Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHistorie van het Verbond en de Smeekschriften der Nederlandsche Edelen, ter verkryginge van Vryheid in den Godsdienst en Burgerstaat, in de Jaaren 1565-1567. Uit veele oorspronglyke Gedenkstukken zamengesteld, door Jona Willem te Water, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Kerkelyke Geschiedenissen te Leyden, Historieschryver van Zeeland. Vierde Stuk. Te Middelburg, by P. Gillissen, 1796. In gr. 8vo. 488 bl.Verlangende betuigden wy het Vierde of Slotdeel des opgegeeven Werks te gemoete te zienGa naar voetnoot(*), en daar mede ten einde gebragt een Werk, waaraan zo veel arbeids besteed was; waarin zo veele voor den Liefhebber der Vaderlandsche Geschiedenissen belangryke zaaken gevonden worden, elders geheel te vergeefsch gezogt, of zeer gebrekkig gevonden. 't Zelve in handen gekreegen hebbende, verwylden wy niet onzer Nieuwsgierigheid en Weetgraagte voldoening te verschaffen, door eene oogenbliklyk daar op volgende leezing; en willen wy ook niet agterlyk weezen met onzen Leezeren des verslag te doen. | |
[pagina 413]
| |
Andermaal geeft de Schryver de redenen op van de vertraagde Uitgave eens Werks, waar aan hy, omtrent dertig jaaren geleden, de hand sloeg, en vóór twintig jaaren het Eerste Deel uitgaf: en byzonder wegens het lang achterblyven der beide laatste Stukken. - Ook vindt hy zich verpligt eenige verschooning te vraagen, dat deeze Historie, tegen zyn eerste bestek, zo breed uitliep. Indien hier eenige aanmerking op vallen mogt, verzoekt hy dat het gesteld worde op rekening van de Heeren, die de vriendlykheid hadden, hem een grooten voorraad van Aantekeningen en Gedenkstukken, dit aanmerkelyk gedeelte onzer Vaderlandsche Geschiedenissen betreffende, op de verpligtendste wyze toe te schikken. Hunner gedenkt hy met onderscheiding van bl. 408-420 van dit Stuk, daar ten slot schryvende: ‘Door de optelling van alle deeze hulpmiddelen kan, aan den eenen kant, de verwondering van zommigen verminderen, dat ik zoo veele byzonderheden omtrent de Geslachten en bedryven der meeste verbonden Edelen onder 't oog van myne Leezers brengen konde; maar, aan de andere zyde, moet hunne dankerkentenis vermeerderd worden, dat zo veele Heeren my de hand gebooden hebben, ter oprichtinge van een gedenkteken voor de edele Grondleggers der Nederlandsche Vryheid.’ Edelaartig is de betuiging des Schryvers. ‘Hoewel niet onverschillig over de goedkeuringe, waar mede kundigen dit Werk ontvingen, betuige ik egter, by herhaalinge, dat de verbeterende aanmerkingen, in menigte toegezonden, my aangenaamer waren dan hunne lofspraaken: de laatste zyn blyken van Vriendschap; de eerste verspreiden licht over 's Lands Geschiedenissen; het eene streelt de eerzucht; het andere voldoet aan een leergierig gemoed. - Welk gebruik van alle medegedeelde aanmerkingen door my gemaakt zy, tot verbetering van myne misslagen, zal best blyken uit de Byvoegzelen aan het einde van het derde en vierde Stuk te vinden. - Zo gereed ik was myne feilen te erkennen, en, op voorlichting van anderen, te verbeteren, even zeer zou eene ongegronde verdenking van Partydigheid my onaangenaam zyn; volkomenlyk overtuigd zynde, dat de Waarheid de Ziel der Geschiedenisse zy, en Onzydigheid een Hoofdvereischte van een Historieschryver.’ | |
[pagina 414]
| |
