Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize van den jongen Anacharsis door Griekenland. Uit het Fransch van den Abt Barthelemy, door M. Stuart. Tweede Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1795. In gr. 8vo. 418 bl.Genoeg hebben wy, by de Aankondiging des Eersten Deels deezes belangryken Werks, van den Aanleg gezegdGa naar voetnoot(*). Ons staat niets meer te doen dan den In- | |
[pagina 289]
| |
loud deezes Deels, zo veel mogelyk verkort, op te geeven, om voorts 'er eene byzonderheid uit te ontleenen, die onder veele andere der overneeminge, en de aandagt onzer Leezeren, overwaardig is. Eén en twintig Hoofdstukken bevat dit Boekdeel. - I. Vertrek uit Scythie. Het Taurische Chersonesus. De Euxynsche Zee. Staat van Griekenland zedert de verovering van Athenen in 't jaar 404 vóór J.C. tot aan het begin deezer Reize. De Thracische Bosphorus, Aankomst te Byzantium. - II en III. Beschryving van Byzantium. Reis van daar na Lesbos. De Zeeëngte van den Hellospont. Grieksche Volkplantingen. Beschryving van Lesbos. Pittacus. Alcaeus. Sappho. - IV en V. Vertrek van Mytilene. Beschryving van Euboea. Aankomst te Theben. Epaminondas. Philippus van Macedonie. - VI, VII en VIII. Vertrek van Theben. Aankomst te Athenen. Bewooners van Attica. De Academie. Het Lyceum. De Oefenschoolen. Isocrates. De Worstelperken. De Lykplegtigheden der Atheners. - IX. Reize na Corinthus. Xenophon. Timoleon. - X, XI en XII. Werving, monstering en oefening des Krygsvolks by de Atheners. De Schouwburg. Beschryving van Athenen. - XIII. De Slag van Mantinea. De dood van epaminondas. - XIV, XV, XVI, XVII, XVIII en XIX. Tegenwoordig Staatsbestuur van Athenen. De Atheensche Overheden. De Geregtshoven te Athenen. De Areopagus. De Geregtshandel by de Atheners. Over Misdaaden en Straffen. - XX. De Zeden en het Burgerlyk Leeven der Atheners. - XXI. Over den Godsdienst, de Geestelykheid, en de voornaamste misdaaden tegen den Godsdienst. Hoe veele deezer kort aangeduide Hoofdbyzonderheden, in dit Deel voorhanden, wekken, om stryd, onze aandagt, en de nieuwsgierigheid der Leezeren van die opgave. Uit een en ander wat te ontleenen zou brokwerk maaken. - Den Inhoud nog eens doorloopen. Trekt de Arcopagus niet veeler opmerking? Zy trekt de onze; en zullen wy die Afdeeling, met agterlaating van de Aanhaalingen des Schryvers, tot staaving van het bygebragte, opgeeven. ‘De Raad van den Areopagus is het oudste, en niet te min het onbesprookenste, Gerechtshof van Athenen. Zomtyds vergadert hy in de Koninglyke Gaandery, maar meestal op eenen heuvel, die digt by den burg is, en | |
[pagina 290]
| |
wel in eene zaal, welke tegen de ruwheid der lucht alleen door een boerendak beschermd wordt. De aanstelling deezer Raadsheeren is voor hun gansche leeven, en hun aantal onbepaald. De Archonten worden, na hun Regeeringsjaar voleindigd te hebben, onder dezelve aangenomen: na alvoorens echter in een plegtig onderzoek getoond te hebben, dat zy hunne bediening met zo veel yver als getrouwheid hebben waargenomen. Indien zommigen by dit onderzoek al bekwaam of vermogend genoeg mogten bevonden zyn, om de strengheid hunner beoordeelaaren te ontduiken, als Areopagiten wordt hun het gezag van het voorbeeld hunner medeleden onwederstaanbaar, waar door zy gedwongen worden, om zich deugdzaam te gedraagen, even als men onder zekere Krygsbenden gedwongen wordt zich dapper te houden. De goede naam van dit Gerechtshof, geduurende zoo veele eeuwen, steunt op gronden, die denzelven geduurende de volgende eeuwen zullen staande houden. De onschuld, voor het zelve gedaagd, nadert zonder vrees, de overtuigde en veroordeelde schuldige vertrekt zonder zich te durven beklaagen. Het zelve waakt over het gedrag van deszelfs eigene leden, en beoordeelt ze, dikwyls om geringe souten, onpartydig. Een Raadsheer werd gestraft, om dat hy een Vogeltje gesmoord hadt, 't geen in angst zich in zynen boezem hadt willen verschuilen, ter leering dat geen ongevoelig hart over het leeven der Burgers beslissen moet. De uitspraaken van dit Gerechtshof worden ook niet slechts als voorschriften der wysheid, maar ook als stelregels der menschlykheid beschouwd. Ik zag voor 't zelve eene Vrouw brengen van gifmenging beschuldigd; zy had den man, dien zy beminde, door eenen minnedrank tot wederliefde willen wekken, doch dezelve hadt hem den dood gedaan. Men ontsloeg haar als meer ongelukkig dan misdaadigGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 291]
