Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEenige Berichten omtrent de Pruissische, Oostenryksche en Siciliaansche Monarchiën, benevens sommige daar aan grenzende Staaten. Vierde Deel. In 's Gravenhage, by I. van Cleef. In gr. 8vo. 388 bl.Voor 't laatst begeeven wy ons op Reis met den Heer meerman, dien wy een en andermaal op zyne Tochten door de op den Tytel aangeduide Ryken vergezelden, en doorgaans genoegen vonden in de door hem medegedeelde Beschryvingen en WaarneemingenGa naar voetnoot(*). Met vollen rechte merkt onze Reiziger, zyn Overtocht op dit Eiland beschreeven hebbende, aan: ‘Dus betreede ik met myne Leezeren een Eiland, dat, in zo veele verschillende opzigten, de hoogste aandagt waardig is. Een Eiland, waar de Geschiedenis der Menschen zich in de Geschiedenis der Goden verliest; waar elke voetstap, dien men 'er op voortzet, aan groote gebeurtenissen der oude tyden herinnert; waar de eerwaardigste en voor de kunst belangrykste gedenktekenen die herinneringen verlevendigen; om 't bezit van 't welk de beroemdste volkeren zich beoorloogd en vernield hebben; waar Italie zyn brood kwam haalen; waar de natuur met weldaadige vrugtbaarheid in de rechter, met geduchte verwoestingen in de linkerhand van haare lieflyke zo wel als majestueuse zyde oplettenheid vordert, en de menschlievenheid en wysheid en grootheid van Hem, die ze liet arbeiden, aanstipt. - Maar zo het gewicht van Sicilien eene beschryving, aan dat gewicht geëvenredigd, | |
[pagina 296]
| |
reeds ten hoogsten bezwaarlyk maakt; zoo wordt die taak door 't geen een riedesel, (om van vroegere Reizigers geene melding te maaken, en den oppervlakkigen brydoneGa naar voetnoot(*) geheel met stilzwygen voorby te gaan) een de borch, een houel, de non, swinburne, bartels, munter, en zoo veel anderen, daaromtrent reeds voor my hebben afgedaan, nog oneindig moeilyker. Misschien hebben zy evenwel in hunnen oogst nog wel hier of daar een halm onopgeleezen laaten liggen; misschien valt hier of daar aan hunne bemerkingen wel iets te vervolkomenen; ik vleie my althans, dat men, om het aantal myner voorgangeren, het my niet euvel op zal neemen, zo ik ook van Sicilien iets mededeele, en een gewest, dat toch van alle, die ik behandele, het minste bezogt wordt, niet geheel met stilzwygen voorbygaa. Het zal my slechts veroorloven om over zommige dikwyls beschreevene ruïnen wat spoediger heen te glyden, en my in geene geleerde vergelykingen van tegenwoordige Steden met derzelver vroegere benaaming verveelend in te laaten.’ Naar dit plan zyn 's Reizigers berigten doorgaans gevormd; en laat hy niet naa, misslagen zyner Voorgangeren in de Beschryving van dit Eiland aan te stippen. Eene groote wyst hy aan, van Palermo spreekende; gezegd hebbende, ‘dat de Aardbeevingen dit gedeelte van het Eiland minder dan de oostlyke kust schynen te bedreigen,’ laat hy 'er op volgen: ‘Men weet slechts van ééne merkwaardige, die in de eerste helft deezer Eeuwe een vierde gedeelte van de Stad eenigermaate heeft doen lyden; niet tegenstaande door eene der zonderlingste en belachlykste misslagen de Schryveren van de Parysche Editie van de Encyclopoedie van Palermo zeggen, dat zy door eene Aardbeeving verwoest zy geworden, gelyk zy ze ook niet meer als de Hoofdstad van Sicilien, maar als een puinhoop, beschouwen.’ Onder de nieuwe byzonderheden, wegens Palermo vermeld, verdient onze optekening, 't geen hy van het Ob- | |
[pagina 297]
| |
