| |
Vaderlandsch Huisboek, of de Verklaaringen en Beloften van den Stadhouder der Vereenigde Nederlanden, vergeleeken met zyne Daaden, meestal getrokken uit echte Stukken, en verrykt met de Characters der voornaamste Persoonen, die in de Staatsgeschillen den byzondersten rol gespeeld hebben. Door een Genootschap van Liefhebbers der Vryheid. Eerste Deel, 1793. Behalven het Voorberigt, 333 bl. In gr. 8vo.
Een vreemd verschynzel in de tegenwoordige Boekwereld! Een stapel van vyf Boekdeelen in ééns, en geen kleine; daar het minste 333 bl. en het meeste 741 blz. telt! Zonder naam van Schryver, van Drukker, en van Plaats! Met de agterwaardsgaande Jaartekening 1793; daar men wel eens gewoon is voorwaardsgaande Jaartekeningen te doen! - Verwonderingstekens by elk deezer byzonderheden zyn rechtmaatig.
Uit verwondering wil men gaarne tot kennis der waarheid komen. Voorredens zyn, als het Boeken betreft, hier niet zelden behulpzaam. Wy sloegen het Voorbe- | |
| |
rigt op, en niet geheel vrugtloos. Alle verlangde ontdekking, die wy ook niet te gemoete zagen, troffen wy geenzins aan; doch zo veel, dat wy ons gehouden agten des onzen Leezeren mededeeling te doen.
Naa een algemeene schets van 's Lands zaaken, en byzonder van des Stadhouders Beloften, gegeeven te hebben, als mede van het Tydperk, waar op, ‘de reeds zo volledige afhangelykheid der Regenten, door de onderlinge guarantie der zogenaamde Constitutie, als mede door een gelyke guarantie van Engeland en Pruissen, bevestigd, en de Stadhouder, of die op zyn Naam regeeren, in den volsten nadruk alvermogend geworden is,’ heeft men, naar Voorberigtschryvers aanmerking, nu, zo ooit, volkomen regt ‘om te onderzoeken, of hy aan zyne voorige Betuigingen, Verklaaringen en Beloften voldaan heeft. Maar van dit Onderzoek is even zo min tot dus verre iets in 't openbaar verscheenen, als 'er ooit voldaan is aan den wensch, dat de staat des geschils eens geregeld mogt worden opgegeeven.’
In deezen stand der dingen stelden de Leden van zeker Genootschap deswegen elkander eenige Vraagen betrekkelyk tot deeze agterlykheid voor: en gaf dit aanleiding tot den arbeid, over welken wy ons, toen dezelve ons in handen kwam, zo zeer verwonderden.
De Voorberigtschryver geeft nadere aanduidingen van den aart deezes Genootschaps, ‘als bestaande uit Ingezetenen uit verschillende standen, die hun hoogsten roem daar in stellen, dat zy, als waare liefhebbers des Vaderlands, en van eene betaamelyke gelykheid, elkanderen in eene maandlyksche byeenkomst ter bevordering van waare Vryheid opwekken. Zy oordeelden het, derhalven van hunnen pligt, om zodanig een stuk, zo verre hunne weetenschap en vermogens zich uitstrekten, ter handhaaving van de eer der mislukte poogingen tot herstel der Vryheid, te vervaardigen.’ Zie daar den Oorsprong deezes arbeids.
Wy worden verder onderrigt, hoe, naa dat de stoffe daar toe, met ongelooflyk veel moeite en arbeid, door elk der Genootschapsleden was zamengebragt, zy de vervaardiging van 't geheele Werk aan éénen der Leden aanbevolen hebben: en, naa de voltooijing, beslooten om 't zelve den Hoofdtytel te geeven van vaderlandsch huisboek. De reden van deeze Benaaming wordt in deezer voege opgegeeven: ‘om dat hetzelve ten allen tyde
| |
| |
zal kunnen dienen om aan braave Huisvaders aanleiding te geeven, ten einde hunne Kinderen een juist denkbeeld te geeven van den waaren oorsprong der Staatsverschillen, en van de middelen, die daarin, van wederzyde, ter bereiking van geheel strydige oogmerken, gebezigd zyn.’ - Ook vleijen zy zich dat hetzelve aan jonge lieden van meer gevorderde jaaren ter leezing en herleezing in handen zal kunnen gegeeven worden.
