Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
De Rhyn, of Reis van Utrecht na Franksort, hoofdzaaklyk langs de Oevers van den Rhyn. Door T. Cogan. In gemeenzaame Brieven. Uit het Engelsch. 2de Stuk. Te Haarlem, by A. Loosjes, Pz., 1795. 125 bl. In gr. 8vo.‘Wy zullen niet verwylen met het vervolg deezer onderhoudende, leerzaame en vermaakende, Reize onzen Leezeren te doen kennen,’ was het slot onzer Aankundiginge van het Iste Stuk der Reize, welker IIde Stuk thans voor ons ligt; wy houden hier in woordGa naar voetnoot(*). Met de Reis na Dusseldorff vangt de Reiziger den XIV Brief, in dit Stukje de eerste, aan. De werkzaamheid der Vrouwen in dien oord, aan den Landbouw, geeft den Schryver gelegenheid, om, behalven andere Aanmerkingen, uit te weiden over de leefwyze der schoone Sexe, en aan dezelve heilzaame Leefregelen op een vrolyken trant mede te deelen, die met vrugt kunnen geleezen worden; als men, onderrigting krygende, dezelve opvolgt. Dusseldorff is het voorwerp der Beschryvinge van den XV Brief. Daar deeze Stad haare tegenwoordige leevendigheid en bloei verschuldigd is aan de Wysheid en Mildheid van den Keurvorst joseph willem, in den aanvang deezer Eeuwe, weidt hy met regt uit in den lof deezes verstandigen, en ten opzigte van den Godsdienst verdraagzaamen, Mans; en in zeer gepaste Aanmerkingen over dit stuk. Hoe gepast moet elk welgesteld hart de bedenking keuren. ‘De deugd van Godsdienstige verdraagzaamheid bekleedt eene voornaame plaats onder die deugden, die haare eigene belooning medebrengen. Gelyk vervolging, hoogmoed, onderdrukking, wreedheid, wrevel en haat teelt, zo heeft de vrye oefening van verschillende Godsdiensten eene tegenovergestelde uitwerking. Zy is de bron van eensgezindheid en wederzydsche toegenegenheid. Als men onnoodige onderscheidingen maakt, koestert men tweedragt; doe die uit den weg, en men komt, als de driften weer bedaard zyn, tot die toegenegenheid, welke de mensch natuurlyk den mensch toedraagt. Naarmaate de Maatschappyen nader aan deeze beginzelen komen, | |
[pagina 82]
| |
leeven zy ook in eene hebbelyke vriendschap, en, naarmaate zy 'er verder van daan zyn, is het veld te grooter waar op de Duivel zyn slegtst onkruid zaait.’ Dat de Dusseldorpsche Verzameling van Schilderyen een bezoek kryge is wettig, als mede dat de Heer cogan zyn oordeel over veele der Kunststukken opgeeft, waar in hy, uit eigen oogen ziende, veel van anderen verschilt. Wy kunnen niet meer doen dan de leezing van den XVI, XVII en XVIIIden Brief, hier over loopende, aanpryzen. - Wy willen liever, veranderingshalven, eene en andere ontmoeting met leevende Voorwerpen aldaar optekenen. Men heeft de gewoonte om den Professor white, den Opzigter der Galery, een steekpenning te geeven. ‘Deeze gewoonte zal u, schryft cogan, misschien voorkomen wat onbestaanbaar te weezen met de Professoraale waardigheid: maar deeze zyn slegts plaatslyke denkbeelden, en vooroordeelen van gewoonte! Zyne hand trok zich niet meer uit een beginzel van kieschheid te rug op het voelen van een halven Kroon, dan die van eenen Engelschen Geneesheer op het voelen van een Guinie; zy verkrygt, in tegendeel, even als die, eene soort van aandryvende kragt na dezelve. - Als men zich van dat vooroordeel ontdoet, ben ik ten vollen overtuigd, dat deeze gewoonte zeer tot voordeel van het gezelschap, dat deeze galeryen bezoekt, strekken moet; want, laat men zeggen wat men wil, 's menschen aart is zodanig, dat hy door de onmiddelyke verwagting van een klein voordeel meer tot waakzaamheid en beleefde oplettendheid wordt aangezet, dan door het algemeen gevoel van pligt, of zelfs door eene algemeene zugt om anderen dienst te doen.’ Met dien Professor aangenaam omwandelende, kwam de boodschap der aankomst eener Russische Prinsesse, die onmiddelyk met verscheidene van haar gevolg binnenttadt. De Professor ging haar te gemoet om haar te ontvangen, en kwam weder by hun; zich verontschuldigende, dat hy niet in staat was hun zo als hy wel wenschte op te wagten; maar dat hy verpligt zou zyn de Gravinne van falkenstein te vergezellen, die incognito reisde, en byzonderlyk zyner aandagt was aanbevolen. Op deeze tyding schreeuwde zyn Vriend een di-antre half zo lang als de zaal. Zy zagen elkander met overdreeven trekken van spyt en teleurstelling aan. Einde- | |
