Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve, over den invloed der schoone kunsten op de zeden en de belangen der maatschappye.(Naar het Engelsch.)
Langen tyd ben ik zo ten vollen overtuigd geweest van het naauw verband, 't welk plaats heeft tusschen de Vermaaken en de Zeden, als mede tusschen de Zeden en de Belangen, des Menschdoms, dat elk Vraagstuk van deezen aart in mynen geest natuurlyk doet opkomen eene naaspeuring van de gewigtigste belangen der Maatschappye. Tot onderwerpen van deezen aart is het, derhalven, niet onvoegelyk, dat ik de aandagt verzoek van verlichte en ernstig denkende Verstanden. Want, het zy wy veronderstellen, dat de Characters der Menschen eenigermaate gevormd worden door hunne Vermaaken of Najaagingen, of dat hunne Vermaaken en Najaagingen bepaald worden door hunne overheerschende Driften; of dat ('t geen misschien het redelykst denkbeeld is,) wy veronderstellen, dat het Character en de Vermaaken eener Eeuwe eenen onderlingen invloed op elkander hebben; in alle gevallen zullen wy moeten erkennen, dat elk Vermaak, elke genoegen schenkende Weetenschap, elke Verfraaying des leevens, op het oogenblik dat dezelve blyke algemeen de overhand te krygen, een voorwerp wordt van naauwkeurig onderzoek, zo zeer de aandagt van eenen Staatkundigen als van eenen Wysgeer waardig. Deeze Stellingen toegestemd zynde, is het blykbaar, van hoe veel aanbelangs het zy, dat wy ons rechte denkbeelden tragten te vormen van de staatkundige en zedelyke strekking der Schoone Weetenschappen, in een | |
[pagina 17]
| |
tydperk, wanneer dezelve gekoesterd en gevoed worden, om tot volkomenheid te geraaken. Wanneer wy zien, dat veelen zich verheffen tot eene hoogte van agting, roem en voordeel, door zich over te geeven aan de verfraaijende Kunsten des leevens, is het zeker der moeite waardig, eenig onderzoek te doen, in hoe verre zy deeze onderscheidingen verdienen; en of derzelver Voorstanders en Beschermheeren aangezien moeten worden als Vrienden of Vyanden der Maatschappye. Wat zyn, in het oog van den Staatkundigen en van den Wysgeer, veele schoone, treffende, verlustigende, leevendige en bevallige, trekken van de hand veeler Schilderen? Wat zyn dezelve in het oog eens Zedekundigen Wysgeers, vóór dat het ongezwenkte oordeel beslissende uitspraak gedaan hebbe, wegens het nut, 't geen zy voor 't algemeen aanbrengen; vóór dat hetzelve bepaald hebbe, of zy strekken om ons Land, onze Eeuw, te verbeteren, meer agtings by te zetten, of het Volkscharacter te verzwakken, en een volgend geslacht in weelderige verwyfdheid te doen wegzinken? Vindt men, naa zulk een onderzoek in 't werk gesteld te hebben, dat zy die proeve niet kunnen doorstaan, dat zy dan, zugtende, onze bewondering van dezelve te rugge houden; doch zien wy dat zy de Rede op haare zyde hebben, laat dan de welspreekenheid den lof haarer Zusterkunsten niet verzwygen; maar dezelve volmondig het heil verheffen eener Eeuwe van fraaiheid, van smaak. Eer wy treeden tot het bybrengen van eenige algemeene aanmerkingen over dit onderwerp, is het zeer noodig, dat wy een lyn van onderscheiding trekken tusschen die hoogere poogingen van verfynd vernuft, welke gepaard gaan met kundigheid en gevoel, en de zodanige, die louter ten cieraad strekken, en aangemerkt mogen worden als voedzel verschaffende aan den hoogmoed, en de zinnelyke voldoening der zodanigen, door welken zy ondersteund en aangemoedigd worden. Onder de eerstgemelde beschryving wilde ik tellen de verhevene Kunsten van Poëzy, Schilder- en Beeldhouwkunde; alle zo allernaauwst verbonden met een uitgebreid verstand, een leevendig en wel aangekweekt vernuft, en eene kiesche aandoenlykheid, dat ik overhel om te gelooven, dat niemand in een derzelven by uitstek gelukkig slaagde, of hy bezat eene ziel, uitgebreid genoeg om elke andere Kunst of Weetenschap ter hand te nee- | |