Voldoende reden gegeeven hebbende, waarom zy in dit Werk, ter bekorting, het bybrengen van volledige Staatsstukken, elders te vinden, agterwege gelaaten hebben, vaart de Voorberigtschryver, in den naam des Genootschaps spreekende, dus voort: ‘Ons algemeen oogmerk is dan om naar waarheid te schetzen den grond van de Staatsverschillen, die tusschen de wederzydsche partyen hebben plaats gehad, haarer beide bedoelingen, de middelen, die zy elk van haaren kant hebben aangewend, het gebruik, 't welk de heerschende Party van haaren zegepraal gemaakt, en de wyze, waarop de onderdrukte Party daarin zich gedraagen heeft.
Wy willen niet slechts de eer van het Nederlandsch Patriotismus verdeedigen, maar ook de zulken overtuigen, die uiterlyk geene party in de verschillen schynen genomen te hebben: ja zelfs hun, die uit vooroordeel, en onkunde, zonder verkeerde doeleinden, zich aan de thans heerschende kabaal (men gedenke dat het Stuk in 1793 geschreeven is) hebben overgegeeven. Ook zullen wy de gebreken der Vaderlandlievende Party, daar het te pas komt, niet ontveinzen, en aan de andere niets meer ten laste leggen, dan wy begrypen, dat zy verdient, om dat het eerste billyk en het laatste veragtlyk is. - Wy zullen, zo veel mogelyk, de echte stukken overal aanwyzen, waar op onze gezegden steunen, om dat wy oordeelen, dat dit ons het minst kan blootstellen aan dwaalingen en berispingen. - Onze Leezers, die na een naauwkeurig verslag verlangen, verzoeken wy dat zy ons ten besten houden, indien wy de aangenaamheid van eenen historischen styl, op verscheidene plaatzen, grootendeels hebben opgeofferd aan het gebruiken van de eige, schoon zo veel mogelyk verkorte, uitdrukkingen der oorspronglyke Staatsstukken; hebbende wy begreepen, dat eene andere voorstelling der gebeurtenissen, naar maate zy zich gemaklyker laat leezen, naar die zelfde maate echter veel van de kragt der oorsprong- | |
| |
lyke uitdrukkingen doet verliezen, en minder geschikt is tot een bondig onderrigt der nakomelingschap.
En, daar geene der vryheidlievende Geschriften meerder vervolging ondergaan hebben dan de Aanspraak aan het Volk van Nederland, en de Brief over de waare oorzaak van 's Lands ongeval, gevonden tusschen Utrecht en Amersfoort, hebben wy niet ondienstig geoordeeld, om de voornaamste trekken, tegen des Stadhouders bestier daar in voorhanden, by gepaste gelegenheden te wettigen; op dat het van achteren blyke, hoe gegrond derzelver Schryvers over den toenmaaligen toestand der zaaken geredeneerd, en derzelver noodlottige gevolgen, ging het zo voort, aangeweezen hebben.
