of Mahomethaansche Regeeringen) schriklyke stuiptrekkingenGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 55]
| |
Vergelykt alle deeze verbaazende verbeteringen in Maatschappyelyk Geluk, zints de invoering des Christendoms, met de Voorschriften en Leeringen van dien Godsdienst; vergelykt derzelver natuurlyke strekking om te wege te brengen wat daadlyk veroorzaakt is, en zeg dan of gy één oogenblik kant twyfelen om alle deeze uitwerkzelen aan het Euangelie, als derzelver éénige, of althans voornaamste, oorzaak, toe te schryven? 't Geen deeze zaak geheel buiten geschil stelt, is, dat, in die Landen, waar de Christlyke Godsdienst nog onbekend is, ook de Burgerlyke Zegeningen, door de Christenen genooten, even onbekend zyn. De elenden hunner Voorouderen zyn op hun overgegaan met hunne bygeloovigheden, en draagen dagelyks een leevendig getuigenis van de goeddaadigheid onzer Godsdienst-belydenisseGa naar voetnoot(*). Niet min verdient het onzer aller opmerking, dat de maat van volkomenheid, in welke deeze voordeelen genooten worden door eenig Volk, doorgaans zeer naby geëvenredigd is aan de maate van zuiverheid, in welke de Leerstellingen van het Euangelie beleden en geleeraard worden. Dus, by voorbeeld, (om slegts één voorbeeld uit eene groote menigte by te brengen) is 'er in die Koningryken, waar geen Christendom is, geene Vryheid. In Landen, waar de bygeloovigheden en verbasteringen des Pausdoms bykans geheel en al de eenvoudigheid der Christlyke Openbaaring verwoest hebben, daar is ook de Vryheid zeer verdonkerd en verdrukt. Waar men eenige van die verbasteringen verworpen heeft, daar ziet men eenige meerdere schinsteringen van de Vryheid. Waar de Godsdienst des Lands het naast komt aan de oorspronglyke zuiverheid van het Euangelie, daar ook vertoont zich de Vryheid in haaren vollen luister, | |
[pagina 56]
| |
en bereikt een trap van volmaaktheid, boven welken de menschlyke zwakheid misschien niet zal gedoogen dat dezelve opklimt. Zo lang stil gestaan hebbende op de Eerste Afdeeling myner Redenvoering, ‘den Heilzaamen Invloed van het Euangelie op den Vrede en 't Geluk des Menschdoms,’ schiet my minder tyds over, en is het ook te minder noodzaaklyk, dat ik nu, in de tweede plaats, breed uitweide over de andere: naamlyk om aan te toonen ‘hoe zeer de Godlyke Goedheid en Genade onswaards daar in doorstraalt.’ Want, naa dat wy vertoogd hebben, dat christus, in bykans alle betekenissen van dat woord, Vrede op Aarde bragtGa naar voetnoot(*); dat hy onze Vrede met god gemaakt heeft, door de Zonde der geheele Wereld op zich te neemen; dat hy, in gevolge hier van, ons den Vrede der Ziele geschonken heeft; dat hy Vrede en Zagtaartigheid in de gevoelens en zeden der Menschen jegens elkander invoerde; en dat, niettegenstaande de zwaarigheden en nadeelen, met welke het Euangelie te worstelen hadt, de veelvuldige geweldige driften, welke het moest te onderbrengen, en de verscheidenheid van hinderpaalen, welke de werking daarvan vertraagden, en aan de eigenaartige gevolgen wederstand booden, 't zelve egter allengskens, en nogthans kragtdaadig, den Vrede en Rust der Maatschappye bevorderde; wat kunnen wy dan een verder bewys noodig hebben, dat de Zending van christus een allertreffendst blyk was van gods Goedgunstigheid jegens het Menschdom? In stede, derhalven, van my te zetten om te bewyzen wat wy allen voelen dat waarheid is, zal ik liever nog eenige oogenblikken besteeden om u te bezielen met het geen te dugten staat dat niet altoos gevoeld wordt gelyk het behoort; een hartlyke Dankbaarheid en Wederliefde voor zulk een uitsteekend bewys van Goedheid. Indien gy vraagt, welk eene beantwoording god verwagt voor de Zending van zynen Zoon in de Wereld? zo hoort het voldingend Antwoord des Apostels: ‘Indien god alzo lief gehad heeft, zo zyn wy ook verschuldigd elkander lief te hebbenGa naar voetnoot(†).’ Eene uitge- | |
[pagina 57]
| |
strekte en werkzaame Goeddaadigheid is de schatting (mag ik my dus uitdrukken,) welke god van u vordert; en wanneer hy u gelukkig maakt, geschiedt zulks op geen harder voorwaarde, dan dat gy ook anderen zult gelukkig maaken. Laat dan uwe Dankbaarheid zich uitdrukken in de beste en sterkste taal van alle taalen, beter, naar het oordeel van den Heiligen paulus, dan de taal van Menschen of Engelen, - Liefde. - Dat deeze u aanzette tot alle daaden van Goedertierenheid en Menschenmin. In zulk een betoon kan 'er geene veinzery, geene vermomming, plaats hebben. Offeranden kan men toebrengen met onzuivere handen; Lof- en Dankzeggingen uitstorten met niets meenende lippen. Maar hy, die den behoeftigen geeft, die den onkundigen onderwyst, die den bedroefden troost, die den verdrukten beschermt, die de misslagen, welke hy ziet, toedekt, en de hem aangedaane ongelyken vergeeft, levert eene allerdoorslaandste proeve op van zyne opregtheid, en een alleronwederleglykst betoon van zyne dankerkentenisse aan zynen Hemelschen Vader en Weldoener. Vreest niet, dat gy te veel zult doen. Naa het geheele veld van Pligtsbetragting, 't welk de Liefde voor u openstelt, afgeloopen te hebben, zullen de weldaaden, door u betoond, wyd en verre te kort schieten by die gy ontvangen hebt. - Spant, derhalven, al uw vermogen in, om al het goede, aan alle menschen, te doen, wat gy kunt. - Doch laat het inzonderheid, naardemaal het een der hoofdeinden van christus komst op Aarde was, om Vrede op Aarde te brengen, uw grootste eerzugt weezen, met hem mede te werken, zo verre gy kunt, tot dit groot oogmerk; laat het uwe bestendige betragting, en tevens uw vermaak, weezen, in de voetstappen van uwen gezegenden Meester te wandelen, en alles, wat in uw vermogen is, toe te brengen, om het groot en Godlyk werk, Vrede op Aarde, aan de Menschen te schenken. - Laat, ten besluite, naar 't vermaan van Apostel paulus, ‘alle bitterheid, en toornigheid, en gramschap, en geroep, en lasteringe, van u geweerd zyn, met alle boosheid. Maar zyt jegens elkander goedertieren, barmhartig, vergeevende elkander, gelykerwys ook god in christus u lieden vergeeven heeftGa naar voetnoot(*).’ |
|