Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Brieven van den Apostel Paulus, uit het Grieksch vertaald, met Aanmerkingen door E.J. Greve. Eerste Deel. Behelzende den Brief aan de Romeinen. Te Amsterdam, by J. Allart, 1794. In gr. 8vo. 310 bl.Aloud, en by alle eenigzins geoefenden bekend, is de aanmerking, dat de Brief aan de Romeinen, hoewel onder de vernuftigste, nogthans onder de moeilykste, opstellen des Apostels paulus moet gerangschikt worden. Paulus was een Man van Opvoedinge en Geleerdheid, zeer bedreven in den Redeneertrant, ten zynen leeftyde in de Schoolen in gebruik, op alle deszelfs spitsvindigheden afgerigt, en, ook ten dien opzigte, tegen de Waereldwyzen en Godgeleerden dier Eeuwe ryklyk opgewassen. Van zyne afgeregtheid op 't geen de Engelschen close reasoning, wy voet by 't stuk houden, noemen, vertoont de doorluchtige Kruisgezant blyk by blyk, in zyne twistredenen met de Jooden; zo dat hy, meermaalen, hunne bewysredenen tegen hen omkeert, en hen alzo, gelyk men spreekt, met hunne eigen Wapenen doodt. Laatere Godgeleerden hebben dit niet genoeg in agt genomen, of liever geheel uit het oog verloren. Gevoelens, eerst lang naa 's Apostels leeftyd uitgedagt, heeft men hem opgedrongen, omdat men aan woorden en spreekwyzen, door hem gebezigd, beteekenissen heeft gehegt, aan welke hy nooit hadt gedagt; als mede, door de ontydige overbrenging van zyne redekavelingen op begrippen, door hen zelven verzonnen, hoewel tusschen deeze en die van paulus schyn noch schaduw van overeenkomst is te vinden. Eene aangenaame bydrage is hierom, by de reeds bekende, elke nieuwe Verklaaring des vermaarden Briefs, op den leest van welwikkende en onpartydige Oordeelkunde geschoeid, en gebouwd op eene grondige kennis der taale, in welke het eerwaardig gedenkstuk der gryze Oudheid is geschreven. Alle deeze vereischten ontmoet men in den | |
[pagina 90]
| |
Burger greve. Met Taalgeleerdheid, Oordeel- en Oudheidkunde, uitgerust, en van het Jurare in Verba Magistri, ‘met eens anderen oogen te zien,’ een billyken afkeer hebbende, bezit hy de noodige bevoegdheid tot de moeilyke taak, welke hy op zich heeft genomen. ‘Myn oogmerk (zegt hy) met dit schryven is, om de lezing van paulus Brieven mynen landgenoten, die geen Grieksch verstaan, gemaklyker te maken; en de kennis van den waaren Christelyken Godsdienst langs dezen weg te bevorderen. Verkleefdheid aan byzondere gezinten heeft 'er my niet by bestuurd; dewelke ik, als zy de grondstellingen van het Euangelie verlochenen, voor afval, en als zy het niet doen, voor verbodene scheuringen in de Christenheid aanzie.’ Aan het hoofd zyns Werks heeft de Burger greve een Voorbericht geplaatst, dienende tot eene Inleiding, waarin hy, afzonderlyk, spreekt van den Tyd, wanneer de Brief aan de Romeinen is geschreeven; den Toestand schetst, waarin het Christendom te Rome zich bevondt; de dingen opnoemt, die aanleiding tot het schryven van den Brief gegeeven hebben; het Oogmerk des Briefs aanwyst; en eindelyk over den Styl des Briefs handelt, en over eenige byzondere spreekwyzen, die in denzelven gebezigd worden. Deeze spreekwyzen zyn Wet, Regtvaerdigheid, Dood, Leven, Vleesch en Geest. De aanmerkingen, over deeze dikmaals voorkomende woorden, zyn gewigtig, en verspreiden aanmerkelyk licht over een aantal Schriftuurtexten. Wat voorts aangaat de wyze van behandelinge en uitvoeringe, geen naauwkeuriger denkbeeld kunnen wy den Leezer hiervan mededeelen, dan met des Schryvers eigen woorden in het Voorbericht. ‘Voords (schryft hy) geef ik hier twee Vertalingen van den brief: De eene, geheel woordelyk, is onze gemeene Nederlandsche Overzetting, in de plaatsen, waar de Vertalers my scheenen gedwaald te hebben, verbeterd; en daar de Grieksche lezing, die zy gevolgd zyn, onzeker of verkeerd is, met een kleiner letter gedrukt: De andere is myne eigene Vertaling; in welke ik niet zo zeer de woorden, als wel den zin, van de gezegden van paulus in 't Nederduitsch heb overgebragt: waar by ik dikwyls genoodzaakt ben, om my van omschryvingen te bedienen, somwylen om een overgang te verlangen, en op ande- | |