servatorium aldaar vermeldt. Naa een algemeener verslag tekent hy op: ‘Men treft hier iets aan, 't geen buiten Engeland nog niet gezien is, en waar van ook daar misschien maar een enkele weergaa gevonden wordt. Het staat in eene geslootene Rotonde, naast de zaal waar zich de overige Instrumenten vereenigen. De 8 pylaaren, die den Dôme torschen, antwoorden juist op de 8 Hoofdstreeken van het Compas: deezen Dôme draait men door eene zeer eenvoudige bewerking rond, en brengt, gelyk men dit ook elders gewoon is, de daar in gespaarde spleet werwaards men ze verlangt. De Machine zelve, om de waarneemingen mede in 't werk te stellen, is vastgehecht aan 4 geboogen staaven, uit lood en yzer zamengesteld, en die met het Instrument mede [uit Engeland] gekomen zyn (het geheel heeft 500 Guineas gekost;) de bovenas, daar alles op draait, is van een harden steen, beneden rust alles insgelyks op steen. Het is eigenlyk een Telescoop, tot waarneemingen geschikt, in 't midden van eenen uitgebreiden Cirkel. Ook noemt de Heer piazza, [de Bewoonder van dit Observatorium, de Verzamelaar en voornaame Gebruiker der Starrekundige Werktuigen] het den Cirkel of het Horizontaale Azimuthaale Instrument. Het is zeer ingewikkeld; doch biedt eene menigte voordeelen en gemakken aan, vereenigd met de hoogst mogelyke naauwkeurigheid.’ Men zal, niet zonder des Reizigers Aanmerkingen te billyken, leezen 't geen hy, op geen ongeestigen trant, vermeldt van het gebrek aan twee zaaken op dit Eiland, voor een Reiziger van de grootste aangelegenheid; goede Wegen en goede Herbergen. Het eerste gebrek heeft 'er in een hooge maate plaats, niettegenstaande de Natie 170,000 Kroonen in 't jaar voor het aanleggen van Chausséen, zedert een geruimen tyd, betaalt. Niets noemenswaardigs is met alle die opbrengingen uitgerigt, en schryft de Heer meerman dit toe aan het hoogst wraakbaar gedrag der Opzienderen te Palermo, ‘die het in weelde verteeren, terwyl zy hunne Landgenooten en de Reizigers aan de grootste ongemakken blootgesteld laaten.’ - Het gebrek aan Herbergen, 't welk dat der Wegen evenaart, ontgaat 's Reizigers gisping niet. Gelukkige Reizigers door Sicilien, die zo veele Voorschryvingsbrieven, als de reizende meer- | |
[pagina 298]
| |
man, kunnen verwerven! Zodanig een Voorschryvingsbrief vinden wy Bylage 2. Van beide deeze ongemakken, schoon het laatste goeddeels geweerd werd, is de Reis door het Eiland vol, en treurig de schildery der grondgesteltenisse van deeze voormaalige Koornschuur. Men leeze, by voorbeeld: ‘Zo dra men Monreale achter den rug heeft, en dan nog eenige mylen gereezen is, wordt het voorige Paradys vervangen, door eene der dorste streeken, die men zich verbeelden kan; louter smalle slingerende klooven, met rotzen aan beide zyden; deeze wel hier en daar met gras en eene dikke oppervlakte van vette aarde overdekt; doch weinig of niet bebouwd. Dan, talryke planten en bloemen, die van zelve uit de aarde spruiten, maaken iedere plek, waar slechts de minste aarde overgebleeven is, tot een geëmailleerd tapyt. Ik zeg waar ze overgebleeven is, om dat ik overtuigd ben, dat een groot gedeelte van het Eiland nu naakte klippen vertoont, daar te vooren de vruchtbaarste bodem de hoogste en dikste koornhalmen naar boven zondt. Van zyne bewoonderen ontvolkt, heeft het land allengskens deeze akkeren zien verlaaten, en de hangende grond, door geene eigenaaren meer beveiligd, en aan hevige winden blootgesteld, heeft door iederen storm een gedeelte van zyn bestaan verlooren, tot dat alles allengskens naar de daalen of na afgelegener streeken geheel is weggestooven.’ - Treurige waarneemingen van deezen aart treft men te meermaalen aan. Dan vondt de Reiziger, in den omtrek van Avola, eene zeldzaamheid, en 't geen men in geheel Europa, behalven hier, te vergeefsch zou willen zoeken. ‘Ik meen,’ schryft hy, ‘het Suikerriet, en zyne volkomene bewerking. Te vooren waren 'er wel een 18 Salmen gronds mede beteeld, en Sicilien kende deeze Plant eer ze in America op eene wreeder, maar veel goedkooper, wyze, in ruimen overvloed, werd aangekweekt; de andere Steden van het Eiland, die ze mede voorheen mochten zien wassen, hebben ze sedert vaarwel gezegd.’ Van het overblyfzel en de Bewerking geeft de Reiziger vervolgens verslag. Ook vondt hy op Syracusen een voorwerp van merkwaardigheid, 't geen de meeste Reizigers niet verzuimen te | |
[pagina 299]
