Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandelingen, uitgegeeven door Teyler's Tweede Genootschap. Negende Stuk; bevattende het Tweede Vervolg der Proefneemingen, gedaan met Teyler's Eleclriseer-Machine. Met Afbeeldingen. Door Martinus van Marum. In het Fransch en Nederduitsch. Te Haarlem, by J.J. Beets. In gr. 4to. 391 bl.Teyler's Tweede Genootschap is zo voorbeeldlyk ongelukkig in het bekroonen van ingediende Prysverhandelin- | |
[pagina 330]
| |
gen, als het Eerste, ten dien opzigte, gelukkig mag heeten. - Zommigen schryven dit toe aan den aart van veele der opgegeevene Vraagen. - Anderen aan eene zeer bezwaarlyke voldoenbaarheid der Heeren Beoordeelaaren. Het eerste daar laatende, kunnen wy, ten opzigte van het laatste, niet te rug houden, wat ons onlangs ter oore kwam. Een Heer hadt ten Vraagbaak gediend aan een der Leden, en, op diens verzoek, eene ingeleverde Verhandeling geleezen. (Het was reeds eenige jaaren geleden, en wy vinden het niet noodig het Onderwerp aan te duiden.) Hy vondt het hem ter hand gestelde Antwoord zeer gepast, welgeschreeven, voldoenend, en gaf dit Advys den geenen, dien hy ten Vraagbaak strekte. Diens Goedkeuring was, (zo als hy naderhand vernam,) de éénige niet; meer stemmen waren voor de Bekrooning; maar de minderheid: en de Schryver moest zich getroosten met een schraalen lof in een Programma, by 't welk de Vraag weder werd opgehangen. Hem bekroop de lust niet om andermaal zyne kragten te beproeven, en de Vraag bleef onbeantwoord, althans geen Antwoord werd bekroond. Dit veelvuldig niet bekroonen, 't geen zeker altoos aan deeze oorzaak egter niet zal zyn toe te schryven, maakt dat de Werken des Tweeden Genootschaps in Aantal van Deelen op die des Eersten ten agteren zyn, en nog veel meer ten agteren zouden weezen, indien dit gebrek niet, van tyd tot tyd, aangevuld en eenigermaate geboet werd door den Directeur van de Physische en Naturalien-Kabinetten, en Bibliothecaris van teyler's Museum, den kundigen en onvermoeiden van marum, van wiens hand wy het Tweede Vervolg zyner Proefneemingen, thans voor ons liggende, ontvingen. Van de Twee voorgaande Boekdeelen, over deeze zelfde Stoffe loopende, hebben wy, op zyn tyd, aanpryzende melding gedaanGa naar voetnoot(*). In de Voerrede geeft de Schryver reden, waarom de Uitgave van dit Vervolg veel langer is vertraagd dan hy zich hadt voorgesteld, toen het Eerste Vervolg, in 1787, het licht zag; als mede waarom hy wel aan de, op gedaane uitnoodiging, verzogte | |
[pagina 331]
| |
Proefneemingen voldaan, doch andere niet te werk gesteld heeft. Wegens den Hoofdinhoud deezes Tweeden Vervolgs, treffen wy, in 's Schryvers Voorreden, een verslag aan, 't geen, eenigzins verkort, denzelven onzen Leezeren, op de beste wyze, zal mededeelen, daar de Proefneemingen zelve, met de daar uit afgeleide breedere, gevolgen in het Werk moeten naagezogt worden. Veel moeite heeft de Burger van marum zich gegeeven, om van den waaren aart der Electrische Stoffe, en van de wyze, op welke zy, door wryving, opgewekt, of in den staat van onevenwigt gebragt wordt, eenig nader licht te krygen. Omtrent het eerste stuk zyn zyne Proefneemingen niet vrugtloos geweest; dewyl dezlve hem duidelyk geleerd hebben, dat de Electrische Stof geen enkelvoudige stof van eenen byzonderen aart is, waar voor men dezelve veelmaalen gehouden heeft; maar dat zy eene zeer zamengestelde Stoffe is, bestaande uit het Calorique, met eenige andere, tot nu toe onbekende, Stoffe vereenigd. Ten opzigte van de wyze, op welke de Electrische Stof, door wryving, opgewekt wordt, of waarom door wryving de natuurlyke hoeveelheid van Electrische Stof, welke de lichaamen bevatten, vermeerdere of vermindere, en dus het zogenaamd Electrisch evenwigt gebooren worde; hieromtrent zyn 's Proefneemers naspeuringen