[pagina 83]
| |
lyk verbrak zyn Vriend het stilzwygen, en verligtte zich door eenige scherpe stekelige aanmerkingen tegen de Grooten. ‘Hy kon zich niet bedwingen van by die gelegenheid het Kaale Adel uit te stooten, en hy weidde met groote kragt van taal uit over de meerdere verdiensten van eenen agtingwaardigen Koopman, die de noodwendigheden en aangenaamheden des leevens over den aardbol verspreidt, boven die verslinders, welker aanweezen alleen bekend is door de ten toonspreiding van hunnen hoogmoed en ydelheid.’ De Heer cogan vondt zyne verligting door een leenspreuk. ‘Die incognito Reizigers, zeide hy, zyn regte faamdieven! Met hun gevolg en aangenomen tytelen, hunne koetzen en kleeding, spannen zy alle zenuwen aan om u een verheven denkbeeld van hunne waardigheid en grootheid te geeven, terwyl zy zich houden als of zy die wilden verbergen! Gy kunt 'er uit besluiten, dat, als zy onvermydelyk zo veel overblyvenden luister vertoonen, als zy onder deeze gewillige verduistering zyn - als zy nog schitteren, schoon zy van hunne straalen beroofd zyn - als de peripheri onze oogen verblindt, schoon de schyf verduisterd is - hoe onverdraaglyk zy moeten zyn in hunne middagglorie! Dit is het denkbeeld, dat zy zoeken te verwekken, maar volg hen tot in den kleinen kring van hun huis, en hun grootste luister is naauwlyks gelyk aan dien van een glimworm!’ Cogan laat 'er op volgen: ‘Myn Reisgenoot verheugde zich dat de tyd met snelle schreden naderde, wanneer alle haatlyke onderscheidingen van geboorte en tytelen van den aardbodem zullen uitgewischt, en geene andere onderscheidingen bekend zullen zyn, dan die door Verdiensten verleend worden. Dit denkbeeld scheen als een balzem voor zynen gewonden geest; en toen wy tamelyk bedaard waren, begonnen wy de Verzameling van Schilderyen zonder onzen Cicerone te beschouwen.’ De XVIII Brief behelst meerendeels de leezenswaardige Geschiedenis van den Schilder schmitz, reeds in een ander Maandwerk, uit deeze Reis, uit het Engelsch overgenomen: dan hier vergezeld met aanmerkingen, waar van wy een gedeelte zullen afschryven; de treffende Geschiedenis als bekend veronderstellende: ‘Zie daar, myn Vriend, in eene enkele korte historie, den lof van | |
[pagina 84]
| |
veelen! - Ik bid u wel agt te slaan op het uitmuntend Karakter van onzen Kunstenaar, den Held van het stuk - op de liefdaadigheid van den Professor - van zynen Vriend te Keizerswerth - van de Monniken in het Klooster - van de twee Soldaaten en hunnen Kapitein - van den Plaatsnyder willes - van den Keurvorst van den Paltz - en van de beminnelyke henriette, en dan naar myn voorstel weder te keeren, dat de byzondere historie van byzondere persoonen ons, over het algemeen, gunstiger denkbeelden zou inboezemen van menschlyke deugd en menschlyk geluk, dan de zulken zich verbeelden kunnen, die hunne voornaamste aandacht wenden op de eerzugt der Grooten en de omkeering van Ryken. Gaat heenen, gy beschimpers van uw eigen geslacht! Gy lasteraars van Gods volmaaktst schepzel hier beneden! Gy, die behaagen schept om beelden met zwarte koolen te schetzen, hun hoornen en een staart en gekloofde voeten te geeven, en hen dan menschen noemt! De mensch is natuurlyk de vriend van den mensch! Toevallige omstandigheden