Geenzins ontglipt den Hoogleeraar een gereed te maakene aanmerking op veelvuldige kleinheden, of kleinigheden, in dit Werk te vinden, ten aanziene van zommige Geslachten, Persoonen, Kasteelen, enz. Hy erkent, dat ze zonder moeite hadden kunnen achtergelaaten worden; doch merkt op, en wy schryven deeze aanmerking gaarne af, als eene dikmaals vergeete doch hoognoodige les in de Geschiedkunde, ook niet zelden met eene neuswyze viezigheid gewraakt, door lieden, die onbevoegd zich tot Regters opwierpen. ‘In 't Geschiedkundige is het niet zelden bezwaarlyk te bepaalen, wat men voor kleinheden te houden hebbe, indien men niet vooraf alle omstandigheden van tyden en plaatzen, persoonen en gebeurtenissen, door en door weet, en met alle oplettenheid onderzogt heeft. Om my, hier, niet te beroepen op de Heilige Geschiedschryvers, of op oude Grieksche en Romeinsche Historieschryvers, die veele byzonderheden verhaalen, welke, in 't afgetrokkene, van klein belang konden schynen, en echter van groot gewigt zyn, indien wy op de gebeurtenissen, in haar geheel beschouwd, noodige acht slaan; men weet hoe groote Mannen, en die in de Historiekunde grooten lof hadden, hier over gedacht hebbenGa naar voetnoot(*). - Voorwaar kleinheden hebben somtyds gevolgen van gewigt uitgeleverd; doen ons 's Volks gezindheid meer van naby kennen; waren dikwyls, inzonderheid in burgerlyke beroerten, van grooten invloed op den staat der Regeeringe; zyn veeltyds belangryk om ons het waare Character van menschen te leeren opmaaken; en hebben, wegens haare eenvoudigheid en onbetwistbaare zekerheid, niet zelden grootere kracht op 't menschlyk gemoed dan veel gewigtere zaaken, die min zeker zyn. Daarenboven, wat den eenen als een beuzeling voorkomt, rekent een ander ten hoogsten merkwaardig, en sommige geringe byzonderheden, welke in de eene Provincie of Stad naauwlyks opmerkinge schy- | |
[pagina 415]
| |
nen te verdienen, zyn zeer geschikt om elders elks aandacht op te wekken.’ Wyders duidt de Voorredenaar aan, dat, naardien een groot deel van het Derde en Vierde Stuk reeds vóór veele jaaren afgedrukt lag, dit de rede oplevert, waarom hy aldaar van eenige Heeren als nog leevende, of in zommige Ampten gesteld, spreekt, hoewel zy reeds overleden zyn, of van hunne Posten verlaaten. Met recht, merkt hy op, zou iemand de verwarde schikking der Bylaagen kunnen berispen. Dan, behalven dat hy dezelve van tyd tot tyd liet drukken, wanneer hy meest noodig hadt zich op dezelve te beroepen, kwamen zy hem niet alle te gelyk ter hand. Om die wanorde te herstellen dient de volgende Lyst der Stukken, welke wy, ter aanwyzinge van den Inhoud, hier plaatzen. Verbond der Edelen in 't Jaar 1565 in 't Fransch uit le petit, en in 't Nederduitsch uit bor, en een MS. - Vyf onderscheiden en uit MSS. ontleende Naamlysten der Verbonden Edelen - Hun Smeekschrift aan de Landvoogdes den 5 April 1566, in 't Fransch volgens de eerste uitgave in dat Jaar - Privilegie der Landvoogdesse tot het drukken van het Smeekschrift der Edelen - Brief der Hertoginne aan Prins willem den I. - Vertoog aan Koning philips op 't Request by de Edelen aan de Hertoginne overgeleverd - Brief van Koning philips aan 't Hof van Friosland - Drie Brieven van 't Hof van Holland aan die van Ysselstein - Besluit der Bondgenooten te St. Truijen - Naamen der Verbonden Edelen, die het Smeekschrift aan den Koning, waar by dertig Tonnen Gouds aangeboden worden, ondertekend hebben - Brief der Hertoginne aan n. spierinck - Brief van h. van brederode aan de Landvoogdesse - Haar antwoord op denzelven - Nader Smeekschrift der Bondgenooten aan de Landvoogdesse - Smeekschrift der Hervormden aan de Verbonden Edelen - Verbintenis van eenige Edelen ter opbrenginge van Geld tot voortzettinge van den Oorlog - Indaagingen der Graaven l. van nassau, w. van den berg, fl. van pallandt, en h. van brederode - Verdrag tusschen eenige Edelen om den Spaanschen Vyand tegenstand te bieden - Dagregister loopende van 1564 tot 1567 - Beschryving van een Gedenkstuk, belangende de Nederlandsche Geschiedenissen 1560-1566. | |
[pagina 416]
| |