van minder vrugt geweest. Uit gedaane Proeven is hem gebleeken, dat het glas, geduurende het aan de eene zyde gewreeven wordt, de Electrische Stof zeer sterk aantrekt, en dat wel niet slegts aan die zyde, welke gewreeven wordt, maar ook aan de tegenovergestelde zyde; en dat derhalven de naaste oorzaak, welke de Electrische Stof, by de gewoone wryving van het glas, den wryver doet verlaaten, en aan de oppervlakte van het glas zich doet ophoopen, in de sterke aantrekking der Electrische Stoffe gelegen is, die 'er aan of in 't glas door deszelfs wryving wordt te wege gebragt. Doch, erkent van marum, omtrent de wyze, hoe deeze Aantrekking door de wryving te wege gebragt worde, te moeten belyden, dat hy, naa alle aangewende naaspooringen van dit geheim, tot nu toe zelfs geene gissing kunne vormen, die eenigermaate op de Ondervinding gegrond is. - Gemaklyk, schryft hy, zou 't hem daaren- | |
[pagina 332]
| |
tegen vallen aan te toonen, dat eenige gissingen, welke men in laateren tyde omtrent de oorzaak der Opwekking of der Geboorte van het Electrisch onevenwigt gemaakt heeft, te weinig strooken met het geen de Ondervinding leert, of ter verklaaring der zaake te weinig toereikend zyn, om 'er eenige waarschynlykheid aan toe te kennen; doch hy vindt, en te regt, tot zodanig eene wederlegging van gissingen geene reden, zo lang hy hier voor geene andere, die meer gronds heeft, in plaats weet te stellen. Nogthans is hem de Ontdekking van 't geheim der Opwekking, of van de waare oorzaak, waardoor onevenwigt der Electrische Stoffe gebooren wordt, zedert lang voorgekomen de gewigtigste te zyn die men in de Electriciteitkunde zou kunnen doen, en teffens als zodanig eene, welke van een uitgestrekt belang zou kunnen zyn. Zedert lang heeft deeze Natuuronderzoeker gemeend, hy betuigt nog in 't zelfde gevoelen te staan, dat, wanneer wy de waare oorzaak, waar door het Electrisch evenwigt verbrooken wordt, beter verstonden, wy dan ook van dat onevenwigt ons ligtlyk meer ten onzen voordeele zouden kunnen bedienen. De algemeene verspreiding der Electrische Stoffe, en derzelver groote hoeveelheid in alle lichaamen, die aan de oppervlakte der Aarde gevonden worden, geeven allen grond om te denken, dat deeze Stof, door den Schepper, tot zeer voornaame oogmerken in de huishouding der Natuur bestemd is. Zy schynt egter niet te werken vóór dat zy in onevenwigt gebragt is; doch dan is zy, ongetwyfeld, in veel opzigten een zeer vermogend middel in de Natuur. Een zeer gering onevenwigt in deeze stoffe brengt zelfs, in zommige gevallen, groote uitwerkzels voort. Dit leeren immers, onder anderen, de Proeven der Italiaansche Natuuronderzoekeren, op Kikvorschen en andere Dieren in 't werk gesteld, welke, gevoegd by andere Waarneemingen hier toe betrekkelyk, veel aanleiding geeven, om te denken, dat, in zommige deelen van onze lichaamen, zo wel als in die der Dieren, geduurig geringe onevenwigten van Electrische Stof gebooren worden, en dat, by de herftelling deezer onevenwigten, de zenuwen ter beweeging van de spieren worden opgewekt. Daar nu alles, merkt de Burger van marum te regt op, wat door de Electrische Stof in de huisbouding der | |
[pagina 333]
| |
Natuur, zo verre wy dezelve kunnen nagaan, verrigt wordt, door eenen meerderen of minderen trap van onevenwigt deezer stoffe wordt te wege gebragt, en daar wy geringe onevenwigten groote uitwerkzels zien voortbren en, zouden wy dan niet welligt van de Electrische Stoffe, in zommige opzigten, een nuttig gebruik kunnen maaken, wanneer wy eens eene volkomener kennis hadden van de wyze, op welke het Electrisch onevenwigt ontstaan kan, en van 't geen 'er weezenlyk toe vereischt wordt. - Het wryven der lichaamen is tot nu toe het meest gewoone middel om Electrisch onevenwigt te doen ontstaan; dan, wanneer ons