| |
Het Godsdienstig Huisgezin, in aangenaame en leerzaame Gesprekken tot bevordering van Bybelkennis en Godvrugt, door S. van Emdre, Predikant te Wageningen, Lid van de Zeeuwsche Maatschappy der Wetenschappen, Correspondeerend Lid van 't Haagsch Genootschap tot Verdediging van den Christelyken Godsdienst, enz. IIde Deel. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1795. In 8vo. 394 bl.
De Eerw. van emdre vervolgt hier zynen nutten arbeid. Met het zelfde genoegen, als het voorgaan- | |
| |
de, hebben wy dit Deel geleezen. Onze aanpryzende Oordeelvelling, raakende de eerste, mogen wy ook op deeze Gesprekken toepassen. In zeven byeenkomsten wordt het gedeelte der Gewyde Geschiedenisse verhaald, loopende van mozes tot op de komst van christus. Het achtste Gesprek bevat eenige Aanmerkingen over de Propheeten en de Propheetische Schriften des Ouden Testaments, derzelver Schryvers, Oogmerk en Verdeeling. Vervolgens eenige Uitlegkundige Aanmerkingen, en Zedelyke Lessen, daar uit voortvloeiende. Agter dit alles is gevoegd eene Tydrekenkunde van de zaaken, die in dit Tweede Deel voorkomen. Daar wy, in onze voorgaande Aankondiging, van de wyze van behandelinge en uitvoeringe, een en ander staal hebben voorgelegd, zullen wy ons hier bepaalen tot het laatste Gesprek.
In de orde, in welke de Profeetische Boeken in onze Verzameling zyn geplaatst, geeft de Eerw. van emdre een kort berigt van elken Schryver afzonderlyk, loopende over den tyd, in welken hy geleefd heeft, nevens het oogmerk en den hoofdzaaklyken inhoud van zyn schryven. Volgens den aart deezes Werks loopt dit alles zeer kort en beknopt af; doch heeft, evenwel, zyne nuttigheid, voor de zodanigen, die aangaande een voornaam gedeelte des O. Verbonds eenige kundschap verlangen. Naa deeze ontvouwing, ‘ik lees niet gaarn, zegt een der Zamenspreekers, ‘de Propheetische Boeken, om dat ik 'er zo weinig van begryp,’ en laat 'er op volgen: ‘zouden niet eenige regelen opgegeven kunnen worden, waardoor men als een sleutel had tot eene gemaklyker verklaring der Propheetische Boeken?’ Aan dit verzoek voldoet de Vader, door de opgave van eenige algemeene regelen, tot beter verstand der aloude Godspraaken. Het hoofdzaaklyk beloop daar van hier te vinden zal, vertrouwen wy, veelen onzen Leezeren niet onaangenaam weezen.
Voor alle dingen, schryft van emdre, is het noodig, na te gaan, in welk Land, onder wat Volk, en in welken Tyd, ieder Profeet geleefd hebbe; onderzoekende daar nevens, 't zy uit den Bybel, of uit andere Schriften, de gesteldheid van het Volk, tot hetwelk de Godspraak is ingerigt. Daar nevens paare men eenige kennis van de Aardrykskunde des Bybels, of van de Landen, in de H. Schrift voorkomende. Vervolgens hebbende doen opmerken, dat de Profeeten dikmaals Voorspellin- | |
| |
gen doen, andere Volken buiten de Jooden, als de Assyriers, Babyloniers, Edomiten, Moabiten, enz. betreffende, laat hy 'er op volgen: ‘Zommige Uitleggers hebben hier aan een verbloemden zin gedagt, en daar door verstaan vyanden van Gods Kerk, onder 't N.T. de Antichrist, de Turksche Keizer, of dergelyke. Doch (zegt hy,) dit is eene zeer willekeurige uitlegging zonder grond. Het is een zeer goede regel in de uitlegkunde, dat men zo lang by de eigenlyke betekenis der woorden blyven moet, als 'er geen volstrekte noodzaak is, daar af te wyken. Deze is hier niet, want alle die Volkeren waren toen nog aanwezig. Als gy, (gaat hy voort) van Edomiten, Moabiten, enz. leest, denkt dan nooit aan geestelyke Edomiten en Moabiten, zo als men 't noemt, den Paus van Rome, of dergelyke; maar denkt aan de natuurlyke nakomelingen van esau - en van moab.’ Dit bewys geeft aanleiding tot de vraage, of men dan niet een dubbelen zin, een eigenlyken en een oneigenlyken, moge stellen, en dat die beide door den Profeet zyn bedoeld? en vervolgens gelegenheid om iets te zeggen over die befaamde wyze van Schriftverklaaren. ‘Zulk een dubbelen zin (schryft van emdre) kunnen wy met regt verwerpen; de zin is of eigenlyk, of zinnebeeldig. Indien de Propheeten zinnebeeldig spreeken, mogen wy niet denken, dat 'er een letterlyken zin bedoeld