[pagina 18]
| |
men, aan welke de noodzaaklykheid, of het vernuft der menschen, de geboorte gegeeven hebben, en een hart vatbaar voor de edelste deugden en verhevenste gevoelens, welke ooit eene verlichte ziel vervulden, of waardigheid byzetten aan de menschlyke natuur. Men verstaa my niet verkeerd. Ik wil, met het bygebragte, in geenen deele, beweeren, dat Dichters, Schilders, Beeldhouwers, altoos de beminnelykste characters bezaten. Uitzonderingen, spreekende uitzonderingen, vallen hier op, en ik vrees dat dezelve maar al te veelvuldig zyn. Maar, indien de edelste vermogens der ziele zomtyds verkeerd worden aangewend, levert zulks geen bewys op tegen die vermogens zelve. Een stroom, die, wel geleid, het omliggende land vrugtbaar zou maaken, en de grootste voordeelen aanbrengen, kan, indien men de oevers verzuimt te onderhouden, en de bedding verwaarloost, de landen, anders daar door zo voordeelig bewaterd, doen overstroomen, de Koornvelden verwoesten, het Vee wegrukken, Dorpen verdelgen, en de Inwoonders, die anders welvaard en rykdom zouden ingeoogst hebben, in den deerlyksten staat van behoefte dompelen. Op gelyke wyze zal dezelfde kragt der ziele, die de schoonste deugden zou hebben kunnen voortbrengen, kragt aan de ondeugd geeven: en 'er valt geen de minste twyfel aan, of even beschreienswaardige gevolgen zyn nu en dan gebooren uit de verkeerde aanwending van sterk gevoel, en de buitenspoorigheden van verwaarloosd Vernuft. Doch ik durf beweeren, dat de Ondeugden der Dichteren en Schilderen nimmer ontstaan zyn uit hunne verkleefdheid aan de Zanggodinnen en Kunsten; maar dat, in tegendeel, deeze verkleefdheid, was dezelve niet tegengewerkt door eenige vyandlyke drift, haare Voedsterlingen tot eene hoogte van Wysheid en Deugd zoude hebben opgevoerd: met één woord, dat zy niet ondeugend en losbandig geworden zyn in gevolge hunner Kunstbeoefeningen, maar door het verwaarloozen van dezelve, en dat zy, in gevolge hier van, geene zo volkomene Dichters en Schilders geworden zyn, als waar voor de Natuur hun berekend hadt. Hoe veele spreekende voorbeelden zouden hier van in elk deezer Kunstvakken kunnen worden bygebragt. Maar, om voort te gaan, de Zedelyke invloed der Kunsten kan uit twee onderscheide hoofdoogpunten be- | |
[pagina 19]
| |
schouwd worden: naamlyk - derzelver uitwerking op de Zeden en het Gedrag hunner Beoefenaaren, en derzelver daar uit volgende werking in de Maatschappy, by wyze van voorbeeld - ten anderen, derzelver strekking ten aanziene van de zodanigen, die 'er de aanmoedigers en bewonderaars van zyn. In de meer bepaalde beschouwing deezer hoofdzaaken, zou ik gaarne eenen aanvang maaken met de Dichtkunst, als de oudste en uitsteekendste der Kunsten, en als 't ware de Moeder van alle andere Weetenschappen. Maar wat beduidt de droefgeestige taak van uit te weiden over iets 't geen in een verval geraakt is 't geen zich niemand aantrekt. De verwaarloosde, zo koel en onverschillig behandelde, Dichtkunst mag hier te Lande naauwlyks als eene leevende Kunst worden aangemerktGa naar voetnoot(*). Wat dan het eerstgemelde betreft, bepaal ik my tot zodanige Kunsten als tegenwoordig onder ons begunstigd en beschermd worden, en maak eenen aanvang met het overweegen van den invloed der Kunstbeoefeninge op den Schilder en Beeldhouwer zelve. - Zeker geene Leevenswyze, geen Beroep of Bezigheid, kan gunstiger weezen voor de bedaarde, de edele en beminnelyke, Deugden des Huislyken Leevens; en uit de Deugden des Huislyken Leevens zal, even als uit een verhoolen liggende en stille bron, alles vloeijen wat de waare verhevenheid en geluk des Menschdoms uitmaakt. Vadzige ledigheid en tydkwistend omloopen (de schroomlykste Vyanden van alles wat