[pagina 91]
| |
re plaatsen, om een midden-denkbeeld, dat de Apostel by zyne Lezers onderstelde, in de reden in te lasschen: waar door het stuk, dat hier en daar de gedaante van eene uitbreiding (paraphrase) heeft, zeker niet beter is geworden: want wie, die de redeneering in 't oorspronglyke kan volgen, zal niet liever verkiezen, den Brief in den korten en beknopten styl van paulus te leezen, dan in een wydloopigen en onderscheidenen schryftrant, zonder dat 'er, in de daad, iets meer by gezegd wordt. Doch (voegt greve 'er nevens) het zelve was noodzaaklyk om het meerder deel onzer Nederlandsche Lezers, die van de Schriften van paulus geen byzonder voorwerp van Letteroefening gemaakt hebben, en, de enkelvoudige spreekwyzen niet verstaande, de redeneeringen dan eerst recht bevatten, als de denkbeelden uit malkanderen worden gezet, en met bekende uitdrukkingen van onze moedertaal voorgesteld. Op welke wys (gaat hy voort) ook veele aanteekeningen, die men anders tot verklaring der woorden onder den text dient te plaatsen, zyn uitgewonnen. Daar verder nog eenige duisterheid in woorden of zaken overbleef, hebbe ik de plaatsen in de aanmerkingen, die agter den text geplaatst zyn, trachten op te helderen: waar by ik ook nu en dan, als de Schryver van eenige geloofsstukken alleen met korte woorden had gesproken, verder gegaan ben, dan de blote verklaring der gezegden; en de denkbeelden, die hy bleek gehad te hebben, met derzelver gronden nader heb pogen te ontwikkelen; wyl zulks tot een volkomener begrip van het leerstelsel, dat hy in dezen brief voordraagt, dienstig scheen te zyn.’ Naast alle, en boven veele, uistaande Verklaaringen van 's doorluchtigen Apostels Brief, noopt ons de liefde tot de Waarheid, en onze hoogagting voor de gewyde Schriften, den arbeid van den geleerden greve ten ernstigste te moeten aanpryzen. Daar hy den gewoonen text, hoewel hier en daar eenigzins veranderd, aan den voet zyner Omschryvinge, of Uitbreidinge, heeft laaten drukken, zal de in 't oog loopende vergelyking merkelyk licht verspreiden over 's Apostels redebeleid, 't welk, zonder de aanwyzing der zamenschakelinge, voor veele Leezers een duister voorkomen heeft. Daar toe zyn ook byzonder dienstig de Aanmerkingen, in welke des Apostels gevoelens en bedoelingen uitvoeriger worden ontwikkeld, | |
[pagina 92]
| |
dan gevoeglyk konde geschieden in eene Uitbreiding, zonder dezelve tot eene wanstaltige wydloopigheid te doen uitdyen. Hoewel dus voor een dienstig Leesboek voor mingeoefenden geschikt, zullen, egter, de Taalkundigen hier insgelyks stoffe ter beoefeninge ontmoeten in de Lyst der Verschillende Leezingen. Thans gaan wy 't een en ander ter proeve mededeelen. - Naa eenig beraad over eene voegzaame keuze, bepaalen wy ons tot 's Apostels redeneering, Hoofdst. V:12-21, en de daar op gemaakte Aanmerking. Zie hier de Uitbreiding. In het voorst gedeelte des Kapittels hebbende voorgedraagen de zekerheid van den heilstaat der Christenen, doet de Apostel, in de genoemde Verzen, eene korte herhaaling van het voorgaande, met toepassing op de Geschiedenis van het Menschdom. Greve's Uitbreiding luidt aldus: ‘12. Nademaal het nu op de gezegde wyze met den zedelyken toestand der men schen, en hunne rechtvaardiging door 't gelove, gelegen is; zo mag men zig het beloop, dat de zaken in de wereld gehad hebben, aldus voorstellen. Na dat eerst door éénen mensch de zonde in de wereld ingang heeft gekregen, en door de zonde dood en elenden; zo heeft zig de elende over alle menschen uitgebreid; wyl zy allen sedert dien tyd overtreeden hebben. 