Eindelyk hebben wy onze telkens opgewekte verontwaardiging, zo veel doenlyk, getragt te bedwingen, om dat het telkens toegeeven aan welverdiende uitvloeisels eener vertoornde pen de overtuiging zou kunnen verhinderen van hun, die uit onkunde, of vooroordeel, zyn medegesleept. - Liever laaten wy het schelden en raazen over aan de gehuurde Schryvers van de tegenparty, die zich nog heden niet schaamen om de overwonnenen by alle gelegenheden te beschimpen en te versmaaden, en, dus doende, toonen, dat onderdrukking, haat, en wraakzugt, de groote prikkels zyn, die hun dryven, terwyl eene goede zaak zulke schandelyke middelen niet behoeft. - Voor het overige hebben wy slechts nog dit eene aan onze Leezers te berigten, dat wy, geduurende het vervaardigen van verre het grootste gedeelte van dit Werk, niet hebbende kunnen voorzien, dat een Oorlog tusschen de Fransche Natie en den Stadhouder zo naby was, overal die naauwkeurige en opzettelyke vergelyking niet hebben kunnen maaken, tusschen des Stadhouders gedrag in den Oorlog met Engeland, en in den tegenwoordigen Oorlog, welke elk kundig Leezer van ons verwagten moest, indien wy thans eerst (men herinnere zich weder het Jaar 1793) de pen opvatteden. - Dan, daar deeze laatste Oorlog eerst begon toen onze taak byna geheel was afgeweeven, en het vooral te veel tyd zou gekost hebben, om het gansche eerste Deel, op nieuw, daar naar in te richten, vonden wy raadzaamst om het verbaazend onderscheid tusschen des Stadhouders toenmaalige en tegenwoordige manier van handelen, op het einde van dit Deel, in eenige voornaame trekken aan te wyzen. - En wy meenen des te eer- | |
| |
der daar mede te kunnen volstaan, daar toch niemand anders, als zulke lieden, die eene zigtbaare medewerking met de oogmerken der Engelschen, in dien tyd, voor geoorloofd en heilzaam hielden, thans zoude kunnen nalaaten, om by zichzelven zodanige treffende vergelykingen te maaken, waaruit de
beschuldigingen van verscheide Staats- en Stadsregeeringen, en van het beste gedeelte der Natie, tegen des Stadhouders bestuur in dien tyd, ten overvloede, geregtvaardigd worden.’
Zo uitvoerig oordeelden wy noodig te weezen om onzen Leezeren den Oorsprong, Aanleg, en wyze van Behandeling, in deeze Boekdeelen gehouden, te doen kennen. Nu nog iets bepaalders ten aanziene van het Eerste Deel; want wy zullen elk derzelven, om dat ze het wel verdienen, afzonderlyk behandelen.
Dit Eerste Deel bepaalt zich hoofdzaaklyk tot ontvouwing van het gedrag des Stadhouders en diens Aanhang in den Engelschen Oorlog, en wel inzonderheid diens onbehoorelyken Invloed. Wy kunnen niet zeggen 'er iets onbekends in gevonden te hebben; doch de schikking om de gevallen zo te plaatzen dat ze het sterkst afsteeken, en de invlegting van stukken uit anders verbodene, en daar door niet in aller handen zynde, Schriften, zet eene nieuwe gedaante aan bekende zaaken by, en maakt dat men ze met eene vernieuwde aandagt leeze; ter voller overtuiging, indien men deeze mogt noodig hebben, om, gelyk onze Vaderlandsche Huisboekschryver zich uitdrukt, ‘met 's Lands Staaten vast te stellen, dat 'er, in den Oorlog met Engeland, eene ongehoorde werkloosheid en verkeerd bestier heeft plaats gehad, en dat de Stadhouder met de zynen, als eenig en alleen den geheelen Oorlog naar zyn ontwerp gevoerd hebbende, dan ook verantwoordelyk is voor alle deszelfs gevolgen.’
Niet geheel en al ondertusschen bestaat dit Eerste Deel uit de oude en eenigermaate afgewerkte schryfstoffe. Het laatste gedeelte van bl. 254-333 is van nieuwer stempel. 't Zelve naamlyk is ingerigt ‘om eene beknopte Vergelyking te maaken tusschen de opzettelyke Werkloosheid en het verkeerd Bestuur van den Stadhouder in den voorigen Engelschen Oorlog, en tusschen de ongemeene Werkzaamheid en Yver, welke men, van het begin des Oorlogs met Frankryk af, vernomen heeft en nog verneemt (wy moeten weder het Jaartal, onder 't welk dit Stuk in 't licht komt, 1793, herinneren.) Dan hoe
| |
| |
groot ook het onderscheid is tusschen zyn toenmalig en tegenwoordig Bestuur, 'er zal egter op nieuw uit blyken, dat hy zyn eens aangenomen Systhema tot bederf van onze Zeemagt, en by gevolge tot verwaarloozing van onzen Koophandel, en Overzeesche Bezittingen, ten kosten van eene grootere Landmagt, hardnekkig heeft aangekleefd, en zich zelven dus voor zoo verre volmaakt is gelyk gebleeven.’