Stukken betreffende de Geslachten, in Alphabetische orde gerangschikt. Andringa - van den bongard of boomgaard - van brarel - van brederode - van der capellen - van der does - van duvenvoorde en wassenaer - van leefdael - van liere - van der marck - van marnix - van merode - praet van moerkerken - van zuylen van nyevelt. Niet zonder aandoeninge lazen wy de Verbintenis van Negen Edelen, ii. de brederode, adolf van der aa, christoffel van leefdael, albrecht van huchtenbrouch, diederick van haeften, diederick van sonoy, willem van zeueberch, crispinus van albrucx en a. domberch, om twaalf duizend Carolus Guldens tot het voeren van den kryg op te brengen. - Hoe zeer ook aangevuurd om vergelykingen te maaken, willen wy ze niet ter neder schryven; doch konden het vermelden der Naamen van Mannen, die zamenspanningen, uit het diepst der beurze gehaald, bybragten, niet ter penne inhouden; en daar by te voegen, hoe, in onze dagen, die beloofde, maar nimmer gegeevene, Naamlysten der Tekenaaren in eene vrywillige Gifte aan den Lande, veel, zeer veel, zouden gedaan hebben om deezen te beschaamen, geenen op te wakkeren. - Misschien waren de Naamen niet van den smaak - misschien ontbraken 'er, die men gaarne met groote letteren gespeld zag - misschien ... doch waarom vrugtlooze misschienen opeengehoopt..... Al het zonderlinge, hier voorkomende, aan te stippen, zou een ons onvergbaaren arbeid weezen. Met genoegen zagen wy hier bewaard het Opschrift der Grafnaalde, ter eere van het Geslacht van van der does, byzonderlyk van janus dousa, in de Kerk te Noordwyk aan den Rhyn den 3 Oct. 1792 opgerigt; als mede het Lofdicht van bonaventura vulcanius, Professor te Leyden, op de Annales Batavioe, door janus dousa, den Vader en den Zoon, geschreeven; uit het oorspronglyke, berustende in de Bibliotheek van 's Lands Universiteit te Leyden. Wy schryven het af.
In Jani Dousoe P. & Jani Dousoe F. Annales Batavioe.
Historici non est pro Vero obtrudere fucum.
Qui Verum, ille Animam substrahit Historiae.
| |
[pagina 417]
| |
Hoc fecere alii, Historicorum haud nomine digni,
Qui phaleras populo & somnia vendere amant.
Dovsa Pater Natusque, soli gemina astra Batavi,
Sublatam Historiae restituere animam.
Et Verum terse ac breviter dum scribit uterque,
Par tacito Batavus, par tibi crispe cluit.
Pulchrum est Historicos, dovsis, superasse Batavos,
Pulchrius Historicis Romulidum esse pares.
Debita quippe suit genti sors ista Batavum,
Romani socios quos habuere sibi,
Ut, virtute pares illis & fortibus armis,
Historicos habeant arte fideque pares.
Wy slaan het blad om, en vinden daar de Beschryving van een aanmerkelyk Gedenkstuk, betreffende de Nederlandsche Geschiedenissen, in de Jaaren 1560-1566, (gemeld in het III Stuk deezer Historie, bl. 519.) medegedeeld door den Heere h.g. van breugel, Predikant te Dordrecht; deeze willen wy onzen Leezeren mededeelen; algemeener zal dezelve smaaken, dan het Latynsch Lofdicht, 't geen egter zyne goedgunners ook gewis zal gevonden hebben. De Beschryving luidt: ‘Het is een dunne zilvere plaat, in de gedaante van een hart, kunstig en keurig van weerszyden besneeden, dragende alle tekens van oudheid, en zynde, blykbaar uit deszelfs oogje aan 't boven einde, voormaals op de borst gedragen. In 't algemeen staan daar op afgebeeld de Nederl. Beroertens van Ao. 1560-1566, gelyk het eerste jaartal op de eene, en 't andere op de andere zyde boven aan staat. Elke zyde schynt my toe in 4 coupletjes verdeeld te zyn. Op de voorzyde vertoont zich in het 1ste gedeelte de Cardinaal van granvelle in den Raad van zes Bisschoppen, terwyl aan zyne voeten een gekroonde Kat (Orange) met een Muisje in den bek heen loopt. Lager Granvel. Spiritus fili. In het 2de daar onder staande deel, ziet men 'er een in het veld, op een verheven plaats, staan prediken, uit wiens mond over eene groote schaar 't woord Veritas gaat. In het 3de wordt margriet van oostenryk (al de onderschrapte woorden staan uitgedrukt,) het Smeekschrift aangeboden door den Heer van brederode, ten | |
[pagina 418]
| |