bekend wierd, op wat wyze het Electrisch onevenwigt door wryving gebooren worde, zouden wy welligt andere nog onbekende middelen, om Electrisch onevenwigt voort te brengen, daar uit kunnen afleiden, en teffens het vermogen verkrygen van hetzelve meer ten onzen nutte te bestuuren. Misschien wordt 'er thans slegts eene enkele toevallige ontdekking vereischt, om in de Electriciteitkunde tot een veel verhevener graad van kennis te geraaken; welligt zyn wy 'er wel zeer naby, om deeze Weetenschap grootlyks tot ons voordeel te kunnen doen strekken. Thans oordeelt van marum, dat de Electriciteitkunde tot een tydperk van stilstand schynt gekomen te zyn, gelyk dit ook andere deelen der Natuurkunde ten deele viel, en ziet hy voor het tegenwoordige niet in, langs welken weg men voor deeze Weetenschap veel beloovende naspeuringen zou kunnen voortzetten. Bereidvaardig betoont hy zich intusschen, om, indien zich eens, naa deeze of geene nieuwe ontdekking, eenig nieuw spoor opdeedt ter voortzetting van belangryke Proefneemingen, daar toe de groote kragt van teyler's Electrisch Werktuig te willen aanwenden. Onledig zal hy intusschen niet blyven, en belooft by voorkeuze zyne poogingen ter uitbreiding van kennis tot zodanige deelen der Natuurkunde te bepaalen, die hem, by verder onderzoek, het meeste nut schynen te belooven. Met veel genoegen vinden wy, ten slot, deeze aankondiging. ‘Zedert eenige jaaren heb ik my by deeze Stichting byzonder met de Lavoiseriaansche Scheikunde bezig gehouden. De meeste Proefneemingen van dezelve, en inzonderheid die geene, waar op de nieuwe | |
[pagina 334]
| |
Chemische Leer voornaamlyk gegrond is, heb ik herhaald, en teffens getragt de Werktuigen, die tot dezelve vereischt worden, te verbeteren, en zo veel mogelyk eenvoudig te maaken, ten einde deeze Proefneemingen met de meeste naauwkeurigheid, en met eenen niet zeer kostbaaren Toestel, in 't werk gesteld kunnen worden. De beschryving van onzen Toestel, om de proefneeming der Zamenstelling van Water gemaklyker, en met minder kosten, te kunnen verrigten, ziet dus verre alleen het licht. (Annales de Chemie 1792.) Het overige van den nieuwen of verbeterden Toestel, welke ik voor teyler's Museum heb doen vervaardigen, en de proefneemingen en naspooringen, die ik hier mede heb in 't werk gesteld, heb ik voorgenomen in een volgend Deel te beschryven.’ Wy verlangen 't zelve te ontvangen, en moeten ten aanziene van dit tegenwoordig voor ons liggend Deel nog berigten, dat de eerste Afdeeling eene Beschryving behelst der Verbeteringen van teyler's Electriseer-Machine. - De II. Proefneemingen by den Conductor van dit Werktuig gedaan. - De III. stelt ons voor, de Proefneemingen met eene Battery van vyfhonderd vyftig vierkante voeten bekleed glas. - Aan deeze Hoofdafdeelingen, in mindere gesmaldeeld, is een Aanhangzel gevoegd, behelzende de Beschryving van eene Electriseer-Machine, op eene eenvoudige wyze vervaardigd, en verscheide Voordeelen hebbende boven de gewoone Zamenstelling. Veele gewigtige Onderwerpen, reeds voorheen begonnen, worden hier voortgezet; nieuwe onderhanden genomen en volvoerd; en de meeste, of alle, die daar voor vatbaar zyn, volvoerd en beredeneerd op eene wyze, welke niet alleen licht van Bespiegeling verspreidt; maar ook van daadlyke Toepassing op veele gewigtige verschynzels in 't leeven. Te breed zouden wy worden door dezelve aan te stippen, laat staan door de voornaamste op te haalen. Liever, dan hier en daar een brok te neemen, schryven wy grootendeels af de Proefneemingen, betreffende de Afleiders van den Blixem. ‘Uit myne Proefneemingen, betreffende de smeltbaarheid van verschillende Metaalen, heb ik afgeleid: Vooreerst, dat, wanneer men Looden strooken, in plaats van Yzeren staaven, aan gebouwen tot Afleiders van den Blixem gebruikte, men als dan zorg te draagen heeft, dat | |
