Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 37]
| |
Iets over en van den Eerw. Allard Hulshoff.Aan de Schryvers der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
medeburgers!
‘Met het uiterste genoegen las ik de Lykreden van den Eerw. de vos, op zynen overleden Amtgenoot a. hulshoff. Met voldoening ging ik na, de ophelderende Bylagen, die, schoon verre van even gewigtig, alle medewerken om licht te verspreiden over het verstandig, zedelyk en Godsdienstig, Character des met regt betreurden Mans, die het Doopsgezinde Kerkgenootschap tot eene zonderlinge eere strekte. - Ik herinnerde my, onder het leezen van 't een en ander, de min of meer gemeenzaame verkeering, die ik, toen hy te Amsterdam zyne Letteroefeningen voortzette, met dien waardigen Jongeling hield; oogenblikken my by herdenking nog dierbaar, en hoogst verleevendigd by het doorleezen der Redenvoeringe tot zyne Naagedagtenisse. By die herinnering schoot my te binnen eene Byzonderheid, niet vermeld; doch welke, schoon niet van de belangrykste, my egter zo belangryk voorkwam als eenige andere van hem opgetekend, en welke ik met volkomene waarheid kan verzekeren. Op een dier avonden, die schaars voorkwamen, en dus dierbaar waren, welke ik in 't altoos leerzaam gezelschap deezes Jongelings sleet, viel ons gesprek op den Schryftrant, den Styl, en wat meer daar aan vast is. Onder dit gesprek verhaalde hy my, reeds vroeg zich bevlytigd te hebben, in proeven te neemen om in allerlei styl de pen te voeren. - Voorbeelden las hy my voor. - Om te verneemen hoe ze bevielen, maakte hy gebruik van de gelegenheid, welke de, toen by van der eyk te Leyden uitkomende, Nederlandsche Spectator hem verschafte. Het zonderlingste, 't geen hy my voorlei, en daar door het meest in myn geheugen geprent bleef, was een Vertoog, in den smaak van de tyden der Doolende Ridderen geschreeven, over een Onderwerp, 't geen wel verdiende gegispt te | |
[pagina 38]
| |
worden; doch 't geen men niet denken zou dat de geesselroede van hulshoff, op die wyze, zou ondergaan hebben. Een Onderwerp door hem geestig behandeld, en waarin hy zyn doel, den Styl naamlyk, onzes oordeels, gelukkig trof. Ik had my eerst voorgesteld 'er eenige trekken uit te ontleenen; doch het hangt zo wel zamen, en vormt een zo goed geheel, dat ik de moeite neem, om hetzelve af te schryven, en Ul. toe te zenden. Het VIIde Deel deezes Werks, bl. 1, in den Jaare 1755 uitgekomen, en, schoon toen vry algemeen, nu niet in aller handen, levert het ons in deezer voege op.’
ridder!
Ja, spiegel, bloem en kroon der doolendee Ridders! Gy die u terstond, in uwen eersten tochtGa naar voetnoot(*), in het bestryden van een allerschriklykst monster, zo vroom, manmoedig en dapper, gekweeten hebt! in het bevegten (meen ik,) van dien Draak, wiens huid alle kleuren, die 'er bekend zyn, vertoonde, en aan wiens lichaam de vagten van allerlei Dieren, de pluimadie van allerlei Gevogelte, de gebeenten van allerlei Schepzelen, zo ter zee als te lande bekend, op de misselykste wyze door elkander gehaspeld, te zien waren; van die veelhoofdige Hydra, welker afgehakte koppen, door andere, niet minder in getale, terstond hersteld werden. Gy zyt het, tot wien ik in deeze droevige omstandigheden myne toevlugt neeme. Weet dan, vroome Ridder! dat dit Monster zedert langen tyd, in het Land waar gy Avonturen zoekt, (niet tegenstaande 'er veele braave en dappere Ridders gevonden worden) op veelerleye afgryslyke wyzen gewoed heeft. Het heeft onder andere feitlykheden, uit een van zyne afschuwelyke halzen over dit Land eenen giftigen en stinkenden