13. Want vóór de Wetgeving waren 'er overtredingen op aarde; alleen werden zy niet, als overtredingen, opgerekend, daar 'er nog geen-Wetten tegen waren. 14. Dan, de elende heeft geheerscht door het gehele tydperk, dat van Adam tot Moses is verstreken; en zelfs over de genen, die niet op eene diergelyke wyze overtreden hadden, als Adam. Den welken men voords als een tegenbeeld van dat tweede hoofd van 't menschdom, dat komen zou, Christus namelyk, kan beschouwen; 15. maar men behoort 'er dit onderscheid by op te merken, dat het geluk, dat de wereld door den laatsten geworden is, niet geëvenredigd is geweest aan 't ongeluk door den eersten veroorzaakt: want zyn 'er, door den val van éénen mensch, menige in elende geraakt, de genade van God en zyne geschenken ter liefde van éénen mensch, Jesus Christus, zyn van veel meer uitgestrektheid geweest voor de menigte; 16. en dit geschenk heeft niet slegts één misdryf hersteld: want de rechtsoefening Gods is van éénen val voordgegaan tot veroordeeling en kastyding van 't menschdom; maar de | |
[pagina 93]
| |
uitoefening van genade heeft het weêr, om zo te spreeken, uit vele vallen tot rechtvaardigheid gebragt. 17. Want byaldien by gelegenheid van éénen val de dood alom gezegepraald heeft, door dien éénen mensch; zo moet veel meer volgen, dat zy, die de grote genade en de rechtvaardigheid [onstrafbaarheid], die God schenkt, ontvangen, in gelukzaligheid zegepraalen door éénen, Jesus Christus. 18. Dan, dit onderscheid opgemerkt zynde, heeft 'er voords deeze overeenkomst plaats; dat, gelyk door éénen val allen menschen de weg geopend is geworden tot verdoemenis, zo ook door ééne gerechtigheid voor alle menschen de weg geopend is tot rechtvaardigheid en geluk. 19. Want gelykerwys 'er door de ongehoorzaamheid van één mensch eene menigte zich als misdadigen vertoond hebben; zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één mensch eene menigte zich als rechtvaardigen vertoonen. 20. In die gesteldheid nu van de Wereld is de Wet 'er van ter zyde bygekomen: waar door, daar 'er nu uitdrukkelyke en byzondere bevelen waren, de afwyking groter werd; en daar de zonde vermenigvuldigd was, is de genade allerovervloedigst geweest:21. Op dat, gelyk de zonde de heerschappy gevoerd had door dood en onheilen; zo ook de genade, door den mensche rechtvaardigheid [bevryding van straf] te schenken, de heerschappy zou voeren ten eeuwigen leven door Jesus Christus, onzen Heere.’ De aanmerking op deeze plaats, hoewel eenigzins uitgebreid, mogen wy, egter, als eene proeve van des Geleerden Mans schryfwyze, den Leezer niet onthouden. ‘De Schryver (zegt greve) trekt te dezer plaats alles wat hy boven beredeneerd had t'zamen, en vergelykt het met de geschiedenis van 't menschdom: By welke gelegenheid hy zig van korte en hier en daar wat afgebrokene voorstellingen bediend heeft, als in zaken, die, wanneer zy maar enkel aangeroerd waren, nu van zelve verder wierden begreepen. Te ontydig heeft men derhalven de byzondere gevoelens der Schoolsche Godgeleerdheid over de voortplanting van 't zedelyk kwaad in de Wereld uit zyne redeneeringen pogen te halen; zyne stellingen zyn hier geen andere, dan die uit de te voren beredeneerde en verklaarde waarheden, als zy met het geschiedverbaal van moses vergeleken worden, van zelve voortvloeijen; en welke hier op neêrkomen. | |
[pagina 94]
| |
