| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
De Bybel vertaald, omschreven en door Aanmerkingen opgehelderd. Elfde Deel. Te Utrecht en te Amsterdam, by G.T. van Paddenburg en Zoon en J. Allart, 1795. In gr. 8vo. 614 bl.
Het Euangelium van Johannes en de Handelingen der Apostelen, ieder voorafgegaan van eene Inleiding, beslaan den hoofdinhoud van het Elfde Deel des nuttigen arbeids van den kundigen van vloten. Dan volgen nog: Algemeene Aanmerkingen op de Brieven der Apostelen; voorts: Proeve over het Karakter van Paulus; en eindelyk: de twee Brieven van Paulus aan de Thessalonikers, voorafgegaan van eene korte Inleiding. Aan het hoofd dier Stukken voldoet van vloten aan eene belofte, vroeger gedaan, raakende eene Leesorde van de verrigtingen en lotgevallen van jezus; omtrent welke Leesorde hy, in de Voorrede, aanmerkt, dat hy, in het vervaardigen van dezelve, niet in 't oog heeft gehouden eene bepaalde Tydorde; als zynde hy van gedagten, dat eene zamenschakeling der gebeurtenissen, in de orde des tyds, in welke zy zyn voorgevallen, voor eene onmogelykheid moet worden aangezien: waar van de reden moet gezogt worden in de oorspronklyke Verhaalen, welker Opstellers, naar zyne meening, niets minder dan zulk eene tydrekenkundige zamenhegting hebben in 't oog gehouden. Wy pryzen den arbeid van van vloten, aan het vervaardigen van deezen Tafel besteed. De zulken, die, zich omtrent alle kleinigheden eener eigenlyk dus genoemde Harmonie of Overeenstemming der Euangelisten niet bekommerende, de verrigtingen van jezus, in de eigen Verhaalen der Euangelisten, by manier van zamenvoeging, wenschen te leezen, zullen 's Mans arbeid in dank erkennen.
Op dit algemeene zullen wy nu een meer byzonder verslag laaten volgen. In de Inleiding tot het Euangelium van johannes, over dien Historieschryver en deszelfs arbeid loopende, onderzoekt van vloten, onder anderen,
| |
| |
welk 's Euangelisten oogmerk moge geweest zyn in het schryven van zyn Euangelie, daar 'er, ten gebruik der Christenen, reeds drie dusdanige Opstellen voorhanden waren? Waaromtrent hy van meening is, dat één voornaam oogmerk zal geweest zyn, ‘uit de oplossing van de bedenkingen der Farizeën tegen jesus, met de eigen woorden des Heilands, nader te ontwikkelen; welke hoedanigheid den Zoon van God, strydig met hunne denkbeelden, meest toegekend word;’ niet enkel, evenwel, met een leerstellig inzigt, maar ook, ‘op dat zo elk Lezer de gevoelens en verklaringen van jesus christus het zuiverste zou kunnen verzamelen, en tot versterking van zyn geloof gebruiken.’ Behalven dit algemeene, bedoelde johannes, volgens van vloten, nog een byzonder, of liever een dubbel, oogmerk: de wederlegging der Johanniten, naavolgers van Johannes den Dooper, welken zy hooger dan christus schatteden; en voorts van de Cerinthiaanen, welke onderscheid maakten tusschen jezus als mensch, en christus als van een hooger natuur en oorsprong, maar die by den doop van jezus zich met hem ten naauwsten hadt vereenigd. Voorts is van vloten van meening, dat de titel Gods Zoon, op jezus toegepast, by johannes niet is, het geen dezelve by de andere Euangelisten veelal is; ‘die (schryft van vloten) hieraan meer denkbeelden hegten overeenkomstig het algemeen gevoelen der menschen, die voor hen het licht, het leeven is, maar hiet als eenen die van boven is, waar hy bepaald hoort, en in de betrekking leeft als de Zoon der Godheid.’ Is het gemaaktheid, is het een voorbedagt opzet, of wat is