overstaan van d'Edelen van Holland. Onder Libertal Patrioe. In het 4de eenige lieden, die een Heer met veel onderdanigheid zoeken te spreeken, maar die hun in allen yl ontwykt, en de trappen opklimt: in de punt onder aan I.V.T.R. zynde waarschynlyk de Naamletters van den Graveerder. Op het Ruggestuk vindt men, boven aan, 1566, en uitvoerig aan de slinke zyde verbeeld den Beeldenstorm en alle deszelfs omstandigheden: terwyl men aan de rechte zyde boven aan een biddend Beeldtje ziet, dragende het Holl. Wapen op zyne dye, boven 't welk Germania inferior, en waar aan door een hand uit de wolken een hart wordt toegestooken, met de woorden Cor Regis in manu Dei. Deeze bidder heeft voor zich eene Moeder, welke haaren Zuigeling, en andere bystaande Kinderen, met veel tederheid tragt te bedekken, en te beschermen. En tusschen die twee Beeldtjes leest men, Misericordia. Terwyl dit geschied, zit Madame de Parma daar onder te visschen in een vyver van bloed; doch haalt zagtkens haar vischnet na zich, ten teken van haar voorneemen om het Gouvernantschap neer te leggen. Voorts ziet men in 't beneden deel eenige aan galgen en boomen opgehangene Lyken, welke van drie staande Heeren (de Graven van egmond, hoorn en Pr. van orange) met verbaasdheid worden beschouwd; maar van agteren belaagd worden door twee gewapende en brandende fakkels dragende Lieden. Onder den Beeldenstorm leest men Vive Dieu, la sante du Roy, la Prosperite des Geus. En in de punt van de plaat, aan den voet van gem. Graven en Prins, vindt men de Afbeelding van een Wapen of van een Penning, in wiens midden een geboogen Tak is met de Letteren N.V.D. drukkende, zo 't my voorkomt, in 't kort uit 't geen daar om heen staat, Niet voor Deugd, en waar mede die Prins en die Graven my toeschynen te willen te kennen geeven hun afkeer van den Beeldenstorm, openlyk betuigende, dat deeze lieden, wier lyken zy met droefheid beschouwen, niet om hun Deugd, maar ondeugd, aan een zo droevig einde waren geraakt.’ Naa deeze beschryving der Penningplaat, naar 't berigt van den Zender van breugel, zo keurig en zinryk be- | |
[pagina 419]
| |
sneeden als 'er een in de Cabinetten te vinden is, brengt de Berigtgeever zyne welgegronde gissingen by, wegens den Draager van dezelve in de Nederlandsche Beroerten; en dat het moet geweest zyn, arend van dorp, den Z. Zeeschen Gouverneur, of van deszelfs Broeder philips, eenigen Zoon van frederik van dorp, die Gouverneur van Tholen was, en het inneemen van den Briel, in 't Jaar 1572, heeft bygewoond; althans dezelve was hem aangekomen van maria van dorp, wier Dogter gehuwd geweest was met des Beschryvers Vrouws Moeder, uit wier Boedel, en dus uit de zesde hand, dit stuk ('t welk in den Jaare 1724, in eene openbaare Verkooping in 's Haage, voor ƒ 255-: is ingehouden) in des Schryvers bezitting gekomen is. Veel voldoenings hebben wy ontvangen uit de Letterkundige Berigten, belangende de Geschiedschryvers der Nederlandsche Beroerten, in de XVIde Eeuwe. Niet de bekende, die dezelve, of algemeen, of, meer bepaald, tot een of ander der Gewesten of Steden, beschreeven hebben, die meerendeels elk weet; maar van anderen, van wier arbeid hy zich in het vervaardigen deezes Werks bediend heeft. Wy neemen de eerste, welke hier voorkomt, ten voorbeelde over. ‘Michaelis aitsinger de Leone Belgico ejusque topographica atque historica descriptione Liber. Dit Werk behelst de voornaamste Nederlandsche Geschiedenissen, sedert den Jaare 1559 tot het Jaar 1583, wanneer het te Keulen uitgegeeven werdt. Naderhand volgde nog een Appendix tot dit Werk, beginnende met 1583, en eindigende met 1587, in welk Jaar dit Aanhangzel ook te Keulen te voorschyn kwam. De titel van een anderen druk of uitgave, ten Jaare 1588, wordt geheel gemeld door den Hoogleeraar saxius Onom. Lit. Part. V. p. 543, 544, en ook aangetekend dat dit Boek zeer zeldzaam voorkomt. In de Bibliotheca selecta van c. michiels, Part. II. p. 3, vond ik nog een laater druk vermeld, en die vermeerderd is met een Aanhangzel, tot op 't Jaar 1596; en dat, in 't Jaar 1579, door hem te Antwerpen uitgegeeven is Pentapus Regnorum Mundi; zynde een Voorlooper van deszelfs Leo Belgicus, en opgedraagen aan Keizer maximiliaan. De Schryver, die een Oostenryksch Edelman was, en Raad van vier Keizers, karel V, ferdinand I, maximiliaan II en rudolf II, geweest is, noemt zich in dit Werk, aitzinger, eytzinger en eyzin- | |
