Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVolledige Verzameling van alle Stukken, betreffende de Afscheiding der Kerk van den Staat, door de Nationaale Vergadering, representeerende het Volk van Nederland. Met eene Voorrede, door C. Rogge. Te Leyden, by D. du Mortier en Zoon, 1796. In gr. 8vo. Behalven de Voorrede, 423 bl.Van het Aanbelang deezer Verzameling schryft de Burger rogge, die zich, ten aanziene van het Onderwerp daar in behandeld, meermaalen in geschriften hooren liet, niet te veel, als hy, de pen van Voorredenaar voerende, verklaart: ‘Hoe zeer de Dagverhaalen van de Handelingen der Nationaale Vergadering over het algemeen met eene graagte ontvangen en geleezen worden, die aan derzelver gewigtigen inhoud en goede uitvoering beantwoordt, en dus eene byzondere uitgaave van eenige stukken uit dezelven minder noodzaaklyk moge schynen, echter gelooven wy, dat de stukken, welke thans | |
[pagina 513]
| |
het publiek ter leezinge aangeboden worden, hieromtrent uitzondering verdienen. Verspreid in zeer veele bladen, en gemengd onder andere stukken, waar in ieder niet evenveel belang stelt, moest dit natuurlyk by veelen, die dezelven op hunne regte waarde weeten te schatten, den wensch doen geboren worden, om dezelven afzonderlyk te kunnen bekomen. Wy verwachten dus niet, dat veelen, om dat zy reeds alles, wat in dit Boekdeel bevat is, in de Dagbladen hebben geleezen, deeze Verzameling, als iets overtolligs, ongeopend zullen laaten liggen. In tegendeel, wy vertrouwen, dat zy dezelve eene bedaarde en bedachtzaame herleezing zullen waardig keuren, en by de waardigste gedenkstukken tot roem van onze Natie eene plaats zullen vergunnen. Thans wordt hun het genoegen aangeboden om alle de Advyzen achter elkanderen af te leezen, met elkanderen te vergelyken, en, als in den Praesidiaalen Stoel, den byzonderen geest van ieder Lid, en tevens den algemeenen geest der Vergaderinge, daar uit op te maaken - en eindelyk zelve te beslisschen. Het gewigt van het onderwerp, en de wyze, waar op het behandeld is, verdient zekerlyk zodanig eene byzondere opmerking. Het betreft toch niets minder dan een belang, by veelen dierbaarder dan het leeven, en waar voor niet zelden dweepzugt en bygeloof, door staatkunde opgehitst en aangevuurd, den arm des eenvoudigen gewapend, en hem het harnars aangegord heeft, om voor hetzelve even vuurig en moedig, als voor haardstede en bezittingen, te stryden. De bevoorregting van ééne Kerk, met uitsluiting van alle andere, was, reeds sedert byna twee Eeuwen, een gedeelte van de Nederlandsche Staatsgesteltenis. Dit gebouw tot in zyne grondvesten omver te haalen, kon men van geene enkele pennestreek verwagten. Het verdiende de bedaardste, en bedagtzaamste, overweeging. En, zo ooit, hier in hebben de Leden der Nationaale Vergadering de keuze, op hen gevallen, volkomen geregtvaardigd, daar zy dit teder en kiesch onderwerp, waar in zeker ieder hunner persoonlyk het hoogste belang stelde, met eene onzydigheid, gemaatigdheid, voorzigtigheid en wysheid, behandeld hebben, die hunnen verlichten geest, hunne gezonde Staatkunde, even zeer als hunnen eerbied voor den Godsdienst, de grootste eer | |
[pagina 514]
| |
aandoet. Wy zeggen dan niet te veel, wanneer wy verzekeren, dat zy zich, door deezen hunnen loslyken arbeid, eenen onverganglyken Eerzuil gesticht hebben, die hunnen roem tot de laatere naakomelingschap zal overbrengen, en den Nationaalen tyd nimmer waardiger besteed hebben, dan aan dit belangryk onderwerp.’ Niet vreemd dat de Burger rogge, die zich betrekkelyk dit Onderwerp meermaalen in 't openbaar uitliet, deeze gelegenheid waarneemt om zyne denkbeelden des betrefsende in deeze Voorreden nader te ontwikkelen. Wy pryzen het naagaan zyner Gevoelens aan, voor ons ter overneeminge te breed, en zo aaneengeschakeld, dat ze niet wel eene stukswyze opgave toelaaten. Om egter iets 'er uit te ontleenen, 't geen op zichzelven staat, en aller aandagt verdient; dit iets behelst eene Aanmerking op het Rapport, door lublink de Jonge, en de verdere benoemde Commissie, op het Voorstel van den Burger Representant ploos van amstel, uitgebragt. ‘Uit de Stelling, dat 'er geen bevoorregte Kerk meer zal zyn, leidt de Spreeker dit gevolg af; dat dan ook daadlyk de Tractementen der Kerklyken ophouden, en daar door zeventien honderd Huisgezinnen tot den Bedelzak gebragt zullen worden. Zekerlyk de Tractementen der Gereformeerde