mand durven in twyfel trekken, zonder een onverdienden blaam te werpen op 's Mans Karakter, 't welk, voor zo veel wy weeten, alomme voor onberispeiyk, en zynen gewyden post waardig, bekend staat. Veelligt kan hy, ginds en elders, de kleuren van zyn tafereel wat sterk hebben aangezet. Maar ook dit kunnen wy hem vergeeven, gedagtig, aan de eene zyde, gelyk wy hier verneemen, aan de naauwe betrekking, welke drie-en-dertig jaaren lang tusschen hulshoff en de vos, als Amptgenooten, heeft plaats gehad, welke hen, over en weder, dierbaar aan elkander kan gemaakt hebben; en, aan de andere zyde, aan de veelvuldige voortreffelykheden, van meer dan ééne soort, welke de onbetwistbaare eigendom des Overledenen geweest waren. In de hoogagting des Redenaars voor wylen zynen Amptgenoot moet, misschien, ook de reden gezogt worden van het flaauw berigt aangaande hulshoff's veranderde denkwyze in zyne laatste leevensjaaren, welke hem begrippen deedt voeden als grondwaarheden van den Christlyken Godsdienst, welke hy, in vroegeren leeftyd, zo niet geheel voorbygezien, immers als niet volstrekt noodig ter zaligheid hadt voorgedraagen.
De verschillende gedagten, welke wy, na dat de Eerw. de vos zyne Leerrede uitgesproken, en vervolgens door den druk hadt gemeen gemaakt, hoorden voordraagen, deeden ons, naa eene aandagtige leezing, deeze bedenking nederstellen.
Naa hulshoff's voornaamste leevensbyzonderheden verhaald te hebben, schetst hem de vos in de onderscheidene hoedanigheden van Geleerde, van Openbaar Onderwyzer en Verkondiger des Euangeliums, en van voorbeeldlyk Christen. Dit alles volvoert hy met vuur en leeven, met die kragt van uitdrukkinge, welke eigenaartig moest vallen in iemand, welke, aangaande den Man, wiens naagedagtenis hy viert, verklaart: ‘Al wie hulshoff niet heeft toegeëigend een Character, dat onder de oorspronglyke en zeldzaame, - dat onder de groote en verhevene, dat onder de Achting-, Lof- en Verwonderingwaardige te tellen valt, - van deezen durf ik wel ronduit zeggen, dat hy hulshoff nooit te recht gekend heeft.’ En elders: ‘Wie twyselt 'er aan, of niet hulshoff der Doopsgezinde Societeit, der Steden zyner geboorte en inwooning, en zyn geheele Vaderland tot Eer en Roem geleefd hebbe.’ Hulshoff hadt eenen Zoon, een alom geagten en veel