I. Dat, gelyk het gantsche menschdom uit éénen oorsprong afstamt, zo ook de zonde en elende, waar aan het heden onderworpen is, bereids met het eerste paar menschen een aanvang heeft genomen, en zig van deze over alle de nakomelingen heeft uitgebreid. II. Dat ter zelver tyd de genade van God in Christus zig in de Wereld geopenbaard heeft, en de menschen der vergeving der zonden, en der gelukzaligheid 'er door deelagtig zyn geworden. III. Dat Christus dus tegen Adam mag overgesteld worden, als de oorzaak van de gelukzaligheid in de Wereld, gelyk Adam die van 't ongeluk 'er in geweest is. IV. Dat het heil, door Christus den menschen te wege gebragt, in evenredigheid, veel groter is geweest, wyl niet alleen het ongeluk, door Adam ontstaan, 'er door hersteld is, maar ook de vergeving van alle de volgende misdryven, en de eeuwige gelukzaligheid, verworven. V. Doch, dat de uitgestrektheid der gevolgen by beider handelingen dezelfde is geweest, en zy tot het ganschelyke menschdom gereikt hebben. VI. Dat na de Wetgeving van moses de zondigheid der menschen zig grooter en strafwaardiger vertoond heeft; maar daarentegen ook weêr de genade door het Euangelie, als het alles overwegende, openbaar is geworden. Wat verder de wyze aanbelangt, op welke de zonde van Adam tot zyne Nakomelingen voordgeplant is, zo dat zy alle bestendig zyne voetstappen zyn naargevolgd, zo wordt dezelve van den Apostel niet bepaald: ook schynt het niet mogelyk, 'er de volkomene verklaring van te geven; om dat dezelve af zou hangen van een duidelyke ontvouwing van de wyze, op welke God de Wereld regeert; en den invloed zyner oneindige werking by de handelingen der menschen, die het eindig verstand der stervelingen niet bevat. Het eenige, dat men 'er van kan zeggen, en 't welk met de gedagten van den Schryver 't naast schynt overeentekomen, is, 1. dat het in het plan van God is geweest, dat, na den val van Adam, alle zyne nakomelingen, even als hy, zondigen zouden, en zig in het ongeluk storten; en dat dit besluit en oordeel van God door zyne Voorzienigheid kragtig wordt; 2. dat egter het zondigen geene noodzaaklykheid, of onwillige zwakheid onzer natuure na den val is; dat ook God in zyne Voorzienigheid 'er heilig by blyft, en de mensch, wanneer hy zondigt, | |
[pagina 95]
| |
zelve de oorzaak 'er van is, en het door zyn eigen schuld doet: dan wat de eigentlyke wyze betreft, op welke deze waarheden, welke der reden hier aan de eene en de andere zyde kennelyk zyn, in den loop der Wereld t' zamen paren, en vereenigen, zo dat de menschelyke vryheid, ook dan wanneer hy zondigt, het oordeel en ontwerp van God volgt; zo achte ik, dat de zaak, gelyk ik gezegd hebbe, door het verstand des menschen niet doorgrond kan worden, en dat alle onderstellingen, die men aangenomen heeft, om ze te verklaren, onvoldoende zyn: en dit niet alleen, maar de leerstellingen, die men in de Godgeleerdheid dien aangaande by het Euangelium gevoegd heeft, komen my ook onwaar en verwerpelyk voor: want van eene Erfzonde, onderscheiden van de zondige werkzaamheden en handelingen des menschen, wordt in de H. Schrift niets gemeldGa naar voetnoot(*), en als zy ons leert, dat de mensch boos is van zyne jeugd aan, schryft zy het niet aan zyne natuure, maar 't gedigtsel zyner gedagten, toe: de volslagene zondigheid, die 'er in de nakomelingen van Adam plaats heeft, zal men derhalven na dezelve erkennen; maar het denkbeeld van eene Erfzonde 'er by aan te nemen, kan de oorzaak 'er van zo weinig verklaren, dat integendeel, indien dezelve wezendlyk zo in de menschen plaats hadde, en hunne verdorvenheid in hunne natuur, zo als God ze hun gegeven heeft, en niet in hunne handelingen, gelegen ware, zy 'er nog (noch) misdadig, noch schuldig by zouden zyn; omdat de zonde dan eene noodzaaklykheid der natuur in hun was. Even weinig hebben de H. Schryvers en Apostels eene toerekening van adams schuld | |