goed en voortreffelyk in den Mensch is) zyn geheel strydig met de naajaagingen des Kunstenaars. Zyne hand moet veel werken: en, als deeze rust, moet zyn oog en verbeeldingskragt onledig zyn. Elk voorwerp, 't geen hy beschouwt, is, als 't ware, een nieuw blad in dat altoos voor hem openliggend boek, waarin hy zich gestadig oefent. Elke houding, welke hy ziet, doet iets aan zyn oog op, wat hy in agt te neemen hebbe: en, zyn onverzadelyk overzigt alle de verscheidenheden der Scheppinge gadeslaande, drukt hy in zyn geheugen al wat schoon en verheven zich aan hem voordoet. Dit kan geen plaats hebben te midden van de woelin- | |
[pagina 20]
| |
gen der Losbandigheid (en niets minder dan dit kan den Kunstenaar het vooruitzigt geeven van een uitsteekend slaagen); dit zal aan de verlokkende begeerlykheden tot ongebonden vermaak geene gelegenheid verschaffen tot veelvuldige voldoening: terwyl ook de ongeregelde lustopvolging dier driften den Kunstenaar zou berooven van die vaste hand, dat klaar en onderscheidend oog, beide zo onvermydelyk noodig tot een gelukkig slaagen in den Kunstarbeid. - Laat ik hier mogen byvoegen, dat, daar het aan alle de Fraaije Kunsten toekomt, aan de verhevene Aandoeningen der Ziele, als 't ware, een lichaam te schenken, en de Deugd als voor het lichaamlyk oog te vertoonen, het voor den Kunstbeoefenaar volstrekt noodzaaklyk is de zuiverste waardigheid van gevoelens te kweeken, en in zynen boezem de leevendigste aandoenlykheid te behouden: ten einde hy in staat moge weezen, om klaar te bevatten, en met zyn penseel kragtig uit te drukken, die groote en edele aandristen der Ziele, zonder welke de Portraiten slegts niets beduidende schaduwbeelden zyn; de geschilderde Geschiedstukken een geregelde mengeling van licht en donker uitmaaken; de Borst- en Standbeelden van marmer niets meer zyn dan gevormde steenklompen. In gevolge van dus eene Bedenking, moet de Theorie pleiten voor de Huislyke Deugden en edele gezellige aandoeningen deezer Kunstenaaren; en de Ondervinding zal hier op haar zegel drukken. Want, welke uitzonderingen 'er ook op mogen vallen, bovenal in vroegeren dage, geloof ik, dat men, in Engeland, tegenwoordig bezwaarlyk een gezelschap van Lieden zal aantreffen, die, met zo veele der goede hoedanigheden van welopgevoede Lieden, zo weinig van hunne gebreken hebben, als die deeze edele Kunsten hanteeren. Want, om van de Godgeleerden niet te spreeken, de Regtsgeleerden staan bekend als pleegers van de grootste buitenspoorigheden in hunnen Academietyd. - Zy, die zich op de Geneeskunde toeleggen, drinken veeltyds met groote teugen uit den beker van wellust. - Die het Krygsleeven volgen, hebben zich, zints lange, onderscheiden door losbandigheid en ruwheid van Zeden: zeldzaam treft men, althans tegenwoordig, onder de liefhebbers van ongebonden vermaak, Lieden aan, die zich in Schilder- of Beeldhouwkunde eenigen naam gemaakt hebben. Het blykt, derhalven, dat de Maatschappy van het | |
[pagina 21]
| |
Voorbeeld deezer Kunstenaaren weinig te vreezen hebbe. Laaten wy nu bezien, of 'er meer kwaads te dugten staat van den invloed huns arbeids. Men heeft te meermaalen in 't midden gebragt, dat de Aankweeking der Schoone Kunsten de aangroeiende zugt tot Vermaak, tot welke Lieden, in ruimen doen gezeten, altoos zich maar al te zeer geneigd toonen, voedzel verschaft. Doch men bedenke hier, dat Vermaak eene Afgod is, voor welke, door alle opeenvolgende Eeuwen, de Volken der aarde nederknielden: dat de tyd, niet noodwendig besteed tot de gewoone beroepsbezigheden, altoos, door het gros des Menschdoms, aan Vermaak zal worden opgeofferd. De Landman besteedt dien tyd in ruwe Landspelen; de Boer staat gaapende te kyken na den Kwakzalver en Gogelaar op de Jaarmarkt; terwyl de Amateur van Zang als wegkwynt