Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReizen door Zwitserland, Italien, Sicilien en de Grieksche Eilanden, naar Konstantinopolen, en van daar te rug door een gedeelte van Griekenland, over Ragusa en de Dalmatische Eilanden, in de Jaaren 1787, 1788, 1789. Door Thomas Watkins, A.M. Uit het Engelsch vertaald. Derde Deel. Te Haarlem, by F. Bohn, 1795. In gr. 8vo. 161 bl.Vry spoedig, van de twee nog voorhanden zynde vertaalde Deelen deezer meermaals door ons gepreezene Reize, beloofden wy, onlangs, verslag te zullen doenGa naar voetnoot(*). Om in 't gelyk te komen, hadden wy toen voor, twee | |
[pagina 422]
| |
Deelen te zamen te neemen; doch wy kwamen van dit denkbeeld welhaast terugge, en bepaalden ons om van elk afzonderlyk, en dus thans van het Derde Deel, te spreeken. De verkorte Opgave van den voorgeplaatsten Inhoud, en 't geen wy voorts uit het Werk ontleenen, zal, vertrouwen wy, by onze Leezers deeze afzonderlyke Aankondiging billyken. De vier eerste Brieven in dit III Deel behelzen eene Beschryving van het Hedendaagsch Rome. - De volgende doet ons Napels in den tegenwoordigen tyd kennen. - Voorts vertrekt onze Reiziger na Sicilien, en de leezenswaardige Reis derwaards is in den naastlaatsten Brieve begreepen; terwyl de laatste ons te Messina brengt, en eene Beschryving bevat van de beklimming des Bergs AEtna, in een jaargetyde, den winter naamlyk, waar in men dikwyls gezegd hadt, dat het onmogelyk was dien top te bereiken. Watkins volvoerde het egter; doch met veel gevaars, en men volgt hem niet zonder schrik, op die ongebaande, en, in dit saisoen, onbeklimbaar geoordeelde hoogte. ‘Geen Stad heeft,’ naar watkins oordeel, ‘in 't algemeen een grootscher en te gelyk armlyker voorkomen; daar wy, naast de heerlykste Paleizen, de geringste wooningen zien staan, en Tempels, de pragtigste cieraaden der oudheid, verdrongen worden door schuuren en hutten.’ - Een Minnaar der Oudheden, als watkins, vondt steeds oorzaake om zich te bedroeven over de schennissen, die veele Pronkstukken der Oudheid geleden hadden. Naa de vermelding van eenige deezer in derzelver deerlyken toestand, vaart hy voort. ‘De Gebouwen van het Oud Romen zyn dermaate van derzelver bouwstoffe geplonderd, dat zelfs derzelver hegte en dikke muuren doorboord zyn, om het metaal, 't geen men gebruikt heeft om ze op te trekken. Het is droevig voor een liefhebber der Oudheid, die menigvuldige openingen of ledige vakken te zien, welke de gierigheid van een Volk, dat deeze Gestichten als gedenktekens van Heidensche Godloosheid beschouwde, gemaakt heeft. De Flaviaansche Schouwburg is, in dit opzigt, zo deerlyk gehavend, dat, toen dezelve nog in zyn geheel was, paulus II, een Venetiaan (tot schande van zyn land) een gedeelte van dit gebouw liet | |
[pagina 423]
| |
omverhaalen, om daar van het Paleis van St. Markus te bouwen. De Kardinaalen farnese en riario volgden zyn voorbeeld; en misschien was 'er tegenwoordig niets overgebleeven van dit majestieusch gebouw, zo niet klemens V, ten gelukke, was onderrigt geworden, dat verscheidene Kristenen, op die plaats, voor de roofdieren geworpen waren. Dit bewoog hem om de plaats te wyden; doch ik vreeze nog dat de plondering vóór deeze Godvrugtige daad zo groot geweest is, dat 'er in eene volgende eeuw weinig meer dan de grondslagen van te zien zullen zyn.’ Een weinig laager laat watkins zich hier over dus hooren: ‘Hoe menigmaalen heb ik de rykste cieraaden van Bouwkunde in de gescheurde muuren van een Wyngaard ontdekt! en brokken van Zuilen gevonden, die misschien voorheen den Schouwburg van scaurus schraagden, maar tegenwoordig dienen voor stutten onder het laage dak van een hut. Ik beschouwde dezelven niet zonder deernis en beklag over de verandering, welke zy ondergaan hadden. Dan de hedendaagsche Paleizen verwekken alle myne verontwaardiging, vermids ik weete, dat zy uit den roof der heerlykste overblyfzels van Romen zyn opgetrokken. - Gy leest dat deeze Stad meermaalen door de Gothen, enz. is gehavend en geplonderd geworden; maar, geloof my, de Gothen, die haar de meeste schade hebben toegebragt, waren haare Pausen en Kardinaalen. Maar weinigen van de veelvuldige Opperpriesters, welke aldaar hun verblyf hielden, zyn vry van deeze schennis. Alexander VI, een bygeloovige Spanjaard, dreef deeze baldaadigheid tot zulk eene hoogte, dat hy de Pyramide van scipio geheel liet sloopen, om met de steenen daar van de Straaten te plaveyen. Mogt deeze schender eens te recht gestaan hebben voor een Jury van Oudheidskenneren!’ Watkins schreef den 26 Dec. 1787; en hoe veel zyn nog de zaaken in laatere jaaren, hoe zeer in dit loopend jaar, veranderd! ‘De zegepraal der Reden over Bygeloof en Dweepery heeft 's Pausen gezag zo zeer doen daalen, dat hy tegenwoordig een grooter waereldlyke dan geestlyke Vorst is. Hy bezit in het hartje en het schoonste gedeelte van Italien een grondgebied van 14,348 vierkante Geographische Mylen; als mede nog | |
[pagina 424]
| |
250 rondom Avignon; schoon ik niet durve zeggen, hoe lang hy de laatsten zal behoudenGa naar voetnoot(*). Niettegenstaande de zo voordeelige ligging zyner Landen, zyn dezelve min vruchtbaar, en weiniger bevolkt, dan eenige der Italiaansche Staaten, 't geen men als een gevolg moet beschouwen van Kerklyke overheersching, en van die gestadige verwisseling van Oppergebieders, wier oogmerken en belangen geenzins strekken om hunne Onderdaanen te verryken; maar in tegendeel om ze te verarmen, ten einde langs dien weg hunne Familien tot aanzien te verheffen, en met schatten te overlaaden. Op de geheele lange lyst van st. pieters Opvolgeren, wier historie tot ons overgebragt is, ken ik maar weinigen, die het welzyn van hun Volk meer dan de verheffing hunner Maagschap hebben ter harte genomen; en onder deeze weinigen muntte bovenal de deugdzaame ganganelli uit; doch ongelukkig wierd hy weldraa door de Jesuiten vergeeven. De uitgestrekte velden, die weleer zo veele duizenden voedden, maar thans onbebouwd liggen, leveren droevige voorbeelden op van het slegt bestuur, van den ongehuwden staat der Priesteren, en de menigvuldige Godsdienstige Feestdagen, welke de Roomschcatholyke Boeren, met alle stiptheid, waarneemen. Het is onmogelyk, dat eenig land, buiten den handel, welvaarend kan worden, zo niet de Regeering voornaamlyk let op de bevordering van den Landbouw; en dit is zo verre af van hier het geval te weezen, dat deeze geheel onderdrukt wordt door de opkooping van het Koorn. De arme Landbouwers zyn, in den letterlyken zin, slaaven van de Regeering, zynde gedwongen om al hun Graan aan de Apostolische Kamer te leveren, die 'er zo veel voor betaalt als haar goeddunkt, en het weder verkoopt voor een byster hoogen prys, naar maate het haar kost.’ Meer Huislyke byzonderheden blyven by watkins niet onopgemerkt. Onder andere schryft hy: ‘Het is onmogelyk veele kennissen te Romen te hebben, zonder een aanmerklyk bezwaar voor zyne beurs, overmids elken volgenden morgen, naa dat gy, daags te vooren, brieven of kaartjes aan een huis gebragt hebt, gelyk ook | |
[pagina 425]
| |
naa het afscheid neemen, uwe deur bestormd wordt door een heirleger van bedienden, om, 't geen zy hun Mancia noemen, af te haalen. Deeze schandelyke gewoonte is byzonder eigen aan Romen, en aldaar algemeen aangenomen. Ja, 't geen nog schandelyker is, de Heeren zyn niet alleen in het geheim daar van, maar deelen, met de knegts, den buit: daar zy slegts een gering huurloon geeven aan hunne talryke liverydraagende bedelaars; wel verzekerd zynde, dat deezen genoeg schadeloos gesteld worden door het verval, 't geen zy van de vreemdelingen krygen, en dat in veele huizen al zeer aanzienlyk is. Is de fooi, welke gy geeft, geringer dan zy verwagten, dan staat gy bloot, om, by uwe bezoeken, onbeschoft behandeld te worden. Moet men zich niet verwonderen, dat een Man, als de Kardinaal de bernis, zyne gastvryheid bezoedelt met zulk eene eerlooze gewoonte al mede toe te laaten? Dan dit is maar zo, tot schande van den geheelen Romeinschen Adel!’ Niet zonder deelneeming zullen wy, nevens onzen Reiziger, den uitstap doen na Calabrien en Sicilien, met een goede Kaart en eenige weinige Grieksche Schryvers, om tot Gidsen te dienen. Gepast en gelukkig verwerkt hy de plaatzen der oude Schryveren. En heeft de Vertaaler des Werks ons van dezelve eene Vertaaling geschonken; vondel's Overzetting meest volgende. Meer ophelderende Aantekeningen van zyne hand, schoon meest kort, komen in dit Deel, dan in de voorige, ons onder 't ooge. |
|