zy, by voorbeeld als wy lezen Jes. LV. 13. voor een doorn zal een denneboom opgaan, enz. spreekt God by den Propheet zinnebeeldig, en wy konnen aan geen eigenlyken denneboom denken. Zo is 't ook by tegenstelling, wanneer 'er in geen verbloemden zin gesproken wordt. De zin is altyd maar een.’ Als een anderen regel geeft van emdre op, dat men vooral den Profeetischen styl moet in aanmerking neemen, als dikwyls naar het dichterlyke zweemende, en, by het zinnebeeldige, zeer verheven zynde. De volgende voorbeelden worden hier, ter ophelderinge, aangevoerd. ‘David op eene dichterlyke wys zyn verlossing uit de hand van saul en zyner vyanden zullende beschryven Ps. XVIII, melt van eene aardbeving, doet den gantschen [de gantsche] lucht zwart met wolken betrekken; spreekt van een verschriklyk onweer van donder en bliksem; laat God op een Cherub vliegen, en op deze aarde komen, om hem uit groote wateren op te trekken, enz. Dit alles is dich- | |
| |
terlyk, en zegt niet meer, als dat God zyn Verlosser is geweest van zyne vyanden. Zo doen ook de Propheeten. Ezechiel melt van de Verlossing der Jooden uit Babel, onder 't zinnebeeld van eene opstanding der dooden, Ezech. XXXVII:1-14. Als 'er van byzondere oordeelen op aarde gemeld wordt, gebruiken zy zomtyds uitdrukkingen, ontleend van 't laatste oordeel, gelyk Joël II:30, 31. Eene gelukkige Kerkstaat op Aarde wordt afgeschetst met bewoordingen, ontleend van de hemelsche heerlykheid hier namaals, Jes. XLIX:10.’
Van emdre den onderwyzenden Vader hebbende doen aanmerken, dat de Profeeten veel van den messias, van zyn persoon, komst in 't vleesch, geslagt, tyd en plaats der geboorte, lyden, dood, opstanding en verheerlyking spreeken, voert de Zoon hem daar op te gemoete, wel gehoord te hebben, dat 'er verschil is onder de Uitleggers, welke Profetiën op christus, en op de dagen des N.T. moeten thuis gebragt worden; 't welk den Vader doet verklaaren, dat zommigen te veele, anderen te weinige, Profetiën daar op toepassen. ‘Men moet, zegt hy, hier den middelweg houden. 'Er zyn, is zyne meening, genoegzame Godspraken in 't O.T. die op christus en zyne weldaden zien; maar zommige Uitleggers maken in verscheiden plaatsen eene verkeerde toepassing.’ Op de vraag, of de Profeeten alles hebben beschreven, wat zy gepredikt en voorzegd hebben? ontmoeten wy hier het volgende berigt: ‘Dit is niet waarschynlyk, zo min, zegt van emdre, als de Euangelisten alles beschreven hebben, wat jesus geleerd en verrigt heeft, gelyk johannes zegt in zyn Euang. Hoofdst. XXI:25. zo hebben de Propheeten alles niet te boek gesteld, en ons nagelaten, wat zy oudtyds tot het Volk spraken. Veele van die onbeschreven Prophetien waren in jesus tyd by overlevering onder de Joden bekend. Wanneer dan in 't N.T. eene voorzegging der Propheeten voorkomt, die wy niet duidelyk vinden in 't O.T. dan moet ons dit niet verwonderen, noch den toevlugt doen nemen tot gedrongen uitleggingen, maar wy moeten denken, dit is eene aanhaling van eene onbeschreven prophetie. By voorbeeld, toen de ouders van jesus met Hem naar Nazareth vertrokken om te woonen, zo zegt mattheus Hoofdst. II:23. op dat vervuld zoude worden, dat door
| |
| |
de Propheeten voorspeld is, dat hy Nazarener zal geheeten worden. Dat de Messias een Nazarener zou heeten, vinden wy niet in de Schriften der Propheeten, dus was zulks wel voorzegd, doch niet in de Heilige Schriften aangetekent. Dat dit by de Schryvers van 't N.T. meermaal in gebruik was, om onbeschreven gezegdens aan te halen, blykt allerklaarst uit verscheidene plaatsen des N.T. Zo zegt Paulus Hand. XX:35. dat de Ephesiers moesten gedenken aan de woorden des Heeren jesus, dat Hy gezegd heeft, 't is zaliger te geven dan te ontvangen. Deze woorden des Heilands vinden wy by geene der Euangelisten aangeteekend. Zo haalt de Apostel Judas eene Prophetie van Enoch aan, die wy nergens by Moses, noch elders in 't O.T. vinden.’