op de toonen van eenen Italiaanschen ontmanden Virtuoso, daar de Liefhebber der Zang- en Speelkunst zich vermaakt met de toonen eens Zang- en Speelkunstenaars, die de gedagten als met toonen uitdrukt, en de ziel vervoert - alle deezen zyn aan 't zoeken van vermaak overgegeeven, en men zal geene zwaarigheid vinden om te beslissen, wie de verstandigste en beste party verkoozen heeft. Met één woord, de toeneemende zugt tot Vermaak ontstaat niet uit de Kunsten, noch uit den smaak, waar mede dezelve worden aangemoedigd: en, is 'er eenige rede om in dit geval te klaagen, dan is de Rykdom uit Koophandel oorspronglyk hier alleen te beschuldigen. Deeze is het die Weelde en Vertoonmaaking invoert, en eene onverzaadelyke begeerte tot kostbaare lustvoldoening inboezemt, die gelegenheden schept tot werkloosheid, altoos het gevolg van overvloed. De Kunsten, derhalven, bieden eene redelyke bezigheid aan voor die opmerking, welke, te midden van eene weelderige ledigheid, anderzins zou verstrooid en verkwist worden in het bejag van zinnelyke en wellustige voorwerpen; en eene soort van waardige en verlichte Menschen, die tot luister en eer van hun Vaderland strekken, vindt zich beloond met een gedeelte van dien Overvloed, welke anderzins waarschynlyk zou verkwist geworden zyn aan de onwaardigste Stervelingen, de dienaars en voedsters van de laagste vermaaken, die steeds op de hielen treeden van een ongebonden en allen goeden smaak dervenden Adel. | |
[pagina 22]
| |
Dan dit is de beste en breedste grondslag niet, op welken ik myne verdediging der Schoone Kunsten laat rusten. Zy, zy hebben eene kragtdaadige strekking om het menschlyk Character te verheffen; zy versterken de zielsvermogens; zy roepen de edelste gevoelens te voorschyn; zy oefenen de tederste aandoeningen; zy bieden hulpe aan de verbeelding, om zich hoog te verheffen. - In 't kort, de verhevene voortbrengzels van Schilder- en Beeldhouwkunde bezitten een onwederstaanbaaren invloed om het hart uit te breiden. - En ik daag de geslaagenste Vyanden van Vernuft en Smaak uit, om my één eenig voorbeeld by te brengen, waarin de Liefde tot deeze Kunsten gepaard ging met eene laage en snoode gemoedsgesteltenisse. Nogthans wil ik deeze aanmerking niet uitgestrekt hebben tot de Werken van alle onze Kunstenaars. De enkele aftekening, en het wel groepen, eeniger schoone beelde heeft geen eisch op zulk een toejuiching: veel min kunnen deeze verhevene uitwerkzels te wege gebragt worden door mengeling van sterke kleuren, en de nette afbeelding van eenig weefzel, of de kleine zorgvuldige naavolging eener kleederdragt. Zodanige kleine en belanglooze voorwerpen (altoos door den rechtschaapen Kunstenaar als het minder deel der Kunste aangezien) kunnen met geene mogelykheid in verband staan met Gevoel of Smaak. Zy toonen alleen de beuzelagtigheid van den geest des Schilders die 'er op let, en de weinig beduidenheid der zodanigen welke zulks bewonderen. - Wy behooren den Schilder van den Kunstenaar te onderscheiden. Ik vaar voort, om kortlyk eenige aanmerkingen in 't midden te brengen over zodanige Fraaije Kunsten, als, in geen zo onmiddelyk verband staande met vermeerdering van Kundigheden en Gevoelens, enkel aangemerkt kunnen worden als geschikt om Hoogmoed, Vertoonmaaking, en zinnelyk Genoegen, ten dienste te staan. Onder deeze afdeeling zal ik alleen myne aandagt vestigen op de Muzyk en de Bouwkunde. Wel bevroed ik, dat my, ten opzigte van de laatstgemelde, zal tegengeworpen worden, dat deeze niet enkel als een Kunst ten cieraad strekkende kan worden aangemerkt; dewyl men dezelve altoos gehouden heeft als een der eerste, en onvermydelyk zamen verbonden met de oprigting eener beschaafde Maatschappye. Maar ik spreek | |
[pagina 23]
| |