Predikanten houden dan op, maar in welken zin? Voor zo verre de Kerklyken die als lands ambtenaaren uit 's Lands algemeene kas ontfangen. In dit punt alleen zit toch de ongelykheid. Zy worden bezoldigd als Lands Ambtenaaren, en de overige Kerklyke Persoonen niet; zy worden bezoldigd uit die Kas, welke het algemeene goed der Natie is, de overigen niet. - Maar door die ophouding der Tractementen worden zy nog niet tot den Bedelzak gebragt. Want als dan blyft de vraage nog overig, hebben die Gemeenten Fondsen aan haar als Hervormden vermaakt? Deeze is geheel juridicq. Hier in beslischt het beginsel der Gelykheid niets. Maar wordt dit pleit ten hunnen voordeele uitgeweezen; dan, zegt de Gelykheid, beheeren de Dissenters hunne eigene Fondsen, dit regt komt ook den Hervormden toe. De beheering hier van door het Bestuur is nog een overblyfzel van de voormaalige vereeniging van Kerk en Staat. Vraagt men verder, hoe gehandeld met de Geestlyke Goederen van Katholyken afkomstig? Hier in beslischt de Gelykheid niets. Toen de Staat dezelve aansloeg, wer- | |
[pagina 515]
| |
den zy Nationaal - hy maakte van dezelven gebruik, ten voordeele van de Nationaale Kerk. - Welk gebruik 'er nu, daar die Nationaale Kerk niet meer gekend wordt, van gemaakt moet worden, kan alleen eene wyze Staatkunde bepaalen. Vraagt men eindelyk, kunnen de Kerklyken, zo zy door deeze schikkingen nadeel lyden, geene aanspraak maaken op schadeloosstelling, staan zy in geen contract met het Bestuur, op de publieke trouw aangegaan? - Deeze vraage is weder geheel juridicq, en kan behoudens het beginzel der zuiverste Gelykheid ten hunnen voordeele uitgeweezen wordenGa naar voetnoot(*). Hoe zeer veele der zwaarigheden, door den Rapporteur tegen het Voorstel aangevoerd, wanneer hetzelve uit dit oogpunt beschouwd wordt, van zelve wegvallen, erkennen wy nogthans, dat 'er nog meer overblyven, die geen uitzigt openen, dat deeze gewigtige zaak, staande het Intermediair Bestuur der Nationaale Vergadering, zal kunnen afgedaan worden.’ - - - ‘Doch onder de opgetelde zwaarigheden komt ons echter eene voor, die ons van minder gewigt toeschynt dan de Rapporteur hier aan hecht. Hy zegt: In wat betrekking zal elke byzondere Gemeente, onder het algemeen bestier gebragt, staan tot, welk gebruik maaken van - de Akademien? Van deezen althans moeten wy vraagen, hoe zal het gaan met het Godsdienstig Onderwys der verscheiden Gezindten, op ééne en dezelfde Hogeschoole? Of zullen voor dezelven afzonderlyken gesticht worden? Zouden Professoren en Studenten van verschillende Godsdienstige Belydenis niet vreedzaam in dezelfde Stad met elkander kunnen leeven? Hoe verdraagen zich dan de Predikanten en Pastoors? Waar zyn die Gestichten? Waar toe zyn zy noodig? Waar toe worden zy, die 'er zyn, nog gebruikt? Zeker niet om 'er dagelyks Theologiesche Lessen te houden. Worden deezen niet aan de Huizen der Professoren gegeeven? Kon dit nu ook niet geschie- | |
[pagina 516]
| |
den? En, hoe zeer afkeerig van alle Staatkundlge bemoeijingen met het Godsdienstige, komt het ons voor, dat het Bestuur nimmer den Godsdienst krachtdaadiger kan beschermen en handhaaven, en tevens met minder gevaar voor de Vryheid van den Godsdienst en Burgerstaat, dan door de Kweekschoolen te administreeren, even gelyk het, tot hier toe, voor die der Rechtsgeleerden en Geneeskundigen de hoogste zorge draagt, om dezelve van kundige Leeraaren te voorzien, en waar door ons Nederland zich op Artsen en Rechtsgeleerden van den eersten rang kan beroemen, zonder dat ooit het Bestuur gedacht heeft, om die Lieden als Lands Ambtenaaren te salarieeren, schoon hier voor nog meer redenen zouden pleiten dan voor de Kerklyke Ambtenaaren.’ De Burger rogge, in 't einde betuigd hebbende zyn genoegen, ondervonden in het doorleezen deezer Stukken, ‘voortvloeiende uit de beschouwing hunner blaakende hoogagting voor den Godsdienst, heiligen eerbied voor de regten des Geweetens, en een leevendig bezef van de eischen der Gelykheid,’ zegt ten slotte, en wy vereenigen ons in zynen uitgeboezemden wensch: ‘Mogt deeze Geest door de beoefening van deezen hunnen arbeid door geheel Nederland verspreid worden, hoe dra zou de Godsdienst, van allen invloed van menschlyk gezag gezuiverd, zyne weldaadige werkzaamheid op de neigingen des harten verbreiden, en daar door de bron van den grootsten Zegen, de grondslag van allen bloei en welvaaren, voor ons Vaderland worden!’ |
|