Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
De voornaamste leevensbyzonderheden van den wysgeer René Descartes.(Naar het Engelsch.)
René descartes, een uitsteekend Wiskundige en Wysgeer, stamde af van een oud adelyk Geslacht te Touraine in Frankryk, was de jongste Zoon van joachim descartes, Raadsheer in het Parlement te Rennes, verwekt by jane brochard, Dogter des Luitenant Generaals van Poictiers. Hy zag het eerste leevenslicht te la Haye in Touraine, op den 31 van Lentemaand des Jaars MDXCVI. Zyn Vader was gewoon deezen Zoon, nog een Kind zynde, den Philosooph te noemen, uit hoofde van zyne weetgierigheid om de oorzaak der dingen naa te vorschen. Deeze veel beloovende Jongeling werd, in den Jaare MDCIV, te la Fleche, in de School der Jesuiten, gezonden, waar hy groote vorderingen maakte, zo in de Latynsche als in de Grieksche Taal; nog zeer jong, liet hy eene zonderlinge genegenheid blyken voor de Dichtkunde. De Fabelen der Ouden verschaften hem een zonderling genoegen, door de aartige speelingen der verbeeldingskragt, daar in doorstraalende. Naardemaal hy in alle opzigten zynen pligt zo naarstig waarnam, vondt hy zich ontslaagen van de Lessen met die stiptheid by te woonen als zyne Medeleerlingen; van deeze vryheid maakte hy gebruik, met den daar door uitgespaarden tyd te besteeden in het doorleezen van alle zeldzaame en nutte Boeken, welke hy kon magtig worden. In Oogstmaand des Jaars MDCXII, verliet hy deeze eerste Oefenplaats. Zyn Vader hadt hem ten Krygsdienst geschikt; dan, toen nog te jong en te zwak zynde om de vermoeienissen van het Krygsmansleeven te verdraagen, werd hy in Lentemaand des volgenden Jaars na Parys gezonden. Schoon hy zich niet overgave aan de losbandige Leevenswyze in dien zetel der weelde, speelde hy soms grof spel, en slaagde daar in gelukkig. Te Parys vernieuwde hy zyne kennis met veelen, die hy in het Collegie der Jesuiten gekend hadt, en hem aanmaanden om de woelige leevenswyze, waartoe hy vervallen was, te verlaaten, en zich weder, met ver- | |
[pagina 31]
| |
nieuwden vlyt, op de Letteroefeningen toe te leggen, 't geen hy twee jaaren met zulk een yver deed, dat eenigen zyner Vrienden hem aanmaanden dien arbeid voor een tyd te staaken. Dit deed hy met na Holland te trekken, en als Vrywilliger onder den Prins van orange dienst te neemen. Hy verkoos, zo men wil, het Krygsleeven, om te beter de verschillende geaartheden der Menschen waar te neemen, en zich te sterken tegen alle de lotwisselingen des leevens. Ten einde hy niet ten gebiede van eenen meerderen mogt staan, weigerde hy, van den beginne af, het bekleeden van eenige bepaalde post, en trok geen soldy; alleen ontving hy éénmaal, welstaanshalven, en om aan 't gebruik te voldoen, soldy, en bewaarde dit stuk Gelds zyn leeven lang, ten gedenkteken dat hy in den Kryg gediend hadt. Geduurende het Bestand tusschen de Spanjaarden en Nederlanders te Breda in bezetting liggende, hadt een onbekende een Wiskundig Voorstel in 't Hollandsch openlyk ter oplossinge voorgehangen. Descartes, ziende dat veelen staan bleeven om 't zelve te leezen, bleef mede staan, en verzogt aan een der Omstanderen, om hem het Voorstel in 't Latyn of Fransch te willen vertolken. De Man, dien hy aansprak, beloofde hem hierin ten wille te zullen weezen, onder beding, dat hy het Voorstel zou oplossen. Descartes ging deeze voorwaarde aan; waarop de Man, schoon hy zulks weinig verwagtte van een jong Cadet in het Leger, hem zyn Adres, by het vertaalde Voorstel, opgaf, met verzoek om hem de Oplossing te bezorgen. Descartes ging na huis, en vervoegde zich 's anderen daags by den Heer izaak beekman, Opperhoofd van het Collegie te Dordrecht, die het Voorstel vertaald hadt. Beekman stondt verwonderd over de