het, 't geen onzen Schryver zich zo duister en ingewikkeld doet uitdrukken? De zelfde ingewikkeldheid heeft ons wyders nog meer geërgerd, daar van vloten over de eenheid, of eensheid, tusschen den Vader en den Zoon spreekt; laatende hy zyne Leezers naar zyne meening raaden, of deeze eenheid in een natuurlyken, letterlyken, dan in een overdragtelyken, zin moet verstaan worden. Klaar en verstaanbaar is zyn volgend schryven: ‘Het waarheidminnend gemoed besluit eerst, en trekt dan gevolgen, als hy de betekenis en kragt der gezegden naar verband en oogmerk opgedolven heeft; en hy is ten uitersten op zyn hoede om hier geene nadere onderscheidingen intedringen, die vrugten van latere tyden en van twistgedingen zyn, waarin valsch ver- | |
| |
nuft, en onreine driften geen geringen rol speelden.’ Doch 't geen straks hier op volgt, is wederom zo duister, dat wy onze onbekwaamheid moeten belyden, om 's Mans waare meening te doorzien. Aan het einde der Inleidinge ontmoeten wy iets over het begin des Euangeliums van johannes. Hier hoopten wy eenig licht te scheppen omtrent de vermaarde plaats. Vergeefs. Een toestel van geleerdheid, en eene ingewikkelde opgave van uitleggingen, is al wat wy 'er aantreffen. Misschien zullen zommigen onzer Leezeren, scherper ziende dan wy, eenige opheldering ontleenen uit het slot, 't welk aldus luidt: ‘Nu zullen wy alles zamentrekkende dit onderzoek eindigen, waarin my nog verscheiden duisterheden overblyven.’ (Voor ons heeft de Burger van vloten, in al zyn schryven, hier toe betrekkelyk, niet eene enkele duisterheid opgehelderd); ‘evenwel blyft dit zeker, dat de logos in den styl van johannes zo wel, als in de kundigheden der Jooden en Wysgeeren, niet een beginzel, wy zouden zeggen, een vermogen der Godheid, maar een op zichzelven bestaande is, in natuur niet onderscheiden,
schoon in den hoogsten graad overeenstemmend, en daarom één, en nogtans in werking onderscheiden; eene werking, die zich reeds deed opmerken na de schepping der dingen, waarin hy werkdadig was naar het bestek, maar nog veel meer, toen hy als het licht onder de menschen meer werkdadig wierd op hun vernuft, na dat hy hun anders bezield had; in dit alles is niets het geen men met de nieuwste Uitleggeren op het vernuft der Godheid toepassen kan; een wyze van verklaren vol van geestelooze spelingen, die niet alleen koud zyn en blyven, maar waar by geen mensch belang heeft, dan die vermaak vind in Wysgeerige bespiegelingen en spelingen, terwyl de woorden zo verklaard, als johannes de omtrekken in deze vyf versen geeft, ons jesus christus nader leeren kennen, zo als hy in dit Euangelium getekend is, en door de Apostelen, - nog veel meer uitgehaald te voorschyn komt, als die geene, welke het oorspronglyke leeven en licht is, voor hun die in de doodelykste en koudste donkerheid en gevoelloosheid verzonken zyn, - dus kunnen wy van 't overige begrip bekomen, hoe duidelyk hier werking onderscheiden blyven, terwyl de overeenstemming in de werking altoos blyft, om dat die haren
| |
| |
grondslag in eene afgetrokkene ondeelbare eenheid heeft.’ Moeite kostte het ons, deeze duistere redeneering over te schryven. Inderdaad, met alle zyne taalgeleerdheid, voor welke wy alle schuldige hoogagting voeden, verstaat voorzeker van vloten de kunst niet, om zyne gedagten duidelyk voor te draagen. In 't geheel straalt eene gemaaktheid door, welke allen, die duidelykheid beminnen, moet stooten.