damp verspreid, door welken de looze Arcalaus, de Heks Melie, en andere Toveraars en Toveressen van Oneere, reeds de Jongkvrouwen van den voorigen tyd in een wonderlyk slag van zekere harde en onbuigzaame gestellen, aan de harnassen der Ridders niet ongelyk, als in zo veele sterke, draagbaare, betoverde Kasteelen, van yzer en de taaiste gedeelten van de grootste aller Zeegedrochten zaamgesteld, geprangd en vastgetoverd hebben. Doch nooit was die woede zo groot en gevaarlyk, edelaartige Ridder! als nu in de dagen van uwe omdooling. Gy wordt baarblykiyk getrotseerd en ten stryde uitgedaagd. | |
[pagina 39]
| |
Want daar deeze Hydra, met derzelver Toveraars, zich te vooren te vrede hieldt met een klein bovengedeelte van de bevallige leest onze Jongkvrouwen dus te bezetten, en van het natuurlyk schoon te berooven, zonder haar den vluggen gang, de vrye ademhaaling, bloozende koleur, en geduurige vrolykheid van geest, door benaauwde en noodzaaklyke zugten, en steeds toeneemende zukkelingen en ziekten, te beneemen; schynt dit Monster, nu geheel uitgelaaten, zyne boosheid tegen de rampzalige Jongkvrouwen, die onder uwe bescherminge gesteld zyn, de Prinsessen, welke het uwe pligt en verbintenisse is tegen alle geweldenaaryen te verdedigen, en van alle boosheden en betoveringen te verlossen en te bevryden, te verdubbelen, uwe koenheid niets te rekenen, en de kragt van uw onvergelyklyk zwaard geheel te veragten. Want het begint met zyne Toveraars, (voor uwe rede onvervaard,) de Jongkvrouwen afgryslyk te plaagen, en haar in kasteelen te betoveren, die niet alleen naauwer dan te vooren, maar ook benedenwaards veel langer en uitgestrekter zyn, en dus de rampzalige Schoonen voor een veel grooter gedeelte bezetten en belemmeren; en misschien zal dit Gedrocht, dus voortvaarende (zo gy 'er niet tusschen komt,) de bloem der Jongkvrouwen eindelyk in onbeweegelyke Standbeelden herscheppen; haare vryheid, blydschap en schoonheid, in logheid, droefheid, zuchten, en eene elendige onbeweeglykheid, veranderende. Haast u, dan, spiegel der doolende Ridderschap! en bereid u om deeze Avontuur, die voor u bewaard schynt, gelukkig ten einde te brengen. Uw dappere Arm, gesterkt door het Slagzwaard, 't welk dit Monster doet zidderen, de afgryslyke Reuzen doet vlieden, de vileine Ridders doet beeven, en alle aanslagen der booze en wreede Toveraars in rook doet verdwynen, is 'er al lange van nooden geweest om dit Gedrocht te bestryden. Gy kunt hetzelve wel niet geheel verdelgen; doch slaa slegts deezen yslyken hals van den romp, en gy zult het niet zonder voordeel aangerand hebben. Dat 'er vry een ander uit het giftige zwadder weder aangroeije, gy zult u wel gekweeten hebben met deezen Kop, ten teken van uwen trouwen dienst en uwe ongemeene dapperheid, aan de voeten van uwe Prinses, de Vrouwe van uwe Ziel, neder te leggen. Want de bedrukte en rampzalige Jongkvrouwen, de Prinsessen, voor wier welvaart en dienst alle edelmoedige doolende Ridders met den grootsten iever gelegenheid wenschen te hebben, om hun leeven, zelfs tegen de vervaarlykste Reuzen, die hen dreigen tot den zadel te klooven, te waagen en op te zetten; die Jongkvrouwen, zegge ik, dryven nu ten bangen boezem zugten uit, die voorbooden schynen te zyn, en, in de daad, dikwyls haast gevolgd worden, van naa- | |
[pagina 40]
| |
