maaken den algemeenen wil uit van het gansche volk, of ten minsten van het grootste en beste deel des volks; maar zulke wetten moeten natuurlyk veel gewilliger gehoorzaamd worden, dan wetten die buiten den wil, de toestemming, of goedkeuring, des volks aan hetzelve worden opgedrongen! - In 't laatste geval heeft 'er, op zyn best, maar eene gedwongen of slaafsche gehoorzaamheid plaats.
De leer der gelykheid en vryheid, wel begreepen, heeft nog meer nut. Zy leidt den mensch tot nederigheid en menschlievendheid. Trouwens zy weêrstaat toch de trotsche zelfverheffing, waar door niet zelden de grooten en ryken der aarde uit de hoogte op hunne overige natuurgenooten neêrzien, als of ze wezens waren van een veel geringer oorsprong, soort, of maaksel. Door de omhelzing deezer leer, beschouwt de aanzienlyke zoo wel als de geringe, in ieder mensch, zynen natuurgenoot, zyn' medeburger, zynen broeder; en dus verbindt zy de leden der maatschappy, ja het geheele menschdom, naauwer te saamen. - Verder. Deeze leer bewaart den geringen, zeer natuurlyk, voor laage kruipery, voor een' slaafschen geest, die allen edelen moed en veerkracht der ziel uitbluscht en verslapt: zy vuurt, in tegendeel, den denkenden geest aan tot nuttige uitvindingen, zoo in opzigt tot de noodwendigste bezigheden in 't gemeene leven, als ten aanzien van kunsten en weetenschappen: 't welk alles de natuur der zaak leert, en door de ervaarenheid veelal bevestigd wordt.
Gebeurt het echter, dat deeze leer, ten opzigt van sommige voorstanders van vryheid en gelykheid, nadeelige uitwerksels heeft, hier van heeft eigenlyk het stelsel van gelykheid en waare volksvryheid de schuld niet, maar dit koomt hier van daan, dat deeze leer, of kwalyk begreepen, of van ondeugende menschen schandelyk misbruikt wordt.’