Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 528]
| |
Nieuwe Leerredenen, door J. van Loo, Predikant te Ootmarsum. Tweede Deel. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1796. In gr. 8vo. 402 bl.Met verdienden lof gewaagden wy, onlangs, van de Nieuwe Leerredenen des Eerw. van loo. Volmaakt gelyk aan zichzelven, verschynt, van nieuws, de agtenswaardige Man, in den thans afgegeeven bondel, en verdient, als zodanig, andermaal onze loffpraak. Meer dan eens, in vroegere dagen, bedroefden wy ons, daar onze Nederlandsche Leeraars in duizenden vertaalde en niet vertaalde buitenlandsche Kerkelyke Redevoeringen zo fraaije Modellen voor oogen hadden, dat dezelve zo weinige naavolgers vonden. Voor de onpartydigen en opmerkenden schuilen de oorzaaken daarvan geenzins in het duister. Met de nieuwe orde der dingen, onlangs daargesteld, zyn die oorzaaken, grootdeels, weggevallen. Onder den invloed eener redelyke verlichtinge, en onder schut en scherm van Godsdienstige Vryheid, zullen verstandige Leeraars het hunne bydraagen, om, zo by monde als in geschrift, meer redelyke en gemaatigde denkbeelden aangaande den Christlyken Godsdienst te verspreiden, en algemeen te doen veld winnen. Den Burger van loo beschouwen wy, ter bereikinge van dat wenschelyk doel, als een zeer dienstig middel. Daar van kan ten bewyze dienen de thans afgegeeven bondel. Dezelve bevat tien Leerredenen, die de vol. gende Opschriften draagen: Het Onderwys der afwisselende Jaargetyden. - Onze Tegenspoeden zyn Vaderlyke Kastydingen. - Het bedoelde Nut van Gods Vaderlyke Kastydingen. - Opwekking tot siandvastige Volharding in de Leere des Christendoms. - Beschouwing van den Dood. - De Aankondiging van Jezus Geboorte aan eenige Herders. - Elymas en Paulus, aan het Hos van Sergius Paulus. - Tegen de Wraakzugt. - De Voorspoed der Godlozen. - De Opperheerschappy van den Verhoogden Heiland. Naar gewoonte zullen wy, hier en daar, iets ter proeve voordraagen, In de vierde Leerrede, naa dat van loo de hoofdtrekken der Standvastigheid in het Christendom had vermeld, waarschuwt hy zyne Toehoorders, om de Standyastigheid niet te verwarren met Styshoofdig- | |
[pagina 529]
| |
heid, niet gelyk te stellen met ligtgeloovige onderwerping aan eenig menschelyk gezag. Die haatlyke ondeugden worden aldus door hem beschreven. ‘Ziet,’ zegt hy, ‘den styfhoofdigen man, die blyft by hetgeen hy van het Christendom geleerd heeft. - Hy blyft eigenlyk niet by het Christendom, maar by de party, die hy heeft aangenomen. En waarom? Het is uit onkunde, of uit eene trotsche inbeelding van zyn eigen wysheid, of uit traagheid, die hem van de moeite afkeerig maakt, welke aan het onderzoeken der waarheid is verbonden. Zyn grondregel is - “wat eenmaal waarheid is, moet altoos waarheid blyven” - en waarom zou hy dan op nieuws zyn aangenomen leerbegrip overzien, onderzoeken, met andere leersteisels vergelyken? Dat het egte, het reine, Christendom alleen in zyn aangenomen stelsel is te vinden, is immers uitgemaakt, en hieruit volgt natuurlyk, dat alles, wat daarmede niet strookt, onwaar, eene dwaling is. Hy strekt dit niet alleen uit tot de leer zelve, in alle kleine, fyngesponnen, schoolsche byzonderheden, maar dikwyls ook tot de bewyzen. Wat hy gelooft, moet ook bewezen worden, als hy het bewyst, of het is slegt bewezen. Hy neemt zoo min een nieuw bewys aan, als hy een oud verwerpt. In alles blyft hy stiptelyk by hetgeen hy geleerd heeft; jammer is het maar, dat hy hierin alleen tewerkgaat volgens een vooroordeel, 't welk hem niet zelden onverdraagsaam maakt omtrend andersdenkenden.’ De ligtgeloovige wordt aldus gekenmerkt. ‘De bygelovige of ligtgelovige - hy verdient beide deze namen - vereerer van het menschelyk gezag, gaat ook volgens andere grondbeginselen te werk. - Uitgemaakt is het by hem, dat de Christelyke leer, waar, Goddelyk is; dat de vorm, waarin hy haar kent, de beste is; dat alle byzondere leerstukken, die daartoe van zyne kerkgemeente worden gerekend, 'er waarlyk toe behooren. En op wat grond neemt deze gelovige man dit voor waarheid aan? Heeft hy de Christelyke leer onderzogt, en de kragt der waarheid laten beslissen? Heeft hy het leerbegrip zyner Kerk onderzogt, en aangenomen op gronden van klaarblykelykheid? Niets minder, dan dit: hy heeft dit, in de jeugd, van zyne ouders en leermeesters gehoord; honderd verstandige en | |
