Beschouwingen van de Huisselyke Slaverny by de Romeinen, en de Uitwerkzelen daar van op den Staat. Door Seerp Gratama, Advocaat te Harlingen. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1796. In gr. 8vo. 32 bl.
Opgemelde Beschouwingen staan, blykens eene Aantekening aan den voet der eerste bladz., in eenig verband met de, tot tweemaal toe, door de Bestuurderen van het Stolpiaansch Legaat, uitgeschreevene, doch nu weder ingetrokkene, Vraag: Welke zyn de Voorschriften der Natuurlyke en voornaamlyk der Christlyke Zedekunde, aangaande de Slaverny? Meer heeft de Advocaat gratama ons des niet ontdekt, en ons dus de gissing overgelaaten, of het ook een gedeelte moge weezen van een onbekroond gebleeven ingeleverd Antwoord op dit Vraagstuk. - Wat hier van zy: In twaalf Afdeelingen, welke een korte Inhoud ons bloot legt, wordt dit stuk, Oudheid- en Geschiedkundig, beknopt, en niet ongevallig, afgehandeld. - Een Elftal losse Aanmerkingen, over den Invloed der Slaverny op den Staat, zyn aan deeze Beschouwingen toegevoegd, en besluiten alles.
Drie deezer schryven wy, ten voorbeelde, af. ‘Rome, toen de Zeden bedorven waren, had byna zoo veele kleine dwingelanden als Huisvaders en Heeren: veelen martelden hunne Slaaven, en de Slaaven werden openlyk voor het oog des Volks gemarteld. Alle die wreedheden, alle die mishandelingen, werden als gewettigd en goedgekeurd; het geweld alleen was 'er ondertusschen de grondslag van: en is het dan wel te verwonderen, wanneer eindelyk één dwingeland uit allen de meester wierd van allen, dat dan deeze wel heeft uitgemunt, als zommige Keizers gedaan hebben - toonbeelden van ongerechtigheid en dwaasheid? Zo werden dan ook hier de mishandelingen aan anderen gedaan mede de grondslag van eigen ongeluk en de diepste vernedering.’
‘Terwyl de Landeryen waren ingenomen door de Ryken en hunne Slaaven, mangelde het den gemeenen Burger veeltyds aan bestaan, en de nypende armoede was niet zelden zyn dée!: iets dat de beroerten onder de Gracchen veroorzaakte, en den Staat meer dan éénmaal tot in zyne grondzuilen deedt daveren.’
‘Landhoeven, wanneer die te uitgestrekt zyn, worden altyd slegt bearbeid, en dan nog slegter, wanneer de Werklieden gedwongen, lusteloos, ziek en geketend zyn. Plinius klaagt daarom ook over het gebruik van Slaaven in den Landbouw; en columella zegt, om dezelfde reden, dat de Voorvaderen, te midden van den Oorlog, en geduurende de