Ongelyk meer klaarheids heerscht 'er in de Inleiding tot de Handelingen der Apostelen, alwaar onze Schryver eenige aanmerkingen voordraagt, zo aangaande het oogmerk van dit Geschrift van lukas, als over de Persoonen, ter voortplantinge van den Christlyken Godsdienst te werk gesteld; welke met vermaak zullen geleezen worden. - In de Algemeene Aanmerkingen op de Brieven der Apostelen, spreekt van vloten onder anderen over de titels, aan de Christenen gegeeven, van geroepenen, uitverkorenen, en diergelyken; toonende derzelver oogmerk en gebruik, hoewel wederom in bewoordingen, welke zomtyds na de waare meening doen raaden. Daarenboven vindt men 'er, 't geen ook by de meeste Uitleggers wordt aangetroffen. - De karakterschets van paulus, hoewel niet kwalyk getroffen, mag, egter, voor overtollig worden gehouden, naa 't geen het meesterlyk penseel van niemeyer daar omtrent verrigt hadt. De Tydorde, in welke, volgens van vloten, de Brieven van paulus zyn geschreeven, is de volgende. De twee Brieven aan de Thessalonikers, uit Corinthe geschreven, zyn de eerste. Van daar voortgereisd na Efeze, schreef hy aan de Galatiërs; terwyl hy, vervolgens, uit Macedonie, of uit Galatie, zyne twee Brieven aan de Gemeente te Corinthe schreef; uit welke Stad hy, naa zyne komst in dezelve, zynen uitvoerigen Brief aan de Christenen te Rome zondt. Uit zyn huis-arrest, in de straks genoemde Stad, schreef hy de Brieven aan de Efeziërs, de Kolossers, de Filippiërs, en aan filemon. De plaatzen, uit welke de Eerste Brief aan timotheu en die aan titus zyn
geschreeven, laat hy onbepaald; doch de laatste aan timotheus wierdt, gewisselyk, uit 's Apostels tweede gevangenis te Rome geschreeven.
Nu gaan wy 't een en ander ter proeve voordraagen. De eerste verschaft ons de vermaarde plaats johan. I. 1-4. De Vertaaling daar van luidt aldus: ‘Vs. 1. In het begin was het woord, en het woord was met Elo- | |
| |
him, en het woord was Elohim. Vs. 2. Dit was in het begin by Elohim. Vs. 3. Alle dingen zyn door hetzelve gemaakt, en zonder hetzelve is 'er geen enkel schepzel gemaakt. Vs. 4. In hetzelve was het leeven, en het leeven was het licht der menschen.’ Zie hier de Omschryving: ‘1. Voor den aanvang van alles wat buiten en door de Godheid bestaat, was 'er reeds de logos, en die stond reeds in de naauwste betrekking tot de Godheid, niet als uitvloeizel, maar had even hetzelve bestaan als de Godheid. 2. De logos was geduurig werkdadig in dien zelven kring van werkzaamheid en uitgebreide gelukzaligheid, welke hy in den naauwsten omvang der Godheid genoot. 3. Niets bestaat 'er in den ganschen kring der geschapenheid, dat niet door zyn werkdadigen invloed haar bestaan verkregen hebbe, edoch welke verscheidenheid van wezens op nadere of verdere afstand van God men zich ook mogen (moge) voorstellen, geen is 'er op wiens aanwezig zyn hy geen invloed had. 4. Al wat bezield is in het geschapene, erkent hem als de bron van dat werkdadig vermogen, en die zelve, die het leeven in zichzelven had, is ook de oorsprong van alle waarheid voor den duisteren mensch.’ Verscheiden Aanmerkingen maakt de Burger van vloten op deeze Verzen; doch wy bespaaren ons de moeite der overschryvinge, om dat ze niets nieuws behelzen. Alleenlyk willen wy de Aanteekening op Vs. 4. overneemen: van verregezogtheid of spitsvindigheid zal dezelve by zommigen niet vrygesproken worden. ‘Elk voelt hier (schryft onze Uitlegger) eene stilzwygende speling op de verkeerde denkbeelden van johannes leeftyd:
het leeven was vrouwelyk, en de logos mannelyk; hy had dus moeten zeggen, als hy in den smaak van dien tyd gesproken had: het woord was met het leeven vereenigd, maar nu is het: in het zelve is of was het leeven, en het leeven is het licht der menschen; naar de denkbeelden van johannes stel ik dan geenzins, dat woord en licht synonyme zyn, maar wel dat woord woord is en blyft, al waren 'er geene vernuften buiten het zelve aanwezig geweest, maar het word als het licht bekend, zodra 'er menschen zyn; dit licht, van buiten inkomende, schynt dan onbelemmerd, 'er is dus in zo verre geene duisternis meer, - maar 'er is beletzel in den mensch die verlicht word, hy laat het niet door, hy is steenig
| |
| |
en niet glanzig, zouden wy zeggen, ongevoelig daarom, en dat woord is het leeven, en zo kan 't het licht der menschen worden.’
