Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 542]
| |
Adres van het Committé van Algemeene Welvaart te Haarlem, aan de Nationale Vergadering representeerende het Volk van Nederland; over de Oorzaaken van het Verval en de Middelen tot Herstel der Vaderlandsche Fabrieken en Trasieken. Te Haarlem, by F. Bohn, 1796. In gr. 8vo. 80 bl.
| |
[pagina 543]
| |
en naa gehouden Conferentien met Gecommitteerden uit de Fabriekeurs en Trafiekanten van diverse Steden, inzonderheid Leyden, hebben wy gemeend het best aan hun en ons oogmerk te zullen voldoen, om de door hun voorgeslagene Middelen tot ééne Verhandeling, en dezelve alzo ter kennisse van deeze Vergadering te brengen.’ Gelyk zy doen in de Memorie van Adstructie; welke het voornaamste van dit wel opgesteld en nadruklyk geschreeven Stukje uitmaakt. Naa in het Adres het Onderwerp bondig beredeneerd, en in klaaren dag gehaald te hebben, laaten zy, dit strekke ten staal, zich in deezer voege hooren: ‘Verbreekt, Burgers Vertegenwoordigers! die schandelyke, onteerende banden, waar aan het menschlyk verstand tot nog is gekluisterd geweest. Vernietigt alle die Keuren en Wetten van Gilden en Fabriek-Hallen, waar door het vernuft uitgedoofd, de industrie gestremd, en de Handel belemmerd kan worden. Geeft den Fabriekeur alle die Vryheid, welke zyne Broeders in Frankryk, Engeland en Duitschland, genieten. Bevordert de Circulatie van den Binnenlandschen Handel, vooral in de eerste leevensnoodwendigheden. Vernietigt dat verderflyk Provintiaal Egoismus, welk nog onder ons heerscht, die haatlyke onderscheiding van het Platte Land en de Steden, en laat allen en een ieder zyne Koopwaaren haalen, van waar hy ze het best, en ten minsten pryze, binnen de eene en onverdeelde Republiek, kan bekomen, en die te koop bieden, waar het hem goeddunkt. Zó zult gy, Burgers Vertegenwoordigers! reeds veel gedaan hebben, om voor de talrykste en nuttigste Classe onzer Medeburgeren het leeven aangenaam, en het voorzien in hunne behoeften gemaklyk, te maaken. Vooral bidden wy u, Burgers Vertegenwoordigers! neemt die ondraaglyke ongelykheid in de Belastingen weg, welke in zo veele deelen van ons Vaderland, en vooral in Holland, plaats heeft; wy bedoelen de Impositien op de Consumptive middelen, waar in de Ryken, in evenredigheid van hun vermogen, schier niets draagen; waar door de Werkman deerlyk gedrukt wordt, en byna de helft van zyn sober inkomen aan 's Lands en Stedelyke Belastingen moet betaalen; waar door de Arbeidsloonen, hoe zeer altyd nog een gering bestaan verschaffende, echter aanhoudend gesteigerd | |
[pagina 544]
| |
zyn; die de voornaamste oorzaak zyn van den steeds verhoogden prys onzer Manufactuuren, en van derzelver daar door bewerkt verval.’ Stellingen als deeze zyn zeker aan Zwaarigheid en Wederspraak onderhevig; doch poogen de Opstellers deeze weg te neemen, geene te wederleggen. Waar toe voornaamlyk de Memorie van Adstructie dient: die veel weetenswaardigs, deeze belangryke Stukken betrefsende, bevat, te veel om aan te wyzen. Alleen willen wy afschryven, wat zy, daar in van de Gildens en derzelver beknellingen gesprooken hebbende, 'er ten gevolge uit asleiden. - ‘Wat is nu noodzaaklyker, welk uitvoerlyk middel is in deezen nu gepaster, dan alle FabriekgildensGa naar voetnoot(*), met hunne bepaalingen, Wetten en Ordonnantien, op te heffen en te vernietigen, in zo verre, dat 'er van dezelve niets overblyve dan alleen eene minlyke Regtbank, voor welke de twisten tusschen meester en knecht in der minne vereffend en bygelegd worden. De Meester, of Fabriekeur, moet vry zyn in zyne keuze van stoffagie, zo wel als in zyne methode van werken; en 't moet aan hem alléén staan, op welke wyze hy zyn Fabriek tot vergrooting van zyn renomé of belang goedvindt te dirigeeren. 