Ten bewyze hiervan voert de Schryver, in de eerste plaats, aan, des Stadhouders en zyner Dienaaren verwaarloozing der Zeemagt en versterking der Landmagt, en toont met de stukken, ‘dat de Stadhouder eene vermeerdering van meer dan een derde der Landmagt heeft weeten te bekomen, waar toe niemand zyner Voorzaaten ooit heeft kunnen geraaken; dat men, niettegenstaande deeze ongehoorde vergrooting van de jaarlyksche onkosten voor de Landmagt, het nutteloos Lichaam van Guardes du Corps daarenboven tot die kostbaarheid heeft weeten te brengen, dat deszelfs onderhoud thans jaarlyks beloopt op 93,189 Guldens.’ Uit dit alles leidt de Schryver af, ‘dat onze Republiek, by geene mogelykheid, eene zo groote Landmagt en eene aanzienlyke Zeemagt, gelyktydig, in dienst kan houden, waar van de zekerheid uit ons volgend Vertoog maar al te klaar blyken zal.’
Voorts bepaalt de Schryver zyne Verhandeling over het Onderscheid tusschen de voormaalige Werkloosheid en verkeerd Bestuur, en de tegenwoordige Werkzaamheid en Yver, tot deeze vier punten:
‘1. Dat die Werkzaamheid een ieder allerzigtbaarst is in het gebruik van het Scheepsvolk voor de inwendige verdeediging tegen de Franschen.
2. Dat dezelve zich ook uitstrekt tot een ernstig gebruik dier Landmagt tegen die Natie.
3. Maar dat dezelve omtrent onze Overzeesche Bezittingen en Scheepvaart geen plaats heeft.
4. Dat, niettegenstaande alle deeze poogingen, eene bedorven Armee en verwaarloosde Marine zelfs niet tot inwendige verdeediging van ons Grondgebied voldoende zouden geweest zyn, indien andere Mogenheden geene magtige Afwending tegen de Franschen gemaakt hadden.’
Naa vermaan van niet ten oogmerk te hebben om eene Beschryving van deezen Oorlog te geeven, voegt de Schryver 'er nevens: ‘Wy zyn overtuigd, dat, hoewel
| |
| |
de noodzaaklykheid, waar in wy ons bevinden, om dit gedeelte van onze taak tot 't loopend Jaar 1793 te bepaalen, ons voorstel veel zal doen verliezen van die kragt van overtuiging, waar mede wy 't zelve uit den loop der aanstaande gebeurtenissen by vervolg zouden hebben kunnen aanvullen; het gezegde over 't geen reeds gebeurd is evenwel aan ons oogmerk volmaakt zal voldoen, zonder dat het toekomend bestier des Oorlogs ons in eenigerlei opzigt zal kunnen logenstraffen.’
De volvoering van deeze vier Hoofdzaaken schetst ons dit Krygsbedryf van eene allerongunstigste zyde voor Oranje. Wy moeten, daar ons Berigt reeds meer dan gewoone lengte bereikt heeft, ons wederhouden van staalen by te brengen. Ten slot brengt de Schryver eenige gevolgen te berde, en onder andere deeze, welke ten slot van onze Aankundiging strekt. ‘Wy moeten onze Leezers doen gadeslaan, dat deeze zelfde Oorlog, hoe zeer gevoerd tegen Frankryk, altyd het voorwerp van den doodlyksten haat voor het Huis van Nassau, en onder de banieren en bevelen van Engeland en Pruissen, de twee steunpylaaren van dat Huis, echter den grond kan leggen tot den val van dat zelfde Huis, 't geen zich nu verbeeldt alle gevaaren te boven te zyn!’ |
|