spoedige Oplossing des Voorstels; doch diens verwondering nam nog zeer toe, als hy, met dien Jongeling in gesprek getreeden, bevondt, dat diens kunde in de Wiskundige Weetenschap zo verre de zyne overtrof, daar hy verscheide jaaren lang zyn tyd aan de beoefening van dezelve geheel gewyd hadt. - Staande het verblyf te Breda, schreef descartes eene Latynsche Verhandeling over de Muzyk, en lag het plan tot veele zyner volgende Werken. In Wynmaand des Jaars MDCXIX, trok descartes als Vrywilliger mede met het Leger des Hertogs van Beyeren. In 't Jaar MDCXXI woonde hy den Veldtocht in Hungaryen by, onder den Graaf van bucquoy; doch | |
[pagina 32]
| |
het verlies zyns Generaals, die ten deezen jaare in een beleg sneuvelde, deedt hem het Krygsleeven vaarwel zeggen. Korten tyd naa dit genomen en volvoerde besluit, ving hy eene Reis na 't Noorden aan, bezogt Silesien, de verste deelen van Poolen, Pommeren, de Kusten van de Baltische Zec, Brandenburg, Holstein, Oostfriesland en Westfriesland. Na dit laatstgenoemde Gewest oversteekende, liep hy groot gevaar van vermoord te worden. De Scheeplingen geraakten op het denkbeeld dat hy een Koopman was, met veel gelds reizende: zy ontdekten duidelyk dat hy van dit Land weinig wist; en kwam hy hun voor een weerloos man te weezen. Zy kwamen tot het zo snood als schriklyk besluit om hem over boord te werpen. Hier over spraken zy vry openlyk; vaststellende, dat hy geene taal dan de Fransche kende, in welke hy met zyn Knegt sprak. Descartes, deeze gesprekken hoorende, sprong schielyk op, trok zyn Degen, sprak de Scheeplingen in hunne eigene taal aan, en op zulk een toon, dat zy, van schrik bevangen, dit boos opzet staakten, en hem met alle mogelyke heuschheid bejegenden. In 't volgende jaar trok descartes na Parys, waar hy zich zuiverde van de blaam, dat hy zich onder de Rosicrusiaanen zou hebben aangegeeven; Lieden, welke hy aanzag als een gezelschap van Bedriegers en Geestdryvers. De gezette beoefening der Wiskunde eenigzins vaaren laatende, lag hy zich toe op de Zedekunde en de Natuurkunde. In dit eigenste jaar deedt hy eene Reize door Zwitzerland na Italie. Van deeze Reize wedergekeerd, zette hy zich te Parys neder; doch, zyne Letteroefeningen, door veelvuldige bezoeken, afgebrooken wordende, ging hy in den Jaare MDCXXVIII het beleg van Rochelle bywoonen. Tegen den Winter keerde hy weder na Parys. Korten tyd naa zyne wederkomst, zich, ten huize van den Heer bagni, 's Pausen Nuncius, bevindende in een kring van Geleerden, liet hy zich beweegen, om zyne Gevoelens, raakende de Wysbegeerte, te ontvouwen. 's Pausen Nuncius by hem vervolgens op de uitgave aandringende, trok descartes, in Lentemaand des Jaars MDCXXIX, na Amsterdam, en van daar na eene plaats niet verre van Franeker in Vriesland, waar hy een aanvang maakte van zyne Bovennatuurkundige Bespiegelin- | |
[pagina 33]
| |
gen; en ook eenigen tyd besteedde in de Doorzigtkunde. Ten deezen tyde schreet hy mede zyne Gedagten over de Verhevelingen. Naa omtrent zes maanden verblyfs in Friesland, ging hy na Amsterdam. Hy hieldt voor zeker, dat niets het tydlyk geluk der Menschen sterker kan bevorderen, dan eene gelukkige vereeniging der Natuurlyke Wysbegeerte met de Wiskunde. Dan eer hy zich zette om 's Menschen arbeid te verligten, en de gemakken des leevens te vermeerderen, door de Werktuigkunde, oordeelde hy het noodig eenige middelen uit te vinden om 's Menschen lichaam te wapenen tegen ziekte en zwakheid. Dit bragt hem tot de beoefening der Ontleedkunde, waarin hy den geheelen Winter te Amsterdam besteedde; die oefening afwisselende met de Scheikunde. Aangezogt door den Graave de marchivel, Afgezant des Konings van Frankryk by den Grooten Heer, om met hem na de Levant te gaan, sloeg