[pagina 96]
| |
aan zyne nakomelingen, den menschen geleerd; schoon men het in de gewone Nederduitsche Overzetting paulus ter dezer plaats heeft laten doen, door vs. 16, κριμα, dat oordeel betekent, verkeerdelyk door schuld te vertalen, en vervolgens vs. 18, de woorden, de schuld gekomen is, buiten den grondtext 'er intelassen. Welke dingen ik hier zo veel te vrymoediger schryve, als de onwaarheid dezer stelling voor 't gemeen menschelyk verstand kennelyker is: want hoe zeer men ook zyne onbetamelyke gedagten van de Godheid tot de Christelyke rechtzinnigheid poogt te maken, de gezonde reden zegt het in alle gemoederen: God houdt niemand aan een misdryf schuldig, noch straft 'er hem over, indien hy 'er niet wezendlyk schuldig aan is. En dat wy aan de misdaad van adam niet schuldig zyn, is openbaar; want wy waren nog niet aanwezig. Hier tegen een verhaal te doen, dat God adam tot het Zedelyk hoofd van alle zyne nakomelingen benoemd heeft, en een accoord met hem heeft aangegaan, dat alles, wat hy deed of liet, zou gerekend worden van alle zyne nakomelingen gedaan en gelaten te zyn, tot ter tyd toe, dat hy kwaad deed, is niet anders, dan zyne fabelagtigheid aan den dag te leggen; want het is eene vertelling, waar by moses en de Apostelen geen woord van gevonden wordt, en die de jammerhartigste denkbeelden van God en de Zedelykheid in haaren eersten uitvinder verraadt. Dat sedert den val van adam het menschelyk leven aan vele moeijelykheden onderworpen is; dat de dood 'er door in de Wereld is gekomen, en geheerscht heeft, zelfs over de genen, die niet, gelyk hy, gezondigd hadden, leren ons beide moses en paulus, en de dagelyksche ondervinding bevestigt het: maar hierom by den Christelyken Godsdienst te leren, dat zyne schuld van God aan zyne onschuldige nakomelingen wordt toegerekend, is even zo dwaas, als of men stellen wilde, dat de schuld van de Voorouders aan de Kinderen, of van de afgestorvene Vorsten aan hunne Onderdanen, wordt toegerekend; om dat de rampen, die 'er door de Voorzienigheid op hunne verkeerde handelingen in het beloop der dingen gevolgd zyn, mede tot dezelve reiken, en somtyds eeuwen lang voordduren. Ten opzigte van de overtreding des geenen, die ze veroorzaakt, zyn dezelve eene straf; maar ten opzigte van | |
[pagina 97]
| |
hem, die zonder zyn toedoen in de gemeene elende deelt, zyn zy gene straffen, maar een onheil, dat God by gelegenheid van de overtreding des voormaligen zondaars in de Wereld heeft doen ontstaan, en met wyze oogmerken laat voordduren; want Hy is niet verpligt, aan iemand zyner schepselen hier meer geluk te schenken, dan Hy na zyne wysheid goedvindt. Op dezelfde wyze nu deelen wy ook in de elende, die het gevolg van adams zonde is, en wy sterven alle in hem, gelyk de Apostel zegt; niet om dat ons zyne misdaad wordt toegerekend; maar om dat God, na dat de overtreding in de Wereld gekomen is, deze inrichting van zaken voor een zondig menschdom heeft goedgevonden; want verder gaat de onderwyzing der Apostelen niet. Dit derhalven te gevoelen na de schriften, en 'er zyne zonden en schuldigheid voor God by te erkennen, achte ik, dat de Christelyke rechtzinnigheid is, niet het gevoelen en aannemen van alles, wat de Kerkvaders en Godgeleerden 'er by gedaan hebben.’ Meer soortgelyke korte Vertoogen ontmoet men in greve's Aanmerkingen, allen in den zelfden geest der bescheidenheid gesteld. Te breed is ons Uittrekzel uitgedyd, dan dat wy op 's Mans denk- en redeneerwyze eenige Aanmerkingen 'er nevens kunnen voegen. |
|