[pagina 335]
| |
de inhoud der Looden strook niet minder zy, als (lees, dan) de doorsnede van een Yzeren staaf van zodanig eene middellyn, welke men weet voor Yzeren Afleiders genoegzaam te zyn: vermids het uit myne Proefneemingen gebleeken was, dat een Looden strook, van gelyke langte als een Yzerdraad, niet gelyklyk tegen gelyke ontlaadingen der batterye bestand was, ten zy de strook die breedte hadt, dat de inhoud van zyne doorsnede viermaal zo groot ware, als die van het Yzerdraad. - Ten tweeden, dat de Afleiders van Rood Koper tegen den Blixem even goed bestand zyn, wanneer zy slegts de halve middellyn van Yzeren Afleiders hebben. Ik heb het, om in eene zaak van het belang des te meer zekerheids te bekomen, de moeite waardig geoordeeld, het een en ander door deeze groote Battery op nieuw te beproeven. Deeze laatere Proefneemingen hebben, omtrent het Lood, het bovengemelde volkomen bevestigd. Ook stemden zy overeen met de Proefneemingen van den Heer brook: zy leerden desgelyks, dat Yzerdraad viermaal meer vermogen heeft tegen de Electrische Ontlaading of den Blixem, dan Looddraad van dezelfde langte. Het geen de Heer brook hier uit verder afleidt, betrekkelyk de genoegzaame zwaarte of dikte van Looden strooken ter Afleiding van den Blixem, komt ook zeer wel overeen met het geen ik hieromtrent in myne Verhandeling over de Afleiders van den Blixem, ter beantwoording der Vraage over dat onderwerp, in het Jaar 1780, door het Bataafsch Genootschap te Rotterdam, voorgesteld, (in het VI D. hunner Verhandelingen) uit de toen bekend zynde ondervindingen heb opgemaakt; te weeten, dat een reep dik Goot-lood (waar door men doorgaans Lood van 8 Ponden in een vierkanten voet verstaat) van vier duimen breedte, tot Afleider van den Blixem meer dan genoegzaam is. De Heer brook zegt insgelyks, naar zyne bevindingen, niet te kunnen gelooven, dat 'er Blixemslagen op eenige plaats sterk genoeg zullen vallen, om een strook Lood van 4 duimen breedte, ter dikte van 8 Ponden op een vierkanten voet, te kunnen vernietigen. De Proefneemingen, betreffende het leidend vermogen van het Rood Koper, met deeze Battery in 't werk gesteld, hebben eenen verschillenden uitslag gehad.’ Deeze worden opgegeeven, en vaart de Proefneemer voort: | |
[pagina 336]
| |
‘De reden van den verschillenden uitslag deezer Proefneemingen naspoorende, bevond ik dezelve gelegen te zyn in de verschillende zuiverheid van het Koper, waar van deeze Draaden gemaakt waren. Tot deeze laatste Proefneemingen was het Draad getrokken van Rood Koperdraad, zo als 't gewoonlyk verkogt wordt; doch tot de voorige Proefneemingen hadt de Draadtrekker (gelyk ik nu vernomen heb) het Draad getrokken van een staafje fyn gezuiverd Rood Koper, het geen hy toen by de hand hadt: van zodanig Koper naamlyk, het geen, ter vermenging met Goud, gezuiverd was. Daar nu de Afleiders van gewoon of ongezuiverd Koper zouden moeten gemaakt worden, zo is het blykbaar, dat men alleen op de laatste Proefneemingen de berekening kan gronden van de dikte, welke men aan Rood-koperen Afleiders moet geeven. Volgens deeze Proefneemingen moeten dan, gelyk door de berekening blykt, Rood-koperen Geleiders ten minsten de helft van den inhoud van Yzeren Geleiders hebben, om de Electrische Stoffe by haaren doorgang geen meerder tegenstand te bieden. Myne laatste Proefneemingen hieromtrent, in April 1790 in 't werk gesteld, strooken ook zeer wel met de Waarneemingen van den Heer brook ten deezen opzigte, die my naderhand onder 't oog gekomen zyn, uit welke hy afleidt, dat een Koperdraad van elke langte en dikte, of zwaarte, een even goede Afleider is, als Yzerdraad van dezelfde langte en van eene dubbele zwaarte. Ofschoon dan nu het leidend vermogen van het Roode Koper niet zo veel grooter