van Fraaije Kunsten alleen, en gevolglyk van de Fraaiheden der Bouwkunde; in de daad, het zou de ongerymdheid zelve weezen, van Kunst te spreeken in het bouwen van een Hut of Schuur. Over dit onderwerp is het my onmogelyk met eenig genoegen uit te weiden, naa zo veele proeven, welke men onlangs in Engeland gegeeven heeft, wegens onze geheele onkunde van de eerste beginzelen deezer Kunste. Ik vergenoeg my, derhalven, met alleen aan te merken, dat ik niet begryp, in welk een verband de Bouwkunde staat met een der Fraaije Kunsten, of soort van Geleerdheid, of welk eene strekking dezelve zich kan beroemen te hebben om tot Deugd of Edelaartigheid een spoot en prikkel te geeven. - Maar, vermids de verhevene en schoone voortbrengzels van Schilder- en Beeldhouwkunde verlooren zouden gaan, wanneer 'er geene geschikte Verblyfplaatzen vervaardigd waren om dezelve te ontvangen en te bewaaren; en dewyl de oprigting dier groote gevaarten bestaan verschaffen aan duizenden van vlytige arbeidslieden, mogen wy verklaaren, dat de Bouwkunde openbaare bescherming verdient. Dezelve is zo noodzaaklyk voor andere Kunsten, als een Lyst om een Schilderstuk, en mag, met regt, gerekend worden omtrent dezelfde maate van voortreflykheid by vergelyking te hebben. Maar wat zal ik zeggen van de Muzyk? - inzonderheid van de hedendaagsche Muzyk - dat voertuig van ongebondenheid en wellustige verwyfdheid! - die verleidende streelster van het onbedagte hart, wier vertederende en verleidende toonen alle edele kragt van goeden smaak en deugd verzwakken en wegvoeren! Ik erken, dat, hoe zeer ik eene geneigdheid hebbe voor Fraaije en Beschaavende Kunsten; hoe zeer ik gesteld ben op alles wat bevalligheid en vrolykheid kan byzetten aan de beschaafde Zamenleeving - ja, hoe vatbaar ik ben voor de betoverende kragt deezer Kunste; en hoe gereed ik ben om ten allen tyde het gevoelen te onderschryven van shakespeare, ‘dat een Mensch, die geen gevoel voor de Muzyk heeft, en zich niet getroffen voelt door de zamenstemming van aangenaame klanken, geschikt is tot verraad, list en roofGa naar voetnoot(*),’ | |
[pagina 24]
| |
- ik my nogthans gedrongen voel aan anderen de verdediging over te laaten van de tegenwoordige verregaande aandagtverleening aan deeze bevallige, maar thans nutlooze en niets onderwyzende, Kunst - eene Kunst, waar mede geene Fraaije Weetenschap eenige de minste betrekking heeft, en waarin de anderzins grootste Botterikken niet zelden zeer groote Meesters zyn. Gereedlyk stem ik toe, dat de Muzykstukken van eenige weinige Meesters in deeze Kunst, inzonderheid eenige van handel, eene uitzondering maaken op deeze algemeene beschuldiging van nietsbeduidende beuzelagtigheid; dat zy, door eene soort van toverkragt, het vermogen van gevoelens in te boezemen vereenigden met de uitdrukkingen der Zang- en Speelkunde. - Maar dit zyn uitzonderingen op eenen algemeenen Regel; en, daar deeze alleen kunnen roemen op het roeren der Driften zonder onze denkbeelden uit te breiden, kunnen zy, myns nederigen bedunkens, niet strekken om de tegenwoordige buiten het spoor hollende trek na dit zoet vergif des gehoors te regtvaardigen. 'Er zyn twee algemeene Tegenwerpingen tegen de Fraaije Kunsten, ingebragt zo wel tegen die ik verdedigd, als die ik opgegeeven heb. Men heeft aangemerkt, dat, door deeze Kunsten aan te moedigen, veele handen onledig gehouden worden in overtollige en tot de weelde behoorende bezigheden, die men beter zou kunnen gebruiken in noodzaaklyke Kunsten en Handwerken, en dat, in gevolge hier van, de rykdom, die besteed behoorde te worden in het bevorderen van de weezenlyke magt en voorspoed van den Staat, verkwist wordt in noodlooze verfraaijingen en vertoon van grootheid. Maar deeze zwaarigheid verdwynt terstond, wanneer wy aanmerken, dat, in een staat der Zamenleeving zo verre gevorderd als de tegenwoordige, waarin de Werktuigkunde den arbeid kragtdaadig te hulpe komt, en alle de gemeene Kunsten des leevens haar aandeel gehad hebben in de voortgaande verbetering, een klein gedeelte des Volks vereischt wordt om te verrigten 't geen volstrekt noodzaaklyk is. Het overige gedeelte moet, derhalven, zich onledig houden met zaaken oogschynlyk overtollig, of zich aan ledigheid en slegtheid overgeeven. Daarenboven kan de Maatschappy het gemis van alle | |