De plaats, Hand. II. 6. vertaalt van vloten. ‘Op dit geluid dan, schoot eene menigte toe, en zy was ontsteld, toen elk hun hoorde in zyn eigen landstaal spreeken;’ en heeft daarop de volgende Aanteekening: ‘Hoe zeer eichhorn zich beyvert in zyne Algem. Bibliothek III Th. pag. 240. hier het wonderdadige uittekrygen, is de grond, waarop hy bouwd, nogtans waar en van gewicht; dat de Jooden over godsdienstige zaken zelden in andere taal dan in het Hebreeuwsch verkiezen te spreken, dit was regtzinnigheid, in hen door voorbeelden gestaafd. - Ik beken dat herder, in zyn Verhandeling von der gabe der Sprache, my aan het wankelen gebragt heeft over de vraag: of men het woord andere tongen wel van andere talen verstaan moet, dan wel van een nieuwe voordragt van zaken? - zyn bewys, ontleend van het Pinxterfeest, het feest van de nieuwe wetgeving onder een volk, 't welk nu een nieuw hart zo wel als nieuwe geest zou bekomen, kan evenwel zo wel tegenwerken om zyn gevoelen te wederleggen, als het door hem gebruikt wordt om het daaruit te bevestigen; meer zegt het, dat men tong zo wel kan nemen voor verscheidenheid van gedagten die men daarmede voortbrengt als van onderscheiden talen; met warmte ingegeest spreken, kan het zeer wel betekenen, - maar dat eene nieuwe uitlegging van zaken door de Jooden zou genoemd worden in vreemde taal te spreken is my verdagt, schoon jesaia daar wel henen schynt te hellen, en de redenvoering van petrus die gedagte in den eersten opslag begunstigt; doch behalven dat zeker voor de nieuwe wetgeeving, die eenmaal over de geheele waereld bekend zou gemaakt worden, de verscheidenheid van talen een bewys en een middel tevens was, om den Geest in zyne gaven en werkingen meer
algemeen bekend te maken, moeten wy daarenboven geloven dat paulus zeer wel wist wat lukas hier mede wilde zeggen: zy begeerden elk in hunne landstaal te spreken; als hy tusschen tongen en uitlegging der tongen onderscheid gemaakt had, dan zou zyne geheele redenvoering donker geworden zyn. Dan schoon ons hier veel donkers overblyft, en wy edelmoedig beken- | |
| |
nen moeten, dat de nuttigheid der gaven ons niet zeer in het ooglopende is, willen wy liever hieromtrent onze onkunde belyden, dan duidelyke woorden naar eene aangenoomen veronderstelling te wringen.’
Zie hier eene laatste proeve van Vertaalinge, Omschryvinge en Ophelderinge; zy betreft de les van paulus, 1 Thess. IV. 4. Van vloten, die plaats vertaald hebbende: ‘dat elk uwer zich toelegge zyn vat zuiver en eerbaar te bezitten,’ maakt deeze Omschryving: ‘Elk legge zich daarop toe om de Vrouwe zyner keuze, waarop hy prys stelt, dan ook zo te genieten, dat deze stand bevorderlyk is om de onderlinge zuiverheid en die zorgvuldigheid, welke tot eere van den bezitter verstrekt, te bevorderen.’ Zyne Omschryving verdeedigt van vloten met de volgende Aanteekening: ‘De Uitleggers zyn omtrent het woord vat hier oneens, het minst behaagt my de gedagte der meeste Uitleggers, een weinig in een nieuw licht gesteld door krause, om 'er het lighaam door te verstaan; ik beken wel, dat de bedenkingen, welke men heeft tegen het gevoelen van koppen, die 'er eene egte Vrouwe door verstaat, op zichzelven in den Griekschen styl vreemd is, maar als men de woorden bezitten en eere ook hier kragt wil doen hebben, dan dunkt my zyn wy verplicht 'er toe overtegaan, om te denken, dat door de vrye keuze des Mans de Vrouw dus oneigen wordt genaamd. - Zeer gewigtig is deze les, men weet hoe zeer hier egtgenoten tegen kunnen zondigen; van hoe veel belang deze leere is, heeft michaëlis voor den onwetenden vooral in zyne Aanmerkingen op het N.T. nadrukkelyk behandeld.’ |
|