dan dat van het Yzer is, als uit myne eerste Proefneemingen scheen te volgen, blykt het egter thans, na dat het met verschillend Koper, op verschillende plaatzen, en met zeer verschillende kragten, beproefd is, dat een Afleider van Rood-koper, even goed als een Yzeren Afleider, de Electrische stroomen van eene ontlaading of van den Blixem voortleidt, wanneer hunne doorsneden tot elkander staan, als de getallen 1 en 2. - Daar nu de ondervinding geleerd heeft, dat een vierkante Yzeren staaf de felste Blixemslagen wederstaan kan, wanneer dezelve ½ duim dik is, zo blykt het derhalven, dat de dikte van ruim 4 lynen voor Blixem-Afleiders van Roodkoper genoegzaam is.’ De Electrische Stof, waar mede de Burger van marum, in de Proefneemingen te vooren in dit Boekdeel bl. 221 beschreeven, zich omgeeven zag, ‘scheen,’ schryft | |
[pagina 337]
| |
hy, ‘zo overvloedig, dat ik hier uit vermoedde, dat by zodanige ontlaadingen, die door dunne draaden gaan, ligt brandbaare Stoffen, die den draad raakten, zouden kunnen aangestooken worden. Eerst beproefde ik dit met eene dunne lat van welgedroogd en heet gemaakt greenen hout, waar op ik de Yzeren draad, waar door ik de ontlaading deedt gaan, vastbond. Deeze lat scheen hier van alleen, naby de einden van den draad, een weinig gezengd te zyn. Ik bedekte vervolgens den Yzeren draad met zwam, en bondt dezelve daar op styf vast, op dat zy den draad des te beter zou raaken. De ontlaading der Battery dan door den draad gaande, wierd de zwam langs de geheele langte van den draad aangestooken. Deeze Proefneemingen leeren derhalven, dat, wanneer men Afleiders van den Blixem langs hout of langs het touwwerk van Schepen laat gaan, men dan vooral zorg behoort te draagen, dat zy niet te dun zyn: vermids het hier blykt, dat Afleiders, die slegts zo veel dikte hebben als noodig is, om door de ontlaading, of door den Blixem, niet verbrooken te worden, egter niet dik genoeg zyn, om de Electrische Stof zodanig te geleiden, dat brandbaare stoffen, die dezelve raaken, daar van niet aangestooken worden. De Heer patterson, te Philadelphia, heeft kortlings, in eene Verhandeling, aan welke door het Americaansch Wysgeerig Genootschap de Gouden Eerprys is toegeweezen, eene Verbetering aan de Blixem-Afleiders voorgesteld, door naamlyk in den top des Afleiders een stuk Potloot in te laaten, van omtrent twee duimen langte, en uitloopende in een scherpe punt, een weinig buiten den metaalen kooker uitsteekendeGa naar voetnoot(*). - Zyne bedoeling hier mede is, de scherpe punten aan de Afleiders, die door den Blixem getroffen worden, te behouden: vermits deeze Punten, wanneer zy van Metaal zyn, door den Blixem kunnen gesmolten worden. Deeze voorslag is hier op gegrond, dat het Potloot niet of zeer bezwaarlyk gesmolten wordt. - Myne Proefneemingen, met deeze Battery in 't werk gesteld, hebben my geleerd, dat het beste Pot- | |
[pagina 338]
| |
loot, waar door eene zo sterke Electrische ontlaading, als die van deeze Battery, gaat, daar door vergruisd wierdt, en dat derhalven het Potloot tot het voorschreeven oogmerk aan Afleiders niet dienen kan. Indien 'er derhalven grond is, om veel voordeel aan puntige Afleiders boven stompen toe te schryven, uit hoofde van eene aanmerkelyke vermindering van de Electrische kragt der Wolken, welke men veronderstelt door puntige Afleiders te weeg gebragt te kunnen worden, zo doet men veiliger, op eenen Afleider drie of vier Punten te stellen: op dat, één van de punten door den Blixem gesmolten zynde, 'er dan nog twee of drie scherpe Punten overblyven.’ Dan de Burger van marum beroept zich, ten slotte, op vroegere Proefneemingen door hem gedaan, ter aantooninge dat Puntige Afleiders niet zo veel voordeels boven stompe Afleiders hebben, als men daaraan veelmaalen heeft toegeschreeven. |
|