[pagina 25]
| |
haare ten cieraad strekkende overtolligheden niet dulden. - En zy zelfs, die met zo veel ophefs uitvaaren tegen alles wat het volstrekt noodige te boven gaat, zouden schrikken voor de proeve, om afstand te doen van alle de gezellige aangenaamheden hunner gemaklyke Steden, en zich tegen de ongenade van ruwe jaarsaisoenen te verdedigen met een beestenhuid, zwervende by dag door bosschen en velden, en slaapende by nagt in de asch van hunne jammerlyk toegestelde hutten. - Waar zullen wy hier het punt vinden om by op te houden? Omtrent deeze Vraage is alles verwarring en tegenspraak. Met één woord, geheel het Menschdom heeft het hart gesteld op Overtolligheden; en wy vaaren, met bedekte nydigheid, alleen uit tegen de zodanige, om welke te genieten het ons aan smaak, of gelegenheid, mangelt. Eene andere Zwaarigheid, daar men voorgeeft dezelve uit de Ondervinding of de Geschiedenis te ontleenen, behoort naauwkeuriger door ons onderzogt te worden. Men verzekert, dat, in alle Eeuwen, en in alle Landen, waar men de Beschaafde Kunsten sterk aangemoedigd heeft, dezelve onvermydelyk den boozen Geest van Weelde ingevoerd, en het Volk, 't geen zy voorgaven te vercieren, onder schitterende ruïnen als begraaven hebben. Ik zal my hier niet bedienen van de zo dikmaals gebruikte, en daar door als versleetene, aanmerking, dat het Misbruik eener zaake niet als een Bewys tegen het Gebruik mag gelden; dewyl Misbruiken die onvermydelyk zyn aangemerkt moeten worden als vergezellende de misbruikte dingen, en men daarom 'er regtmaatig op mag aandringen tot derzelver veroordeeling. - Maar ik lochen volstrekt, dat de Schoone Kunsten (de Muzyk alleen uitgezonderd,) ooit strekten tot het verspreiden van schadelyke Weelde, of ten ondergang van die Ryken, op welken men in de tegenwerping doelt. - Ja, ik beweer dat zy eene recht daar tegenovergestelde strekking hebben; en ik zal bewyzen, dat, gelyk de Invoering van Beschaafde Kunsten altoos het tydperk geweest hebbe van Volksvoorspoed, zo ook de Afneeming derzelven altoos eene verregaande Volksverbastering voorging. Eenvoudigheid van Smaak is de Beschermgodin van alle Fraaije Kunsten. Derzelver maagdlyke gedaante | |
[pagina 26]
| |
schrikt voor de laage gemeenschap van wellustige ondeugd, en laat in haare plaats de onechte kinderen van schitterende praal; die, 't is waar, voor eenen tyd, haaren naam en stand aanneemen, maar geheel en al beroofd zyn van haare deugden en geest. Ik stem toe, dat Weelde en Kunsten dikwyls bykans ten zelfden tyde zyn ingevoerd; en beide doorgaans ontstaan zyn uit het genot van Overvloed en Gemak. Maar ik ontken, dat de een de oorzaak van de ander geweest hebbe, of dat die eigenste Persoonen, die slaaven van de Weelde geweest zyn, immer, uitgezonderd alleen uit gewoonte en naavolging, de Patroonen en Bewonderaars der Kunsten waren. Waar is dan de kragt deezer Tegenwerpinge? Indien een verdervende en vrugtbaarmaakende stroom, ten zelfden tyde, uwe velden kwamen bewateren, zoudt gy dan den vrugtbaarmaakenden stroom zoeken af te leiden, om dat gy den verdervenden niet konde afwenden? Zoudt gy niet veeleer alles aanwenden om den zuiveren stroom in grooter overvloed te doen vloeijen, om tegenwerking te bieden aan den verdervenden vloed, dien gy met geene mogelykheid konde weeren. Zodanig zyn