| |
bezigtigen, naamlyk het Papyrus gewas, langs de zoomen des Cyanastrooms; de eenigste plaats in Sicilien en Europa, den een of anderen Botanischen tuin misschien uitgezonderd, waar zy groeit. De Plant zelve, de bewerking en het gebruik, vindt men hier beschreeven. De Haven van Catania beschryvende, en van de Beer, daar met groote kosten vervaardigd, spreekende, merkt de Heer meerman op: ‘De Inscriptie zegt wel dat deeze Beer op 's Konings kosten zou gelegd zyn; doch, om den waaren zin deezer woorden te vatten, moet men weeten, dat de Koning de daar toe vereischte sommen uit de Contributien betaald heeft, die men den Cataneezeren heeft laaten opbrengen.’ Van hoe veele Werken, met Vorsten Naamen pronkende, zou hetzelfde kunnen gezegd worden, schoon zy alle dat nut niet aanbrengen, 't welk deeze Beer doet! 's Reizigers beklimming van den AEtna is zeer leezenswaardig, en onderscheidt zich van het verslag door anderen des gegeeven. Wat de gezigten daar betreft, door brydone, en anderen, met zulke warme kleuren afgeschilderd, merkt hy op: ‘Ik vrees dat weinigen der voorige AEtna-beklimmers in dit opzicht volkomen ter goeder trouw met het Publicq zyn te werk gegaan, en dat zy meest in hun Boekvertrek, en door het vuur hunner verbeelding aangedreeven, in plaats van met al de kalmte der waarheid, een tafereel hebben uitgewerkt, waar van slechts enkele partyen, die hun oog waarlyk getroffen hebben, hun het Poëtische denkbeeld hebben ingeboezemd. Van eenigen is het te Catania ten vollen bekend, dat zy den kruin des Bergs nimmer besteegen hebben; omtrent anderen heeft my de vergelyking van 't geen hunne beschryvingen behelzen, en 't geen ik zelve heb waargenomen, even sterk overtuigd, dat, zo zy al de hoogte bereikten, zy echter sommige omstandigheden, en vooral die van den omvang der heerlyke uitzichten, zoodanig opgesmukt en geborduurd hebben, dat schier al het overige twyfelagtig moet voorkomen. Niet alleen is de Berg een groot gedeelte van 't jaar met wolken omkleed; niet alleen blyft hy, zelfs op de helderste dagen, slechts kort na zonnen-opgang volkomen damploos; maar, daar het eigenlyk meest op aankomt, terwyl men in het andere het gunstigst oogenblik treffen kan, de oppervlakte des kruins is van zulk een omvang, en de Crater | |
[pagina 300]
| |
zoo moeilyk rondsom zyn buitenste muuren te begaan, dat ik bezwaarlyk gelooven kan, dat reizigers meer dan slechts de grootste helft des horizonts hebben kunnen omvademen, en 'er een plek zou kunnen aangeweezen worden, waar alles op eens te overzien ware.’ - Het daadlyk waargenomene van onzen Reiziger is geenzins het minst belangryke deezes Deels. In den loop deezer Reize vinden wy verslag van de Aardbeevingen, die dit Eiland geschokt, en op veele plaatzen, ook in deeze eeuwe, de deerlykste verwoestingen aangerigt hebben. Dan wy kunnen by alles niet blyven stilstaan. 't Geen hy des te Messina zegt is treffend. Van den staat der Geleerdheid te Messina spreekende, merkt hy, onder anderen, op: ‘Wel eer placht 'er aan deeze Schoole een Leerstoel aan de Geschiedenis toegewyd te zyn; doch de zorg van het Napolitaansche Ministerie, om deeze Weetenschap aan de Ingezetenen der beide Koningryken, zo veel het in zyne magt is, te onthouden, heeft zich ook hier geopenbaard. Men heeft dien noodloozen leerstoel, op welken men slechts van Vryheid, van Omwentelingen, van Koningsmoorden, hoort verhaalen, afgeschaft, en ik weet niet welken anderen daar voor in de plaats gesteld. Ook op de eenigste Universiteit van Sicilien, zal men onder der de 30 Professoren, die ik onder Catania heb opgeteld, 'er vrugtloos eenen in de Burgerlyke Geschiedenis zoeken. Van de Napolitaansche Hoogeschoole zal men zich den mangel aan dat zelfde Professoraat herinneren.’ - En herinneren wy, te deezer gelegenheid, ons, hoe voor weinig tyds in ons Vaderland de Verlichting in het vak der Geschiedenisse tegengewerkt wierd. Dan dit in 't voorbygaan. Het bezoek, door onzen Reiziger na Reggio afgelegd, zal men met deelneeming leezen. Zyne opmerking wegens de Charybdis en Scilla is kort, en geeft ons dit onderrigt wegens deeze in naam zo bekende en als hoogst gevaarlyk uitgemeete plaatzen. ‘De Charibdis is thans nog een taamlyk uitgestrekte cirkel van baaren, die zich hooger dan de overige verheffen; in zyn geheel niet ongelyk aan ziedend water, en op zommige plekken nog als een kolk in 't rond draaijende. Men houdt haar intusschen niet meer voor gevaarlyk; en dan slechts, als een hevige Sciroc-wind blaast, oefent zy nog wel eens haar voorig geweld. - De Scilla, die men altyd | |
[pagina 301]
| |
met deeze kolk in eenen adem geleerd heest te noemen, is, gelyk schier ieder weet, een veel Noordelyker gelegen Rots op de kust van Calabriën. Eerst naa het doorstaan der schuddingen van de Charibdis spanden onze Schippers de Zeilen, en een gunstige wind bragt ons in een uure tyds te Reggio binnen.’ - ‘Hoe de zegeningen der Natuur tegen haare verwoestingen op deezen Paradysagtigen grond afsteeken,’ moet men in de keurige, schoon korte, Beschryving zelve naslaan. Dit zelfde hebben wy te zeggen ten opzigte van eene allerleezenswaardigste Naleezing omtrent Siciliën en de Siciliaanen; eenige losse trekken behelzende, geschikt om dit Eiland en deszelfs Inwoonderen af te schetzen, en die of in het voorige hunne plaats niet gevonden hebben of veel van het reeds gezegde opsommen. De uitgebreidheid, welke dit Berigt reeds gekreegen heeft, schoon wy eene menigte aangestipte ter mededeeling geschikte zaaken agterwege lieten, belet ons eenig omstandig Verslag te geeven van 's Reizigers Overvaart na, en Verblyf op, Malta, welke dit Boekdeel, het laatste deezer Berichten, besluit. By den ryken Ridderstand, en het niet zwaar belaste Volk, steeken de Galeislaaven op de vernederendste wyze af. En, schoon meest, gelyk onze Reiziger betuigt, uit Booswichten bestaande, krimpt het Menschlyk hart over hun lot. ‘De existentie eens Galeigevangenen, zegt meerman, is het uiterste der menschlyke elende.’ - Het Tafereel, 't welk hy daar van ophangt, besluite dit Berigt. ‘Zy zitten, liggen en werken, altyd geketend aan hunnen roeibank, en boven op 't verdek; want het benedenste gedeelte van het Schip is met goederen en ballast voorzien. Verslonden van het Ongedierte, met geen ander voedzel dan slecht brood, boonen, water, en somtyds wat Calabrische Olie, gespyzigd, geen ander nachtleger kennende dan het harde hout, waar aan men hun geklonken heeft, is dit alles nog slechts de schitterende zyde van hunne genietingen. 't Is dan, wanneer de Galei in Zee, en vooral wanneer zy in het vervolgen van een vyandelyk Schip begreepen is, dat zy volkomen als beesten behandeld worden. Gelyk men wel eens by het voorttrekken eener last, die te zwaar voor hunne kragt is, de paarden, die men 'er heeft aangespannen, niettegenstaande alle hunne poogingen, by aanhoudenheid zweept; zoo | |
[pagina 302]
| |
gaat ook in die oogenblikken, wanneer men der Galei een ongewoonen spoed wil byzetten, de stok des Opzienders over de Roeijeren, van rug op rug, van schouders op schouders; de misdaad, de traagheid, eens enkelen wordt zomtyds aan eene geheele bank vergolden.’ Nog een enkel woord over den Styl en de Taal in dit geheele Werk. De Heer meerman, weeten wy uit andere Schriften van zyne hand, kan een beter styl voeren dan wy hier doorgaans aantroffen; de berigtgeevende Styl vordert geene verhevenheid altoos, maar eene duidelyke, die niet altoos het geval is; van de Taal mogen wy 't zelfde aanmerken. Meerman's taal in andere zyner Werken is veel zuiverder, min doorspekt met bastaardwoorden; die, buiten noodzaake, veelvuldig in dit Werk voorkomen. Dit waren de algemeene Aanmerkingen, die wy, by de Aankondiging des eersten Deels, in 't slot op 't ooge hadden, en die niet breeder behoeven uitgehaald te worden. |
|