't Arbeidsloon, 't welk, door verandering van tyden en Fabrieken, volgends de oude bepaaling, thans in veele gevallen ontoepasselyk is geworden, moet niet door gezach bepaald, maar door eene redelyke en minzaame overeenkomst tusschen meester en knecht gereguleerd worden; en hy, die zich daar mede niet kan of wil vergenoegen, zoeke een ander meester, en deeze een ander knecht, zonder dat daar over verschil, veel min Oproer, behoeve plaats te hebbenGa naar voetnoot(†).’ Geene bloote redeneeringen, maar daadzaaken, voeren de Opstellers doorgaans aan, met eene overwinnende kragt; en zagen wy dit pleit nooit zo kort en goed voldongen voor de Trafieken en Fabrieken. Men kan ligt denken, | |
[pagina 545]
| |
dat de wangunstige Brit en de Britsgezinde ontaarte Nederlanders hun welverdiend deel krygen; dat Bedrog naar verdienste ontmaskerd wordt, als ook Partydigheid tegen de Inlandsche Fabrieken, by de voorgaande Regeering nooit met eenige premie, veel min met eene of andere weezenlyke ondersteuning, begunstigd. ‘Alle verzoeken daar toe,’ zeggen zy, ‘wist men, of door allerlei hindernissen op de lange baan te schuiven, en het den zuchtenden smeekeling lastig te maaken, of, zo hy stout genoeg was om aan te houden, schamper van de hand te wyzen met eene zo vreemde als ongegronde magtspreuk. Dit is het Land van Koophandel, niet van Kunsten en Handwerken; deezen moet men aan de Engelschen overlaaten!’ Met dit alles schermen de Opstellers, ten aanziene van den Handel, niet in het wilde. ‘Wy bedoelen,’ is hunne taal; van het doen ter uitvoer brengen en het maaken der noodige veranderingen in de prohibitive Wetten, eertyds ter bevordering onzer Fabrieken gemaakt, spreekende; ‘wy bedoelen geenzins zodanige constringeerende en prohibitive Wetten, waar door terstond alle invoer van buitenlandsche Fabrieken, hoe genaamd, volstrekt verbooden zoude worden, (want behalven dat dit den Koophandel, in andere betrekkingen, zoude drukken, ware dit, om verscheide andere redenen, volkomen dwaasheid en nuttelooze verwarring;) maar waar door, vooreerst, de vreemde Manufactuuren zodanig bezwaard worden, dat onze Vaderlandsche Fabriekeurs terstond de noodige aanstalte konden maaken, om voor het binnenlandsch debiet den noodigen voorraad te bezorgen, en die vreemde Fabrieken niet alleen in prys en qualiteit te evenaaren, maar zelfs voor 't byzonder gebruik van onze Natie te overtreffen.’ Dit bedoelen zy met eene Bylaage, behelzende een Ruuwe Schets voor den In- en Uitvoer van Binnen- en Buitenlandsche Goederen, ten faveure der Vaderlandsche Fabrieken, waarin de Koophandel, op de behoedzaamste wyze, voor alle nadeelen beveiligd is, en 't welk de Inlandsche Fabrieken konde doen herleeven. Het tweede Stukje, in 't hoofd deezer Afdeelinge vermeld, is eenigzins van eenen meer speculativen aart; schoon deels, door Proeven hier vermeld, tot een hooger trap dan enkele bespiegeling gebragt, en door de ondervinding verheven boven de speculatie van Projectmaa- | |
[pagina 546]
| |