| |
Andere Overheden krygen ten loon haarer diensten van het Volk eene Kroon en andere Eeretekenen: maar deeze, waar van ik spreeke, vraagt niets, en mag niets verzoeken. Niets onderscheidt haar meer dan geen onderscheidingen te behoeven. By de invoering van het tooneel stondt het allen Atheneren vry zich in deeze liefhebbery te oefenen; doch men zonderde de Leden van den Areopagus uit. En hoe zouden zich ook mannen van zulk een eerwaardig voorkomen, van zulke strenge zeden, met de bespotlykheden der zamenleeving kunnen bezig houden? Men berekent de instelling van den Areopagus van den tyd van cecrops. Doch deszelfs luister is aan solon te danken, die hem de zorg voor de goede zeden oplegde. Aan denzelven stondt toen de beoordeeling van schier alle misdryven, gebreken, en misbruiken. De opzettelyke doodslag, de gismenging, de dievery, de brandstichting, de ongebondenheid, de nieuwigheden in den Godsdienst of in het Staatsbestuur, hielden toen deszelfs waakzaamheid gaande. De burgerhuizen indringende, kon hy elken onnutten Burger als een gevaarlyk mensch, en elken doorbrenger, wiens uitgaven zyne middelen te boven gingen, als een misdaadiger veroordeelen. Met de grootste onverzettelykheid de misdaaden straffende, met de zorgvuldigste omzigtigheid op de verbetering van zeden lettende, en nimmer kastydende, dan na voorafgaande vermaaningen en bedreigingen, deedt zich dit Gerechtshof echter beminnen by de uitoefening zelve van het onbeperktst gezag. De opvoeding der jeugd werd het voornaam voorwerp van deszelfs oplettenbeid. Het wees den burgerkinderen de loopbaan aan voor derzelver vermogens, en gaf hun daarin gidsen ten geleide. Zomtyds zag men het den nayver der Krygsbenden door milde uitdeelingen aanspooren, en vergeldingen toeleggen aan geringe burgers, die zich in stilte van hunnen plicht getrouw kwee- | |
[pagina 292]
| |
ten. Geduurende den Persischen kryg strekte deszelfs yver en standvastige zorg voor de onderhouding der Wetten ten weezenlyken steun van het Staatsbestuur. Deeze inrichting, te schoon om van langen duur te zyn, hieldt slechts ééne eeuw stand. Pericles ondernam de fnuiking van een gezag, het geen 't zyne in den weg was. Hy was ongelukkig genoeg van hier in te slaagen, en van dien tyd af hadt de Staat geene Zedemeesters meer, of liever werden alle Burgers Zedemeesters van elkanderen. Het aanbrengen werd veelvuldig, en de zeden ondergingen een rampzaligen schok. De Areopagus heeft thans geene andere eigenlyke rechtspleeging dan over den opzettelyken doodslag, de brandstichting, de gifmenging, en eenige mindere misdryven. Wegens eenen manslag wint de tweede Archont berichten in, brengt dezelve voor den Areopagus, neemt mede zitting onder de Rechters, en spreekt met hun de straf uit, welke door de Wetten, op eene Zuil gegraveerd, voorgeschreeven is. Wegens eene misdaad jegens den Godsdienst of den Staat, bepaalt zich deszelfs gezag alleen tot de opmaaking van 't geding. Zomtyds wint het uit zich zelf de noodige berichten in, zomtyds op last des vergaderden Volks. Het geding afgeloopen zynde, geeft het daar van verslag aan het Volk, zonder zelf iets te besluiten. De beschuldigde kan als dan nieuwe middelen ter verdeediging beproeven, terwyl het Volk redenaars benoemt, om hem voor één der hooge Gerechtshoven te vervolgen. De vonnissen van den Areopagus worden door deeze ontzettende plegtigheden voorafgegaan. De beide partyen, midden tusschen de bloedige stukken van geslacht Offervee staande, doen een eed, dien zy door de yslykste vervloekingen tegen zich en de hunnen bekragtigen, en neemen daarby de vreeslyke Raazernyen ten getuigen, die in eenen nabuurigen Tempel, waar zy vereerd worden, hunne stem schynen te hooren, en zich ter straffe van den meineed gereed te maaken. Na dien toestel begint het pleitgeding; de waarheid alleen mag voor deeze rechtbank komen, alwaar de welspreekenheid even zeer als de leugen gevreesd wordt. De pleitbezorgers moeten zich in hunne aanspraak volstrekt onthouden van alle inleiding, besluitopmaaking, uitweiding, cierlykheid van styl, ja zelfs van den toon | |
[pagina 293]
| |
