Physiologische Verhandelingen over het Leerstelzel der Ontwikkeling en dat der Bygeboorte; zynde een Aanhangzel van de Naspooringen aangaande de Oönlogie, enz. Door H.G. van Breugel. Te Dordrecht, by A. van den Kieboom, 1796. In gr. 8vo. 106 bl.
Naa het doorleezen deezer Verhandeling, zyn wy het met den Schryver, in de Voorreden en elders, volkoomen eens, non nostrum esse, tantas componere lites.
Zoo 'er een Onderwerp in de Dierlyke Natuurkunde is, dat duister, onbegrypelyk en ondoorgrondelyk, kan genoemd worden, het is de Voortteeling. Om hier zyne reden aan de Waarneemingen van zelfs groote Waarneemers zoo maar te onderwerpen, is waarlyk veel gevergd. Geheel iets anders is het huishoudelyke der Voortteeling, dan derzelver beginzelen. Proeven en Waarneemingen kunnen veel afdoen, in het eerste geval; weinig, dunkt ons, by het laatste. Is het aan den Schryver onbekend, dat ook groote en beroemde Waar- en Proefneemers dikwils niet alle Proeven zelve neemen, maar ook veele van hunne Discipelen overneemen? Men herinnere zich de Hallersche Proeven over de Irritabiliteit en Sensibiliteit. En worden niet dikwils Proeven ook eigenlyk ter liefde en ter staaving eener reeds gemaakte hypothese in het werk gesteld? Wy willen en kunnen haller en spallanzani niet te kort doen; hun roem en aanzien is gevestigd. Maar
Ins innere der Natur dringt kein erschaffner Geist;
Schon glücklich dem sie nur die äussere schale weist.
Zy, die het onderzoek deezer stoffe aangenaam en nuttig oordeelen, en nog niet veel daarover geleezen hebben, ook ‘voor hunzelven geen weetenschap of grond van zeekerheid voor hun oordeel aangaande de Dierlyke Zaaden of beginzels, en vooral derzelver voorbestaan, uit eigen inzien en bevinding hebben, kunnen en mogen hun oordeel daaromtrent vryelyk laaten rusten op het getuigenis van zulke Mannen, als haller en spallanzani, diesaangaande, als het welk aller aanneeming waardig, en genoegzaam is, gelyk uit hunne