de stroomen van Weelde en der Schoone Kunsten; en zodanig is altoos de heilzaame invloed der laatstgemelden geweest, zo lang als de smaak en de driften der Eeuwe wilden gedoogen, dat die stroom zuiver en onbesmet heenen vloeide. - Maar, toen Weelde, gelyk een alles overstroomende vloed, de boorden overstroomde, en de stroom van Schoone Kunsten en Weetenschappen verlooren ging in dien overzwalpenden en verdervenden vloed, toen werden, in de daad, magt, grootheid en deugd te gader weggesieept door dit alles verdelgend kwaad, 't geen zommigen ons zouden willen doen houden voor de Afstammeling, en anderen voor de Moeder, der Schoone Kunsten; doch in waarheid deezer bitterste en verdelgendste vyand is. Ik mag my vrylyk op de Geschiedenis beroepen, of dit geene egte opgave is van den waaren staat der dingen. - Athene ging niet te onder, (gelyk zommigen beweerd hebben) door haare Kunsten en verfraaijende Weetenschappen; even min zegenpraalde Rome door haare barbaarschheid; schoon ik gereedlyk erkenne, dat Onkunde en het Moordbedryf des Krygs eene veel nadere betrek- | |
[pagina 27]
| |
king op elkander hebben, dan Bloohartigheid en de bewondering van een schoon Schilderstuk. Rome was overwinnend toen armoede de moedige Krygshelden aanzette om te rooven. Athene werd overwonnen toen de Burgers geleerd hadden de zagtheid van bedryfloosheid, en de tafelweelde, te stellen boven Roem en Vryheid; doch dit zouden de Gevoelens van een Griek niet geweest zyn, toen homerus zyne verhevene Heldenzangen zong; toen phidias, onder de bescherming van pericles, de Beeldhouwkunde tot eene onvergelyklyke hoogte opvoerde; of zelfs toen demosthenes in den Areopagus donderde. Het roemrykst Tydperk van Athene was, derhalven, 't geen zich, op de voordeeligste wyze, door Kunsten en Weetenschappen onderscheidde. Maar, toen Drogredenaars en Epicuristen den Smaak en de Zeden des Volks bedierven, vervielen de Vryheid en Magt der Athenienseren, niet door toedoen der Schoone Kunsten en bevallige Verfraaijingen, maar door die verbastering, waar door Kunsten en Weetenschappen reeds in vervallenden staat gekomen waren. En was het lot van dit Gemeenebest niet zonderling: want, langen tyd eer Rome viel, hadden weelde en verwyfdheid bykans elke Kunst verbannen, welke een verlicht en deugdzaam Volk fraai of beschaafd kan noemen. De Regeering van augustus, gelyk dezelve een der schitterendste tydperken oplevert, en, geduurende het laatste tydperk, tevens een der gelukkigste, in de Geschiedenis van Rome, zo was dezelve ook de beroemdste ten opzigte van Kunsten, Weetenschappen en Beschaafdheid. - De Dwingeland, die, geduurende het vroegere tydperk zyns leevens, van Staatzugt blaakte, en na bloed dorstte, werd in zyn aart geleenigd door kennis te krygen aan de Zanggodinnen en Kunsten; en, de verwoestende verschriklykheden des Oorlogs ter zyde leggende, koesterde hy de zagtere gevoelens door Vrye Kunsten ingeboezemd, en was bedagt op den Vrede en het Geluk der Wereld. De geheel aan hun zinnelyk genot overgegeevene en verslaafde Troonöpvolgers konden geen tyd uitspaaren van de opvolging hunner Wreedheid en Lustvoldoeningen om Kunsten en Weetenschappen te begunstigen; en, hoewel het Romeinsche Ryk nog eenigen tyd in stand bleef, ja in magt en grootheid aangroeide, verzwakten, nogthans, de Fraaije Kunsten zeer oogschynlyk, en der- | |
[pagina 28]
| |