re kwyningen; niet om de ontrouwheid van eenigen Ridder, maar alleen door eene noodzaaklyke uitwerkinge der woede van 't Gedrocht, tegen 't welk ik u, ó vroome Ridder! ten stryde noodige. Konde de droefheid van eene Koninginne elimarta den braaven Don clarazel de gontarnos beweegen, om den gevaarlyken tocht na het vreeslyk Eiland te onderneemen, en den verslindenden Furiaco te bevegten; hoe veel meer moet dan de schade van uw eigen Land uwen moed gaande maaken? daar die woede zo algemeen is, zo gevaarlyk en schadelyk voor alle Jongkvrouwen, dat de roozen, die op haare kaaken met de lelyen om de overwinninge twistten, en door haare overhand de blyde gezondheid aankondigden, nu haare posten schynen te willen verlaaten, en de volkomen overwinninge aan de aankondigsters der ziekten en kwyningen over te laaten, en ten eenemaale af te staan? Dit en meer andere zyn de droevige gevolgen van deeze betoveringen! gevolgen, die zelfs de blydste Feesten voor de Prinsessen, die 'er het cieraad van zyn, akelig doen worden. Dit woedend Monster, afgunstig op de schoonheid, met welke onze Jongkvrouwen natuurlyk zo ryklyk voorzien zyn; de schoonheid, die de harten van edelaartige Ridders zo naauw aan haar kan verbinden, en die kloeke Helden haar zo ootmoedig doen aanbidden, schynt deeze draagbaare betoverde Kasteelen uitgevonden te hebben, om teffens en met een zo wel het aangenaam en fraai fatzoen, en maakzel der leest, als het schoon aanminnig gelaad, te krenken, en onnatuurlyke mismaaktheden in plaats te stellen. Deeze Betoveringe zal het aankomend geslacht van zwakke en moedlooze Ridders, die kwynende hunne rusting naauwlyks zullen kunnen torschen, veel min vast in den zadel zittende, met sterke armen de lancien doen daveren, om in de heerlykste Renspelen blyken van moed en kragten teffens te geeven, nog dikwyls slaauwmoedig doen zugten, en de Betoveringe van haare Moeders, die op hun eigen gestel eenen zo sterken invloed gehad heeft, duizendmaal doen vervloeken, en te vergeefsch beklaagen. Kom dan, edelaartige en kloeke Ridder! met uwe ontbloote rede tegen deezen Draak ten stryde; betoon dat gy u getrouw gedraagt in den dienst van uwe Prinses, door het redden en verlossen van zo veele ongelukkige Jongkvrouwen, wier aanhoudende en steeds toeneemende rampzaligheid, waar schynlyk, tot uwe groote schande, het gevolg van uwe nalaatigheid zal zyn; wier verlossing, integendeel, u eenen zo grooten naam, een onsterflyken naam, in de gedenkboeken der daaden van de vroome doolende Ridders zal verwerven. Leg uwe Kragt dir Waarheid in de rusting, en gaa met gewelde Lancie, en eene dapperheid uwer waardig, alle vileine | |
[pagina 41]
| |
en katyvige Ridders, (die God bedroeven moet,) welke zich met hunne vervloekte naamen in Nederland nog mogen onthouden, te keer; zabel met uw ontzaglyk Zwaard alle wreede en verschriklyke Reuzen, die het Land uwer Omdooling onveilig mogen maaken, ridderlyk ter neer, en gedraag u dus uwer verbintenisse overeenkomstig. - Zo zal u de hulp en invloed van Mussabalin den Wyzen, of van Urganda d'Onbekende, of liever die van uwe bekoorlyke Zielsvoogdes, niet ontbreeken, en u deeze Avontuur, benevens alle andere, welke gy zult onderneemen, gelukkig doen ten einde brengen; waar door gy in de gunst van de trouwe uwer Ziel, de nooit volpreezene Deugd zult bevestigd worden, en eene grondige hoop op de zalige bezitting van haare hemelsche schoonheid ontvangen.
fusikokalofilo. Groningen, 23 Nov. 1754.
‘Gevalt U, Medeburgers! deeze Bylage tot de Leevensgeschiedenis van den met rede betreurden hulshoff, welke ik niet behoef aan te wyzen dat volkomen strookt met menigen Charactertrek door den Eerw. de vos van hem opgegeeven, dan verzoek ik, dat dezelve, in een uwer eerstvolgende Stukjes, eene plaats in 't Mengelwerk moge vinden. Terwyl ik blyf Ul. Begunstiger,
******* |
|