des gevoels, eenen toon die zo ligt de verbeelding der menschen vervoert, en zoo veel invloeds op medelydende harten heeft. De oogen en gebaarden van den Redenaar zouden voorts te vergeefsch zyne gevoelens afmaalen, daar de Areopagus schier altyd des nagts zyne zittingen houdt. Het onderwerp genoegzaam toegelicht zynde, leggen de Rechters in diepe stilte hunne stemmen in twee busschen, waar van de eene de busch des doods, de andere die der barmhartigheid heet. Wanneer de stemmen staaken, geeft een der onderbedienden de stem van minerva ten voordeele des beschuldigden. Men noemt deeze stem aldus, om dat deeze Godin, volgens eene oude overlevering, de rechtspleeging van orestes bywoonende, met haare stem het geschil zou beslist hebben. By gewigtige gelegenheden, wanneer het Volk, door deszelfs Redenaars aangevoerd, op het punt is om tot een nadeelig besluit voor den Staat te komen, ziet men zomtyds de Areopagiten zich in de Volksvergadering vertoonen, en 's Volks geest te rug brengen, het zy door redenen, 't zy door beden; en het Volk, 't welk niets te vreezen heeft van hun gezag, maar hunne wysheid eerbiedigt, laat hun niet zelden de magt om deszelfs eigene besluiten te herzien. Het geen ik daaromtrent verhaalen zal is in mynen tyd gebeurd. Een gebanne Burger dursde zich wederom te Athenen vertoonen. Men verklaagde hem by het Volk, het geen hem op de overreeding van eenen hooggeagten Redenaar wilde vryspreeken. Maar de Areopagus, de zaak onderzogt hebbende, liet den schuldigen gevangen neemen, bragt hem op nieuw voor het Volk, en deed hem veroordeelen. Men moest afgevaardigden benoemen naar de Vergadering der Amphictions. Onder de verkoorenen door het Volk bevondt zich de Redenaar aeschines, wiens gedrag in geen gunstig-licht stondt. De Areopagus, by wien bekwaambeden zonder braafheid geene waarde hebben, onderzogt het gedrag van aeschines, verklaarde, dat de Redenaar hyperides aan 't zelve voorkwam die eer meer waardig te zyn, en hyperides werd door het Volk benoemd. Het staat schoon, dat de Areopagus, schier van alle deszelfs bedieningen ontzet, niet aan deszelfs roem en weezenlyke braafheid verlooren heeft, en dat hy, | |
[pagina 294]
| |
by deeze vernedering zelve, zich van het Gemeen doet eerbiedigen. Ik zal een ander voorbeeld daar van aanhaalen, waarvan ik zelf ooggetuigen was. De Areopagus was in de algemeene Vergadering gekomen, om deszelfs gevoelen te zeggen over eenen Burger timarchus genoemd, die kort daar na om zyne zedeloosheid gebannen werd. Autolycus voerde het woord uit aller naam. Deeze Raadsheer, in de eenvoudigheid van den ouden tyd opgebragt, kende het schandlyk misbruik niet het geen men thans van de gemeenzaamste uitdrukkingen in de zamenleeving maakt. Hem ontviel een woord, het geen, tegen deszelfs waare meening opgevat, eene zinspeeling kon schynen op het losbandig leeven van timarchus. De toehoorders juichten hem met uitgelaatene dartelheid toe, doch autolycus nam eene veel ernstiger houding aan. Na een oogenblik zwygens wilde hy voortgaan, maar het Volk, de ondeugendste uitleggingen aan zyne woorden geevende, hieldt niet op, hem met een verward geraas en onbeschaamd gelach in de reden te stooren. Nu stond een voornaam Burger op, en riep: “schaamt gy u niet, Atheners, zulk eene buitenspoorigheid te bedryven in het byzyn van den Areopagus?” Het Volk antwoordde: “dat het den eerbied kende aan de Majesteit van dit Gerechtshof verschuldigd; maar dat 'er omstandigheden waren, waarin men zich binnen de paalen van dien eerbied niet kon houden.” Hoe veel braafheid moet de grondslag en de steun van zulk een hoog gevoelen by het algemeen niet geweest zyn? en welk een nut was daar van met behoorelyke omzichtigheid te trekken geweest!’ Men zal met steeds graag blyvende nieuwsgierigheid, die voldoening vindt, dit hoogschatbaar Werk leezen. Plaats verbiedt ons meer overneemens. Alleen nog deeze Charactertrek der Atheneren. ‘De Atheners vreezen de gebreken eener volslaagene Volksregeering veel minder dan de buitenlanders. De grootste Vryheid schynt hun zulk een groot goed, dat zy 'er zelfs hunne rust aan opofferen. Zyn voorts de algemeene aanklagten het voorwerp van vrees voor zommigen, zy leveren een des te bekoorelyker schouwspel voor de overigen op, die eenen doorgaanden smaak vinden in alle de listen en kunstgreepen der pleiteren, welke zy met dezelfde hitte gadeslaan, waar mede zy gewoon zyn alle hunne genoe- | |
[pagina 295]
| |
gens te bejaagen. - Hunne werkzaamheid vindt voedzel in de geduurige en scherpzinnige beschouwingen hunner belangen, en hier aan misschien meer, dan aan eenige andere oorzaak, is die scherpzinnigheid en lastige welspreekenheid toe te schryven, waar door dit Volk zich van andere Natien onderscheidt.’ Dit Deel is met tien, zeer tot opheldering dienende, Kaarten voorzien. |
|