kers. Uitwyzens het Opschrift, bepaalt het zich tot het Gebruik der Duingronden, ten dienste der Vaderlandsche Fabrieken. In het Adres aan het Provintiaal Bestuur van Holland, wordt dit Onderwerp met al de kragt van warme Vaderlandsliefde voorgedraagen, en de reeds genomene en nog voortgezette Proeven dienen ten steun van de taal der Spreekeren. ‘Wat,’ in deezer voege laaten zy zich, onder anderen, hooren, gemelde Proeven bygebragt hebbende, ‘wat heeft men van zodanig goed begin niet te wagten, indien deeze onderneeming die ondersteuning en aanmoediging mogt genieten, welke dezelve, 't zy met eerbied gezegd, verdient? Welk een heil mogen wy ons daar uit voor geheel Nederland niet voorspellen, daar wy ons verzekerd houden, dat Gyl. deeze onderneeminge, door spoedige en efficasieuse middelen, uit haaren naauw beperkten kring zult verlossen, en in algemeene werking brengen? - Onze Hollandsche Duinen beslaan eene uitgestrektheid van 50,000 morgen gronds; daar op kunnen 300,000 Schaapen geweid worden, en deeze kunnen 1,000,000 ponden Wolle voortbrengen. Onze ziel verblydt zich reeds in het vooruitzicht van den meerderen bloei der Wolfabrieken en de grootere welvaart onzer Handwerkslieden, zo dra hier van door uwe kragtdaadige tusschenkomst een begin zal gemaakt zyn. - Dan zal men nieuwe Trafieken zien gevestigd worden, en de Lakenfabrieken haar tegenwoordig onnatuurlyk verblyf zien ontvlugten, en zich aldaar vestigen, alwaar zy eigentlyk t'huis hooren, alwaar alle andere Volken die geplaatst hebben, te weeten, op het Platte Land, daar zy den voorraad voor haaren arbeid by de hand hebben. De Handwerksman zal zich dan niet, zonder ophouden, in beslooten vertrekken, aan éénsoortigen arbeid behoeven te krommen, en door dit zittend leeven kragteloos en verzwakt worden. Neen: hy zal deezen eenzelvigen verveelenden arbeid met het Landwerk afwisselen, gezond, vrolyk en gelukkig, zyn; hy zal geenen onderstand uit de liefdegiften zyner meer vermogende Medeburgeren meer noodig hebben; noch uit 's Lands of Stedelyke Belastingen, die hy zelf helpt opbrengen, behoeven onderhouden te worden. De hoogst Geconstitueerde Magt deezer Pro- | |
[pagina 547]
| |
vintie zal daar door, zo wel als het Municipaal Bewind van Steden en Dorpen, voor een zeer groot gedeelte, van één haarer knellendste zorgen ontlast zyn. Uwe Vergadering, Burgers! zal, indien het bestier der Armen op den tegenwoordigen voet mogt blyven, voortaan geene som van bykans een half Millioen behoeven af te zonderen, ter ondersteuning van de publieke Weeshuizen en Armenkassen. De Steden Leyden en Haarlem, (wy spreeken van 't geen wy zeker weeten, en zwygen daarom van andere Steden,) zullen in 't vervolg geen ƒ 90,000 jaarlyks behoeven af te zonderen van haare inkomsten, ten dienste der armen: want de groote armoede is alleen veroorzaakt door het verval der Fabrieken, gelyk wy meenen overtuigend aangetoond te hebben in onze Memorie van Deductie, aan de Nationale Vergadering, representeerende het Nederlandsche Volk, overgegeeven, en waar toe wy de vryheid gebruiken ons te refereeren.’ Men noeme dit geene overdreevenheid, voortspruitende uit ingenomenheid met dit Plan. Om dit denkbeeld te weeren, en de groote zaak nader aan te dringen, van vermeende zwaarigheden te ontheffen, dient de daarby gevoegde Memorie van Adstructie. Dan genoeg hebben wy van deeze twee kleine Stukjes gezegd, om de aandagt der Vaderlanderen, die ze onbekend mogten weezen, derwaards heen te wenden, verzekerd, dat niemand zich der Leezinge zal beklaagen. - Mogt het niet by Leezing blyven! |
|