mogen deezen vriendschaplyken aart onderdrukken, tot dat de bekrompendste eigenbaat voor de waare voorzigtigheid gehouden wordt! De dwinglandy mag den geest ter nederslaan, tot hy onbekwaam is gemaakt tot eene enkele deugdzaame daad! Valsche Godgeleerdheid mag, door 's Menschen hart als natuurlyk boos en geneigd tot allen kwaad te vertoonen, de keurigste dryfveeren van deszelss daaden verlammen - mag ons wys maaken, dat wy, als wy als schurken of gekken handelen, enkel naar onzen aart handelen; eene bewustheid, integendeel, dat wy bekwaam zyn om veel goed te doen - eene overtuiging, dat wy natuurlyk geneigd zyn om goed te doen - dat ons die neiging gegeeven is, op dat wy werkdaadige werktuigen van de Godlyke Goedertierenheid zouden worden - eene neiging zo sterk, dat het voor onmenschlyk gehouden wordt derzelver aandrift te smooren - deeze, zeg ik, zyn verwonderlyk geschikt om die neiging aan te zetten, de gewoonte te versterken, en derzelver uitwerkingen verder en verder uit te breiden.’ Schoon de Reis na het Klooster van La Trappe mislukt, hebben wy 'er egter eene toereikende beschryving van in den XIX Brieve, die ons drie Kloosters van dien naam doet | |
[pagina 85]
| |
kennen. Hy bekent geene neiging te hebben om een Bekeerling tot die Orde te worden, en gispt met groot regt het bedryf van hun, die, gelyk hy zich uitdrukt, ‘Hommels van deeze wereld worden, om zich tot de andere voor te bereiden.’ Met vermaak zal men de Landherberg beschreeven zien, waar in zy by toeval moesten vernagten, en wel onthaald werden. Dit geeft hem gelegenheid om by tegenstelling de Westphaalsche Landherbergen te vermelden; by welker beschouwing van de Westphaalsche Hammen, en de oorzaak van derzelver Lekkerheid, gesprooken, en dezelve op physische gronden aangetoond wordt. Naa deezen afwisselenden XX Brief komt de Reiziger te Keulen, en treffen wy van den XXI tot den XXIV, die dit Boekdeeltje besluit, eene geestige en aartige beschryving aan van de byzonderheden, welke deeze Stad den Reiziger aanbiedt, met tusschenvlegting van zeer gepaste, som vervrolykende, soms ernstige, bedenkingen. By gelegenheid van het vorderen der Naamen van de Reizigers in die Stad, schryft hy, onder andere byzonderheden, aan zyn Vriend, over de Vryheid, en wel de Engelsche Vryheid: als een Engelschman is hy hier een bevoegd, maar een scherp, Regter; daar hy de gebreken met den vinger aanwyst. 't Is ons ter overneeminge te lang. Men meete het overige af uit deezen trek: ‘Gy, Engelschman, beroemt u dat een slaaf zyne vryheid herkrygt op het oogenblik dat hy zynen voet op uw gelukkig Eiland zet; maar gy sleept vrye lieden uit hunne vreedzaame wooningen, en dwingt hen met onbeschoft geweld om voor uwe vryheid te vegten. Ik zal 'er niet byvoegen, dat gy vrye menschen uit hun geboorteland wegsleept, en hen met de zweep aanzet om hunne kragten te spillen, om u overdaadigheden te bezorgen; naardien gy door schaamte en wroeging schynt aangezet om deeze daaden van onmenschlykheid na te laaten.’ Dat een Reiziger van cogan's denkwyze en schryftrant veel staaltjes opgeeft van het Werk, dat de Bygeloovigheid klaar gemaakt heeft voor den onderzoeklievenden Reiziger in deeze bygeloovige Stad, kan niet missen; en worden ze beschreeven op een trant, die, schoon dezelfde dwaasheden als te over en over gegispt zyn, deeze nieuwe geesseling met genoegen doet beschouwen. Wy hadden gemeend het een en ander hier van over te neemen, en inzonderheid de Historie van St. Ursula met haare elf- | |
[pagina 86]
| |
duizend Maagden; doch het voorgaande heeft ons zo lang opgehouden, dat wy hier toe plaats ontbreeken. Het zelfde verlangen na een spoedig vervolg; als ons by het leezen van het Eerste Stuk vervulde, is thans ons geval, en twyfelen wy niet aan de voldoening. |
|