maate, dat, wanneer door den Raad een Zegepraal aan een der laatste Keizeren werd toegestaan, het aan Beeldhouweren en Bouwkunstenaaren mangelde om den Triumphboog te vervaardigen, en zy zich genoodzaakt vonden tot het jammerlyk hulpmiddel om andere Gedenktekens hunner Overwinningen te ontluisteren, ter kwalyk voegende verciering van de Zegepraal diens dags. Met één woord, gelyk altoos het geval zal weezen wanneer de Rykdom de overhand krygt, en de Fraaije Kunsten verbannen worden, waren de eenige Kunsten, door de verbasterde Romeinen, ten dien tyde, gekweekt, de Kunsten van verwyfde en zinnelyken lust prikkelende Weelde. Als Zwynen sluimerende op hunne prachtige rustbedden, en op één maaltyd de inkomsten van eene geheele Provincie verkwistende, voldeeden zy, tot walgende zatheid toe, hunne buitenspoorige lusten, met allen overdaad die eene uitgeplunderde wereld opleverde, en gaven zy zich over tot de snoodste bedryven, om zich in staat te stellen tot het herhaalen van de schaamtloosste buitenspoorigheden. In deezer voege heerschte te Rome de verregaandste overgegeevenheid aan zinnelyken lust, en de eenige Kunstenaars (indien zy in eeniger voege dien naam verdienen) welken zy hunner bescherminge waardig oordeelden, waren de zodanigen, die een nieuwe saus konden uitdenken om de Spys der overdaadig opgevulde tafels een nieuwe prikkeling by te zetten, of iets uitdagten om op eene nieuwe wyze hunnen onnatuurlyken lust te prikkelen. Maar, indien 'er nog eenigen twyfel mogt overblyven, of de Kunsten de Voedsters niet zyn van die Weelde, eenen Staat zo hoogst verderflyk, dan mogen wy ons beroepen op het lot van Lacedemon en Carthago. Ging Sparta ten gronde door haare verfyningen en verfraaijingen? 't Is waar, zo lang Sparta volhardde in haare eenvoudige en boersche eenvoudigheid, bleef Sparta niet alleen groot, maar ook vry. Ontbloot van smaak en fraaiheid, bleef haar deugd (mag ze dien naam draagen) bloeijen; de middelen van genot waren buiten hun bereik gesteld zo lang men zich hieldt aan het zwaar yzeren geld; maar toen lysander, wederkeerende van het vermeesteren van Athene, de Weelde dier beroemde Stad invoerde onder een Volk, te ruw en te dom om de Fraaiheden daar van aan en over te neemen, bewerkte, binnen korten tyd, buitenspoorige Weelde een volkomen | |
[pagina 29]
| |
val; aan de volgende Eeuwen een voldingend bewys naalaatende, dat geene Schoone Kunsten, op zichzelve beschouwd, maar Gierigheid en zinnelyke Lust, de nimmer faalende oorzaaken zyn van Volksondergang. Wat Carthago betreft, de Geschiedenis daar van is te over bekend; en moest hy een gelukkig talent bezitten om een onderwerp te verwarren, en de duidelykste onderscheidingen van zinnelyk Vermaak en verstandige Verfraaijing te vermengen, die beweeren zou dat de Fraaije Kunsten eenig aandeel hadden in de omverwerping van dit Gemeenebest. Om te besluiten. Kunnen wy, naa dit alles overdagt, en aan elke omstandigheid het vereischte gewigt in de schaale der Rede gegeeven, te hebben, een oogenblik twyfelen, of wy aanmoediging zullen geeven aan die Fraaije Kunsten, die beschaafdheid schenken aan eene verlichte Maatschappy; die de ziel aanzetten tot verhevene Weetenschappen; die de aandagt der Grooten en Ryken aftrekken van het bejag der dwaasheid en der ondeugd, en dezelve vestigen op voorwerpen, geschikt om de edelste gevoelens in te boezemen; die duizenden van waardige Characters in agting en waarde houden, en reeds belangryke voorwerpen van Handel opleveren; en die teffens een schitterend en onschuldig middel verschaffen om 's Volks rykdom en grootheid ten toon te spreiden? Zommigen zullen, misschien, bedagt zyn op andere redenen ter aanmoediginge deezer Kunsten; daar zy begrypen, dat ze hoogagting verdienen uit hoofde van dankbaarheid, en aanmoediging van wegen de poogingen om den roem onzer Voorouderen te vereeuwigen, en de gedagtenis te bewaaren van die pryswaardige en beminnelyke Characters, die, in het openbaar of huislyk leeven, het hunne hebben toegebragt tot het welvaaren der Maatschappye, of het geluk van byzondere Persoonen. Dan ik laat dit voor hun over; en heb myn taak afgedaan, in zo verre ik my had voorgesteld dit Onderwerp te behandelen. |
|