[pagina 530]
| |
geagte menschen verzekeren dit; het is in groote en kleine kerkvergaderingen zoo geleerd en vastgesteld; wie kan denken, dat alle deze menschen zouden hebben gedwaald? Dat zou even zoo vermetel zyn, als zig op zyn eigen oordeel te verlaten, en deze bepalingen tegen te spreken. Neen - hetgeen in zyne jeugd, en voor zoo veele jaren, waarheid is geweest, zal wel waarheid zyn en blyven. - Ziet daar de gronden van zyn geloof. Ellendige gronden! hy weet eigenlyk niet, wat hy gelooft, en waarom hy het gelooft. Zyne zoogenaamde overtuiging is louter eene blinde toestemming aan de begrippen, de bepalingen, van anderen. Hadden die anders gedagt, anders geschreven, en had men hem daarmede in zyne jeugd bekend gemaakt, hy zou ook anders denken. Ellendige overtuiging! zy kan hem, ja, mannelyk, vast, onbeweegbaar zelfs in zyne begrippen maken, maar wie, die weet, wat de Christelyke standvastigheid in het geloof is, zal 'er deze gezindheid voor houden?’ Aangaande den toestand der Herderen, wien de eerste aanzegging van 's Heilands geboorte wierd gedaan, zie hier, hoe van loo zich denzelven voorstelt. ‘Het is thans nacht, maar de vrome herders waken voor hun vee. Eene statelyke donkerheid heerscht overal - het sterrenheir praalt met stille majesteit aan den wyden Hemel, en stort sprakelozen eerbied uit in hunnen geest. Zy gevoelen de oneindige Grootheid Gods, die zoo majestueus op het zwygend gelaat des Hemels en der Aarde is afgedrukt. Van het getal, de grootheid, de orde, den samenhang, dier duizenden Zonnen en Waerelden, welke boven hunne hoofden, als vuurvonken, schitteren, weten zy niets, en toch - zy weten, zy gevoelen genoeg, om met David uitteroepen - ô Heer! als ik uwen Hemel aanzie, de Maan, en de Sterren, die gy bereid hebt, wat is de mensch, dat gy aan hem gedenkt, het kind des menschen, dat gy het agt? (Ps. VIII.) - Misschien is 'er een onder hen, die, door het gezigt van de talloze menigte der sterren, aan Gods woord tot Abraham herinnerd wordt, dat zyn zaad zoo talryk zou zyn als de sterren. My dunkt, zy spreken 'er van - de gedagte, dat Messias zulk een talrvk volk beheerschen, bezaligen, van alle ellende en dood verlossen zou, paart zig by deze voorstelling - zy herinneren zig verschillende voorzeggingen - de | |
[pagina 531]
| |
eene gedagte ontwikkelt de andere. ô Hoe sterk wordt hun hart in beweging gebragt, daar hunne verbeelding hen verplaatst in het zalige Messiasryk. - Ach! wanneer zal het komen? wanneer? - Israël is zoo bedorven - God is zoo heilig - - en de tyden verlopen vast! - Hier mengen zig treurige voorgevoelens by blyde; de stille bedaardheid hunnes geestes wordt beneveld, tot dat eindelyk, gelyk my dunkt, dit gebed uit hunnen vollen boezem losbreekt - “ô God van Abraham! van Isaak! van Jacob! God van David! wees gedagtig aan uw verbond, en geef aan uw volk het heil, dat gy hebt toegezegd!” - - En wat gebeurt 'er? - ..... Daar wykt plotselyk de vale duisternis - de, met sterren bezaaide, Hemel verdwynt - zy zien niets meer - zy zien den verschynenden Engel, die, met de snelheid van een bliksem, zig voor hun stelt, en met de heerlykheid des Heeren - met een goddelyken glans, zoo als Jehovah voormaals dikwyls verscheen - omkleed is. - Welk een ontroerend gezigt! - De kudden vlieden - het verblindendst licht verlicht de geheele streek - de herders ontzetten zig - hun hart klopt - alle hunne beenderen beven - de verwarrendste schrik stroomt bleekheid uit over hun gelaat - de spraak is geweken - zy vrezen, dat deze verschyning ongeluk over hen zal aankondigen of brengen!’ Het onderwerp der zevende Leerrede leidt den Redenaar eigenaartig tot eene verdeediging van het gedrag van Paulus, omtrent Elymas gehouden. Ligt konde iemand op het denkbeeld vallen, hoe dat gedrag meer den man van grimmigen toorn aankondigt, dan die van zynen Meester zagtmoedigheid geleerd had. Op de volgende wyze tragt van loo den Apostel van dien blaam te zuiveren. ‘De Apostel had, zonder twyfel, van zyn Goddelyken Meester zagtmoedigheid geleerd, en het is niet te denken, dat hy dit bytend middel ter beschaming van dezen verwaten lasteraar zynes Heeren zal hebben gebruikt, voor dat hy andere middelen, hem door de zagtmoedigheid voorgeschreven, daar toe vrugteloos had aangewend. Maar hy had van dienzelfden Meester mannelyken ernst in het verdedigen der waarheid, nederdonderende gestrengheid in het bestraffen van hare boosaartige tegenstrevers geleerd. In het tegenwoordig geval kwam | |
