De taak, welke hy op zich genomen hadt, te recht kennende, betuigt de Redenaar, ‘dat,’ zal die Gedagtenisviering wél geschieden, ‘wy ons zullen moeten onthouden van alles wat eenigzins overdreeven schynt of te ver gezogt te zyn.’ - ‘Wy zullen alleen de zuivere waarheid moeten hulde doen; naardien de deugden en de verstandige vermogens van hem, welke het gewichtig onderwerp deezer Redenvoering zyn zal, noch eenen bloemryken styl, noch eenige verheevene uitdrukkingen, of dichterlyke sieraaden behoeven, en naardien de ontwikkeling van zyn inborst, de vertooning van zyne natuurlyke neigingen, het daar uit afgeleid verhaal van zyn gedrag en zeden, en eene korte beschryving van zyne algemeene kundigheden, genoegzaam zullen zyn om hem naar waarde te leeren kennen.’
In het volbrengen van deezen laatsten Vriendschapspligt geeft de Redenaar, vooreerst, eene korte Schets van oosterdyk's Leeven, welke hy zelve geschreeven, en aan hem op zyn ziekbedde overgehandigd hadt, om hem in staat te stellen tot het vieren deezer Nagedagtenis, welke de Overledene gewild hadt dat door hem geschieden zou. - Vervolgens leidt hy daar uit eenige denkbeelden af omtrent 's Mans gemaakte vorderingen in het opwakkeren van zyne zedelyke en verstandige vermogens, welke egter voornaamlyk hunne betrekking hebben tot het door Eendragt en Vryheid bloeiende Genootschap: terwyl hy de gewichtige taak, om zyne overige bekwaamheden, als die van een ervaaren en voorzigtig Geneesmeester, af te maalen, overlaat aan die geenen zyner Vrienden, welke, Leden van dat Genootschap, bekwaamheid daartoe in eene ruime maate bezitten.
Het zal in onze Vaderlandsche Letteroefeningen zeer passen, dat wy, uit dit eigen Opstel des Overledenen, zeer kortlyk overneemen wat deezen Vaderlandschen Geleerdens Leeven betreft.
Te Katwyk aan den Rhyn werd, op den 19 Nov. 1731, h.g. oosterdyk gebooren; doch verwisselde, daar zyn Vader, te gemelder plaatze Predikant, te Utrecht beroepen werd, die Stad voor de plaats zyner geboorte. Beter behaagen vondt hy in 't Latyn dan in 't Fransch. In February 1744 verloor hy, op twee elkander volgende dagen, Vader en Grootvader, de laatste Hoogleeraar in de Geneeskunde te Leyden. De laatstgemelde hadt hem