geklaard, wanneer wy opmerken, - eerstelyk, dat de Heere Jesus ons, dit zeggende, den Vader in de hemelen en zyne belofte leert kennen, ons opwekt om ons daarmede te vereenigen, en den Geest te begeeren; wie nu dat zeggen van den Zaligmaker aanneemt en gehoorzaamt, ontvangt den H. Geest, om tot den Vader al biddende te gaan, en behoort niet meer tot de wereld, welke den Geest niet ontvangen kan, om dat hy hem niet ziet noch kent, maar hy behoort tot Jesus leerlingen, welke den Geest kennen, om dat hy by hun blyft en in hun zyn zal. - Ten tweeden, dat ook de Heere Jesus hiermede ons tot een verder en meerder ontvangen van den H. Geest wil opleiden, hetwelk ons, door het geloovig bidden, van onzen hemelschen Vader vergund wordt, en daarom tot een aanhoudend en standvastig bidden moet aanzetten.’ Te zwak, of misschien boven ons bereik, is deeze redeneering, om ons van de aangevoerde zwaarigheid te ontheffen. 't Blyft ons even duister.
Naar aanleiding van Hebr. X:34b, overdenkt hinlópen, in de tweede Leerrede, de gronden, welke wy, als waare Christenen, hebben, onder alle rampen en schaden in onze bezittingen, om wel getroost en blyde te weezen. Veel stigtelyks behelst deeze Leerrede, doch hier en daar platte Vergelykingen, onbestaanbaar met de deftigheid van den predikstoel. ‘Gelyk ryke en vermogende menschen elders in Engeland, Vrankryk, Oost- en West-Indien hun goed hebben, hebben wy dit beter in de hemelen.’ - ‘Het gebeurt niet zelden, dat men, by het lezen en herlezen van een Testament, nog iets meerder zich gemaakt vindt, dan men in 't eerste dacht; en dat heeft zeker plaats, by het meerdere en meerdere lezen van Gods woord, de verklaring van den onverandelyken wil van den hemelschen Vader aangaande onze erfenis in de hemelen.’
De Bespiegelingen over den staat der gestorvene Geloovigen voor den Dag des Oordeels zyn in den gewoonen trant, en van eenig nut als eene wapenrusting tegen de vreeze des doods, voor de zodanigen, die in de natuur van 's Menschen Ziel en de algemeene wenken der H. Schriftuure met 's Mans gissingen en voordragt eenige overeenstemming meenen te kunnen vinden.