Aangaande de aanhaalingen uit het O. in het N.T. zullen wy nog het volgende mededeelen. ‘Er zyn Uitleggers geweest, en nog, schryft van emdre, die denken, dat, wanneer 'er in 't N.T. gezegd wordt: toen is vervuld geworden, 't geen gesproken is, enz. 'er gedoeld wordt op zulke Godspraken des O.T., waarin den (de) Persoon des Heilands, of die zaak, welke toen voorviel, regtstreeks bedoeld is; doch (voegt hy 'er nevens) dan krygen wy zulke uitleggingen der oude Prophetien, die aan een oordeelkundigen ongereimd (ongerymd) voorkomen. Laat ik dit met eenige voorbeelden ophelderen: mattheus, verhaald hebbende, hoe jesus met zyne Ouders moest blyven in Egypte tot den dood van herodes, zegt Hoofdst. II:15, op dat vervuld zoude worden 't geen van den Heer gesproken is door den Propheet, zeggende: uit Egypte heb ik myn Zoon geroepen. Deze woorden vinden wy Hos. XI:1, doch niemand, welke die plaats by hoseas leest, kan ooit denken, dat daar van messias wordt gesproken, allerduidelykst wordt daar 't Volk Israëls bedoeld, 't welk door God, Exod. IV:22 en 23, genoemd wordt myn Zoon; ook blykt 't uit Hos. XI:2, dat 'er Israël door dien Zoon bedoeld wordt, om dat 'er van deszelfs afgodery gesproken wordt. Hoe ongereimd (ongerymd), vraagt van emdre, is 't nu te denken, dat hoseas gedacht heeft aan den messias?’ De vermaarde plaats, Matth. II:16. wordt vervolgens, tot hetzelfde oogmerk, aangevoerd. De Leerling, hoewel in deeze uitlegging berustende, betuigt, nogthans, zyne ver- | |
| |
wondering, hoe mattheus, die zekerlyk de aangehaalde plaatzen uit
het O.V. zeer wel zal verstaan hebben, dezelve, nogthans, op geheel andere gebeurtenissen konde toepassen, en zeggen: toen is vervuld geworden, 't geen gesproken is, enz. ‘Zeer wel,’ laat van emdre hierop den Vader antwoorden, ‘kon mattheus dit doen. Men heeft vervullingen wegens opzettelyke Voorzeggingen des O.T.; men heeft ook vervullingen wegens zekere overeenkomst, zo dat men eene toepassing van de eene gebeurtenis op de andere maakt; b.v. wanneer de Heer de Inwooners van ons Vaderland wegens de zonde zwaarlyk tuchtigt, doch echter nog eenige inmengzelen van zegeningen geeft, dan mogen wy zeggen, nu wordt aan ons vervuld, Klaagl. III:22. Het zyn de goedertierendheden des Heeren, dat wy niet vernield zyn, dat zyne barmhartigheden geen einde hebben. Schoon nu deeze toepassing zeer gegrond is, nogthans is zeker, dat jeremias niet aan Neêrlands Volk, maar aan zyn eigen Natie, heeft gedacht: de vervulling onder ons is dan alleen wegens overeenkomst.’ Eveneens verklaart van emdre het zeggen van judas, vs. 14. Van deze heeft ook Enoch de zevende van Adam gepropheteerd, enz. ‘Wie kan denken, vraagt hy, dat enoch niet zyne zondige tydgenooten, maar menschen, die meer dan drieduizend jaaren laater zouden leven, in den tyd van judas in 't oog gehad hebbe? Willen wy eene billyke uitlegging van des Apostels woorden geven, dan moet men 't dus verklaren, dat 't zyne meening was, dat enoch tot zoortgelyke ondeugende menschen sprak, als 'er thands onder de Christenen zich bevonden, welke judas in zyn brief bedoelt.’
Uit de aangevoerde staalen blykt genoegzaam, dat de Eerw. van emdre onder de Oordeelkundige Schriftverklaarders geene onaanzienlyke plaats bekleedt; en dat alzo zyn Geschrift van allen, die na redelyke Godsdienstkennis streeven, met vrugt en voordeel zal kunnen geleezen worden. |
|