[pagina 420]
| |
ger; doch uit oorspronglyke stukken, daar in te vinden, p. 30-33, blykt, dat de Geslachtnaam was van eytzing. Zyn Vader wordt genaamd christoffel, Baron van Eytzing, van Schratental, Groot en eerste Hofmeester des Konings van Boheme, Heer van Condé, Fraisne aan de Schelde, enz. Naa dat michaël zich te Leuven, onder ramus en andere Hoogleeraaren, in verscheide Weetenschappen geoefend hadt, bleef hy een geruimen tyd in de Nederlanden. Dit gaf hem gelegenheid om 't begin en den voortgang der Beroerten van naby te zien, en dezelve, gelyk ook van der haer de init. tum. Belg. Lib. I. p. 193, van hem getuigt, met naauwkeurigheid te beschryven. Was dit Werk hun bekend geweest, ik twyfele geenzins of onze laatere Vaderlandsche Geschiedschryvers zouden 'er een nuttig gebruik van gemaakt hebben. - De Naam zelfs van deezen Schryver was bykans in vergetelheid geraakt; doch zedert weinig maanden sprak elk van hem, uit aanmerking van zekere oude Voorzegginge, door hem te Mechelen, in het Klooster der Karmeliten, ontdekt, en in 't gemelde Werk geplaatst, p. 508. P. valkenier heeft dezelve, in 't Verwerd Europa, bl. 777 en 778, daar uit in 't Latyn, doch niet zonder gebrek, doen nadrukken, en in 't Nederduitsch vertaald. Hy past die zogenaamde Voorspelling toe op het voorgevallene, in den Jaare 1672. Veelen zochten de vervulling daar van in 't geen reeds in 't Jaar 1795 gebeurd is, of eerlang zou kunnen geschieden. Ik schryve aan het ééne even weinig gezags toe als aan het andere gevoelen. Indien de liefhebbers van zulke Voorzeggingen nu ook met hunne aandacht gevallen waren op eene andere Voorspellinge, welke aitzinger in de Opdragt van het Aanhangzel zyns Werks, gedagtekend 24 Sept. 1586, getuigt, dat vyf en zestig jaaren te vooren in Zwitzerland in steen gehouwen was, en waar van de inhoud nog veel aanmerkelyker is, wie weet welke geheimen zy daar in zouden gezogt hebben. Wat 'er ook van die beide Voorzeggingen zyn moge, wenschlyk is het dat de laatste woorden van dezelve ook nu haast waarheid worden, te weeten, dat men de wapenen nederleggen zal, en den vrede eenstemmiglyk omhelzen, en dat 'er, de geheele wereld door, vrede en overvloed zyn zal.’ In de opgave der Werken spreekt onze Schryver van | |
[pagina 421]
| |
een Handschrift; ten tytel hebbende: Het Graefschap van Zeelant, reproesenteerende cortelyck desselfs staet van den beginne der Graeven van Hollant ende Zeelant tot den Jare 1579 - door Jonkheer jacob van grypskercke, Heere van Grypskercke. Het eerste Hoofdstuk daar van is uitgegeeven door 's Hoogleeraars Vader, in diens Hoogadelyk en adeiryk Zeeland, 1761. Hy voegt er by: ‘Een Schryver, die, naar waarheid, van zich getuigt: Niemands dank deed my deeze moeite onderneemen; den ondank vreeze ik alzo weinig als ik den dank verlange; zulk een Schryver verdient van elk geleezen te worden. Hiertoe hoop ik mynen Landgenooten gelegenheid te zullen geeven.’ Desgelyks heeft de Hoogleeraar te water, uit eene Verzameling van Stukken, behoorende tot den tyd der Nederlandsche Beroerten, in 't Jaar 1565, en vervolgens, hem ten gebruike toegezonden door Mr. jan burman, Raad- en Rentmeester Generaal der Beden van Brabant, behalven het reeds gebruikte, andere, geen rechtstreeksche betrekking op de Geschiedenis van het Bondgenootschap hebbende, afgeschreeven; deeze zal hy gaarne, by eene andere gelegenheid, aan 't licht brengen, en, zo veel noodig is, door korte historische aantekeningen tragten op te helderen. By de Slotäankundiging deezes Werks zien wy den voorgenomen arbeid des Hoogleeraars in dit vak met verlangen te gemoete. |
|