permagt in Nederland, 't zy over 't geheel, of de Souverainiteit der Staaten van de byzondere Provincien, welke men zo lange en menigmaal gesteld of verondersteld hadt, zo zuiver en klaar niet was, als ik zelve voorheen op het geloof aan anderen, en door dien stroom medegevoerd, aangenomen had.
Ik was reeds een groot end wegs gevorderd in het opstel van myn onderzoek, en het resultaat deszelven, toen de Fransche Revolutie eenen aanvang nam. En deeze bevestigde my volkomen in de ontwyfelbaarheid der gronden, op welke ik myn onderzoek en vaststellingen gebouwd had; en zonder my te laaten aftrekken of ophouden door den stroom of wendingen der onderscheiden Partyen, die daar de overhand of onderlaage beurtlings hadden, ging ik myn eigen weg op den begonnen voet voort.’
Vóór vier jaaren reeds zou de Burger van manen in staat geweest zyn om dit Eerste Deel uit te geeven; doch de verre afweezigheid van een geschikte Drukpers, en wel te voorziene belemmeringen der uitgave hier te Lande, deeden hem de uitgave verwylen tot een tyd, dien hy niet naliet vast te stellen dat eenmaal komen moest: welken tusschentyd hy besteedde om zyn Werk over te zien, hier en daar te vermeerderen of te verbeteren.
Daar het zyn hoofdoogmerk, in dit schryven, was, om, aan den eenen kant, de rechte denkbeelden aangaande de Wettige Oppermagt in den Staat onder zyne Landgenooten uit te breiden; en, aan den anderen kant, der toen heerschende Partye te doen zien, dat zy niet zo volkomen regt hadt, als zy zich inbeeldde, even min in haare gronden als handelingen; en ze daar door, ware het mogelyk, tot meer gemaatigdheid, of eene verbetering van het misdreevene, te beweegen, zou men mogelyk kunnen denken, dat, daar alles nu, door de tegenwoordige ommekeer van zaaken, van natuur en gedaante veranderd is, en andere denkbeelden onder ons gebooren zyn, zulk een Betoog de grootste noodzaaklykheid en nut verlooren heeft, gaat hy dit begrip te keer, door in overweeging te geeven, ‘eensdeels dat de schynbaare meerdere verlichting, in de gronden van Staatkunde en Staatsverbetering, niet zo algemeen, niet zo volkomen is, als wel behoefde en wenschlyk was; en, anderdeels, dat de reden, waarom veelen nog gehegt en verkleefd blyven aan het oude, en de vermeende oude Constitutie, byzondere rechten en