hy zulks af, liever verkiezende een korte Reis na Engeland te doen, waar hy, niet verre van Londen, eenige Waarneemingen omtrent de Afwyking van de Kompasnaald in 't werk stelde. Een zyner Leerlingen te Deventer tot Hoogleeraat in de Wysbegeerte beroepen zynde, trok hy in 't Voorjaar van MDCXXXIII na die Stad. Aldaar lag hy de laatste hand aan verscheide Werken, het voorgaande jaar onvoltooid gelaaten, en hervatte zyne beoefening der Starrekunde. In den volgenden Zomer voltooide hy zyne Verhandeling over de Wereld. Het jaar daar aan volgende trok hy weder na Amsterdam, en ondernam, kort daar naa, met den Heere ville bressieux, een ervaaren Wiskunstenaar en Stofscheikundige, eene Reis na Deenemarken, en de laagste deelen van Duitschland. De Winter des naastvolgenden jaars verschafte onzen nimmer moeden Wysgeer gelegenheid tot de Waarneemingen over de zespuntige Sneeuwvlokken, met daarby gevoegde over den Hagel en den Regen; eene stoffe door hem naderhand vervolgd in zyne Verhandeling over de Verhevelingen. Met den Jaare MDCXXXV trok hy na Leeuwarden, in Friesland, waar hy tot den Jaare MDCXXXVII bleef, en zyne Verhandeling over de Werktuigkunde opstelde. Met het Voorjaar begaf hy zich weder na Amsterdam, en zagen dit jaar zyne vier Verhandelingen het | |
[pagina 34]
| |
licht, over den Redeneertrant, over de Doorzigtkunde, de Verhevelingen en de Meetkunde. Korten tyd daar naa trok hy na Breda. Van daar wedergekeerd, zette hy zich te Egmond neder. Nimmer hadt hy gedagt den Roomsch Catholyken Godsdienst te ondermynen; dan zyn schryven gaf gelegenheid tot eenige Tegenwerpingen, op welke hy zich genoodzaakt vond te antwoorden. De Tegenwerpingen werden ter baane gebragt door fromond, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leuven, door plempius, eenen Hollandschen Geneeskundigen, en door den Heer morin, Hoogleeraar in de Wiskunde in het Collegie der Jesuiten aldaar. In Frankryk werd zyn schryven zeer verschillend ontvangen, naar het onderscheiden begrip der Leezeren. Dan de verschillen, welke hy hadt met 's Konings Hoogleeraar in de Wiskunde te Parys, en den Heere beaugrand, 's Konings Secretaris, eindigden zeer vriendlyk. Terwyl hy zich onledig hield met het beschaaven en verbeteren van zyne reeds uitgegeevene Werken, groeide zyn Aanhang aan, en byzonder in de Nederlanden; doch vondt zyne Wysbegeerte ook heftige Tegenstanders. De geschillen in de Nederlanden, door de Wysbegeerte van descartes en de Godgeleerde Nieuwigheden van coccejus, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leyden, veroorzaakt, waren gelyktydig. ‘Hieruit ontstonden,’ op dat wy hier de woorden van mosheim bezigen, ‘twee magtige en talryke Partyen, bekend onder den naam van Coccejaanen en Voetiaanen. - De Coccejaansche Godgeleerdheid en de Cartesiaansche Wysbegeerte hebben niets gemeens met elkander, noch iets in derzelver byzondere stellingen en beginzelen, 't geen eenigzins geschikt is om 'er eene verbintenis tusschen te maaken, en gevolglyk hebben de Geschillen daar door verwekt, en de Partyschappen daar door veroorzaakt, natuurlyk geene betrekking tot elkander. Niet te min droegen zich de zaaken in diervoege toe, dat de Voorstanders van deeze zeer onderscheidene Weetenschappen zich tot éénen Aanhang vormden: althans in zo verre, dat zy, die coccejus voor hunnen Leidsman in de Godgeleerdheid namen, descartes tot hunnen Leermeester in de Wysbegeerte verkoozen. Dit zal ons niet vreemd voorkomen, wanneer wy in aanmerkinge neemen, dat dezelfde Persoonen, die den voortgang der Cartesiaanery in de Nederlanden dwars- | |
[pagina 35]
| |
