Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 534]
| |
als eene hemelsche Openbaaring erkennen telkens herhaald worden, verdienen alle poogingen, immers wat derzelver oogmerk betreft, om ter verdeediginge van dat gezag en dien oorsprong iets by te draagen, lof en aanmoediging. De Burger bernardus meulman, Schryver deezer korte Verhandelinge, op den titel zich zediglyk verbergende onder de Zinspreuk: Veritatis Ergo (waarom niet liever Uit Waarheidsmin? want hy schreef tog vooral voor Ongeletterden!) moet ondersteld worden, zulk een oogmerk bedoeld te hebben. Intusschen bebben wy hier niets ontmoet, dan 't geen reeds meermaalen, en met veel meer duidelykheid en kragt, was voorgedraagen. En, evenwel, schynt meulman zich te verbeelden, een nieuw pad uitgevonden en bewandeld te hebben; dit leiden wy af uit het slot des Geschrifts, 't welk eindigt met deezen wensch: ‘Zie daar eene zeer moeielyke stoffe, door my behandeldt, en dezelve, naar myn gering inzien vry gelukkig geslaagt, u lieden Myne Waarden doen voorkomen als eene meer dan menschelyke geschiedenis, dat is als Godlyk. Mogten groote Mannen in Gods Kerk zich verledigen my op dat spoor te volgen, na aflegging van alle vooroordeelen van gezag en verkleeftheid; den Bybel in deszelfs geschiedkundig vak verheffen en verdedigen tegen alle de aanvallen van een onbedachtzaam Deismus of een spitsvinnig Christendom! ô hoe veel voordeel wierde hierdoor van tyd tot tyd aan het Christendom toegebragt! de oneindige God geeve het.’ Voor 't overige bezit meulman ook de gave niet, om zich klaar en helder uit te drukken. Zie hier een staaltje. Naar waarheid hebbende aangemerkt, dat jezus, welken wy meer dan een bloot mensch eerbiedigen, de hoofdinsteller van den waaren Godsdienst is, vervolgt hy: ‘Uit dat oogpunt beschouwt, is de gewyde geschiedenis, verpligtend, voor ons Christenen, trouwens, dan is de gewyde geschiedenis, verbindendt, om dat heiland Jesus, als waarachtig God, die te eerbiedigen moet gehoorzaamt worden, van waar men het recht afleidt, dat hy op ons Christenen heeft, om ons te verbinden en zyn Godlyk gezag op ons door de gewyde geschiedenis uitteoefenen.’ |
|