[pagina 532]
| |
het te pas, Jezus in zyne gestrengheid na te volgen. Wie, die eenig gevoel voor zedelyke betamelykheid heeft, kan dit in twyfel trekken? Neen - de vrymoedige, de onbewimpelde bestraffing van Elymas, die de schandelyke verkeerdheid van zyn door en door bedorven karakter zoo naakt ontvouwt, verstrekt den Apostel tot eer. Zy tekent eene grootheid van beginselen, eene sterkte van geest, eene onverschrokkenheid van gemoed, die hem regt bekwaam maakten tot het zwaarwigtig werk, waartoe hy voor korte dagen was ingewyd. Maar nu, de daarop volgende beroving van zyn gezigt! Was het niet genoeg geweest, het by de harde bestraffing te laten? en dan Elymas aan de wroegingen van zyn geweten overtegeven? Had het niet veel schyn, dat Paulus, uit een beginsel van wraakzugt, den verleider met blindheid sloeg? - Indien het geweten van Elymas nog kon geroerd worden T., daartoe was de plotselyke beroving van zyn gezigt meer geschikt, dan de bloote woordelyke bestraffing. En wat de wraakzugt aangaat, geen onvooringenomen lezer zal eenige spooren van deze afschuwelyke drift in deze strafoefening, of liever, in deze aankondiging van eene Goddelyke bezoeking, kunnen ontdekken. - Ieder redelykdenkend mensch zal immers gereedelyk toestaan, dat een gevaarlyk kwaad het best wordt opgekeerd door harde middelen, wanneer de zagter vrugteloos zyn aangewend. Wat was nu gevaarlyker, dan de zoogenaamde wysheid van Elymas, niet alleen voor hemzelven, maar voor den edelen, waarheidzoekenden Sergius? Zou deze Man wel tot het Christendom zyn overgegaan, indien de meerderheid der Apostelen boven Elymas niet duidelyk en aanschouwlyk werd aan den dag gelegd? Al had de Apostel dus den trotschen wyzen met de hand of vinger aangeraakt, en hem op deze wyze van zyn gezigt beroofd, dan had hy nog niets gedaan, 't geen tegen zyn karakter streed. De Apostelen waren immers toegerust met de magt, om een ergernisgevend Zondaar aan den Satan overtegeven, dat is, met zulke ligchamelyke straffen te bezoeken, als de omstandigheden der Kerk vorderdenGa naar voetnoot(*), en het onmiddelbaar opzigt des Geestes, waaronder zy in de waarneming van hun ambt stonden, belettede, dat zy ooit een | |
[pagina 533]
| |
onvoegsaam gebruik van deze magt konden maken. - Maar dit is hier het geval niet eens. Paulus was slegts de aankondiger van 't geen gebeuren zou. Hy voorspelde maar, wat de hand des Heeren, wiens leven en heerschappy hy loogchende, aan hem doen zou, om dit te bewyzen. Waar is hier de geringste blyk van wraakzugt, van haat, te vinden? Waren dan de Propheten ook wraakzugtig, als zy aan het Israëlitische volk de strafgerigten des Allerhoogsten verkondigden? - Wy behooren daarenboven in aanmerking te nemen, dat de blindheid van dezen wyzen uitlegger en beheerscher der Natuur slegts eenigen tyd duurde. Het oogmerk des Heeren was alleen, een gedenkteken aan Elymas opterigten, waaruit ten klaarsten bleek, dat alle de kunstenaryen van list en bedrog tegen de oppermagt van Hem, die de Apostelen bewrogt, niets vermogten. Dit kon bereikt worden door eene plotselyke, kortstondige blindheid. Welke wyze, welke schoone samenvoeging van gestrengheid en zagtheid, van billyke strafoefening en onverdiende verschooning! O, had Elymas van deze blindheid hetzelfde gebruik gemaakt, als Paulus van zyne driedaagsche blindheid, die hem op den weg na Damascus overviel! Had hy zig tot nadenken gezet, had hy zyn bestaan en gedrag overwogen, had hy herdagt 't geen de Apostelen van Jezus en zyne leer hadden voorgedragen! Had hy zyne dwalingen erkend, zyne zondige wederstrevingen der waarheid beweend, afstand gedaan van zyne waanwysheid, en om verlichting, om vergeving gebeden tot Hem, wien hy zoo gruwelyk gehoond had - dan immers zou de groote Ontfermer zig ook aan hem hebben geopenbaard in zyne heerlyke magt en liefde, en Elymas was een vereerer geworden van Hem, dien hy voormaals lasterde. En zou hy dan zig ooit over deze bezoeking hebben beklaagd? Zou hy dezelve niet veeleer gezegend hebben?’ |
|