boomden, ook de heftigste Tegenstanders waren van de Coccejaansche Godgeleerdheid: deeze wederstand, tegen die twee groote Mannen en hunne Stelzels, bragt de Cartesiaanen en Coccejaanen in de noodzaaklykheid om hunne kragten te vereenigen tot het verdedigen hunner zaake, tegen de schriklyke aanvallen hunner vyandenGa naar voetnoot(*).’ - Utrecht, Harderwyk en Leyden waren, naa den anderen, voor een tyd, woonplaatzen van onzen Wysgeer. Terwyl hy zich in Utrecht onthieldt, vondt voetius zeer veel in diens Wysbegeerte te berispen, ja ging zo verre, dat hy dezelve voor een Godönteerend Stelzel hieldt. Descartes verdedigde zyne beginzels, met zyne gewoone scherpzinnigheid, tegen den Utrechtschen Hoogleeraar. Eene verdediging, waar op men veel te zeggen vondt: voornaamlyk om dat hy zyne Party met bitterheid en steekenden spot behandelde. Zyne Leerlingen en Naavolgers oordeelden zich verpligt, te deezer gelegenheid, hunnen meester te helpen, en dus werd de oorlog volledig verklaard. Aan den anderen kant hadt voetius niet alleen op zyne zyde de Godgeleerden in Nederland, die het meest uitstaken door hunne Geleerdheid, en beroemd waren door hunne Regtzinnigheid; maar ook het grootste gedeelte der Nederlandsche Geestlykheid juichte hem toe, en volgde zyn geleide. Toen het twistvuur reeds met genoegzaame hevigheid brandde, werd hetzelve zeer aangestookt door de handelwyze van zekere Leeraaren, die de beginzels en stellingen van descartes aanwendden tot het ophelderen van Godgeleerde Waarheden. Hier uit ontstondt, in den Jaare MDCLVI, eene hevige beroerte in de Kerken en Hoogeschoolen der Vereenigde Nederlanden; en men besloot, op verscheide hunner Kerklyke Byeenkomsten, op de zogenaamde Classes, zich tegen de Cartesiaanery te verzetten, en niet toe te laaten, dat die overheerschende Wysbegeerte derwyze doordrong in de Godgeleerdheid, en op deeze heilige Weetenschap zulke inbreuken maakte. - De Staaten van Holland keurden niet alleen dit Besluit der Kerklyken goed; maar gaven 'er nieuwe kragt en klem aan door een Bevelschrift, in 't gemelde | |
[pagina 36]
| |
jaar uitgegeeven, by 't welk den Hoogleeraaren in de Wysbegeerte en in de Godgeleerdheid verboden werd, de Schriften van descartes voor de letteroefenende Jongelingschap te verklaaren, of de Leerstellingen van het Euangelie, volgens de beginzelen der Wysbegeerte, uit te leggen. - Men ging verder, en stelde, in eene Vergadering der Kerklyken, in 't volgend jaar te Delft gehouden, vast, dat niemand tot de Bediening van het Leeraarampt zou worden toegelaaten, of hy moest plegtig verklaard en beloofd hebben, dat hy de Cartesiaansche Wysbegeerte niet zou voortplanten, noch de Godlyke Eenvoudigheid van het Euangelie misvormen door 'er vreemde optooizels by te voegen. Voorzienings-Wetten van gelyken aart werden vervolgens in de Vereenigde Nederlanden, en in andere Landen, door den invloed der Geestlykheid, aangekondigd. Doch, daar de menschlyke Natuur eene zonderlinge neiging heeft om zich tegen Gezag te verzetten, en na het verboodene met de grootste drift te tragten, zo waren alle deeze Bevelschriften niet in staat om den voortgang der Cartesiaansche Wysbegeerte te stuiten, die eindelyk een vasten voet kreeg op de Kweekschoolen der Geleerdheid, en door Hoogleeraaren en Leeraaren gebruikt werd, zomtyds, in de daad, zeer verkeerdlyk, om de Waarheden en Geboden des Christendoms op te helderen. - Hier door zag men de Nederlanden in de twee reeds vermelde Partyen verdeeld, en in heftigen twist ontstookenGa naar voetnoot(*). Schoon deeze hoogloopende twist reeds goeddeels geheel geëindigd is, oordeelden wy dit wat breedspraakiger te moeten melden, als ten opzigte van deeze Landen, en ten aanziene van descartes zelve, zo aanmerkelyk. - Wy vaaren voort met het vermelden der Loten Leevensgevallen van dien veel opgangs maakenden Wysgeer. Doch zulks
(in een volgend Stukje.) |
|