Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 553]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Korte verhandeling over het verband, welk de Godsdienst met de wysbegeerte heeft.
| |
[pagina 554]
| |
goed en kwaad, geschikt tot opmerkzaamheid, om zaken te ontdekken, die voor alle andere Schepzelen verborgen zyn, en blyven. En ofschoon men in zommige Dieren wonderbare schranderheid en verstand ontdekt, zo vind men den Mensch, in het algemeen, zeer verre in kennisse het schranderste Dier te overtreffen. Wy zien, egter, dat de Ziel, wil dezelve tot eenigen hogeren trap, van hare vermogens uit te oeffenen, komen, dezelve door zekere middelen in werkzaamheid moet gebragt en opgeleid worden. Om onze Ziel in behoorlyke werkzaamheid te brengen, zo lang dezelve in 't lichaam van den Mensch huisvest, word vereischt van die middelen gebruik te maken, welke daartoe geschikt zyn. Wat wy vóór onze geboorte geweest zyn, wanneer wy eigentlyk beginnen te leven, en Mensch te worden, kunnen wy onmogelyk bepalen. - Wy zien dat wy den eenen uit den anderen voortgebragt worden, en dus, dat God ons met die vrugtbarende kragt geschapen heeft, even als alle andere levendige Dieren, Planten, enz. voortgebragt zyn. Wy zien dat onze eerste oorsprong zeer klein, zeer gering, ja maar als uit eene onzigtbare stip bestaande, is, welke, in den tyd van veertig weeken, zyn bestemde grootte verkreegen, of tot rypheid gekomen zynde, zig uit zyne Baarmoeder, waarin dezelve zyn voeding en geschikten wasdom verkregen heeft, losmaakt, en een inwoonder van deze waereld word; doch als dan in zyne eerste dagen het hulpeloosste en zwakste Schepzel van alle geschapene Dieren op den Aardbodem, en met meer zwarigheden, dan alle Dieren, omgeven is; want de Mensch heeft, van zyne geboorte af aan, meet tyd nodig, dan eenig ander Dier, om zyne behoorlyke kennis, ter verzorging van zigzelven, te verkrygen. Even zo is het met ons Lichaam gelegen: wy hebben veel langer tyd nodig, dan eenig ander Dier, om onze ledematen tot dat einde, waartoe dezelve ons geschonken zyn, te kunnen gebruiken. - Voorzeker zyn wy, als bovengemeld, dus geschapen, op dat wy, van der jeugd af aan, onze afhanglykheid zouden leeren kennen, om ons aanwezen te stellen in een Wezen magtiger dan wy. Want God werkt niet anders, volgens ons begrip, dan door middelen na onze verstand-vermogens geschikt. - Hy heeft onze Ziel met zodanig werktuigkundig Lichaam, als wy op dezen aardbodem thans dragen, omgeven, opdat | |
[pagina 555]
| |
wy als Menschen verhevener zouden kunnen denken, als geschikte voorwerpen om God te kunnen verheerlyken en dienen. - Zo wy de hoedanigheden van onze Ziel beschouwen, hoe verbaasd moeten wy dan niet staan? Dezelve is niet alleen vatbaar voor het tydelyke, maar ook voor het eeuwige. Eene Eeuwigheid te kunnen begrypen, wat is dat groot! Maar egter zyn wy hier in bepaald, en zien, voor tegenswoordig, als door een duister glas; egter, als wy de vermogens onzer Ziel te hulp komen en beoeffenen, door die middelen, welke ons daar toe van den Schepper geschonken zyn, van welk eene waarde moet dezelve dan niet gehouden worden? Wy dringen daar mede door tot in den hemel, over de geheele aarde wandelen wy met vernuft en kennisse, wy dringen in de diepte der zee, en zelfs beschouwen wy de schatten die in de aarde bedolven zyn, en krygen wetenschap van alle die ryke gaven, welke ons van den milden Schepper geschonken zyn. ô! In welke verwondering, eerbied en liefde, moeten wy ons dan niet voor den almagtigen Schepper van 't Ge heelal nederbuigen, en hem zoeken te verheerlyken. Zo wy ons Lichaam beschouwen, zien wy een allerwonderbaarlykst zamenstel van deelen en werktuigen, om zyne vermogens, die tot zyn leven en bestaan behoren, volgens de aan hem geschonken kragten, te kunnen uitoeffenen; en wy zien, na een nauwkeurig onderzoek omtrent derzelver verschillende werktuigen, dat wy regt wonderlyk gemaakt zyn, en hoe uitmuntend de Almagtige door zyne wyze Voorzienigheid voor ons gezorgd heeft, in ons lichaam zodanig, als het thans gesteld is, te scheppen. Eenige aanmerkingen over het Lichaam, in het voorbygaan, even als wy over de Ziel gedaan hebben, hoop ik, zullen niet onaangenaam zyn. Wy bevinden, dat die deelen, waarvan het leven en ons vermogen van te denken volstrekt afhangen, de veiligste plaats bezetten. By voorbeeld: de groote en kleine Herssenen zyn besloten in de herssenpan, - de Ingewanden der borst zyn omgeven door de ribben, - het Ruggemerg is besloten in een koker van beenagtige zelfstandigheid, vermits dezelve alle de wervelen doorloopt, - de Chylbuis, of Chylleider, word door denzelfden beenagtigen koker beschermd; en hier zyn naast aan gelegen de voornaamste Bloedvaten, van welker behoud ons leven | |
[pagina 556]
| |
noodwendig afhangt. - Zo wy de Ingewanden des buiks beschouwen, zien wy yder derzelve zo wél geplaatst, dat wy over alles ten uitersten verbaasd moeten staan. - Wy ondervinden dat alle verrigtingen van ons lichaam, welke volstrekt tot ons leven en bestaan behoren, geenzins onder ons bestier zyn. Het hart slaat; de levens- en dierlyke geesten worden afgescheiden; de koking van spys en drank tot onderhoud van ons lichaam, de omloop van 't bloed, enz. dit geschied alles zonder ons weten, en zonder dat wy 'er bestier over hebben; daar integendeel alle bewegingen der spieren, welke geschikt zyn om 'er willekeurig gebruik van te kunnen maken, ons leven daar niet van afhangende, onder ons gebied zyn. Wy moeten ons even zeer verwonderen over onze vyf Zintuigen, tot welk nut ons dezelve geschonken zyn. Zonder het Gezigt, zouden wy niets van al het geschapene kunnen zien, en geduurig in gevaar zyn van ons leven te verliezen. Zonder het Gehoor, zoude ons benomen worden het gevoel van de aangename klanken der harmonie, of welluidendheid der musiek. Wy zouden niet kunnen spreken, en even zo voor menig gevaar bloot staan. De Reuk verschaft ons oneindig veel voordeel en vermaak; wy worden 'er door verkwikt wanneer wy iets aangenaams ruiken; en, dezelve missende, zoude onze smaak merklyk verminderd worden, en wy even zo gedurig in gevaar zyn om schadelyke dingen tot ons te nemen, die wy daardoor vermyden kunnen. De Smaak, welke voornamentlyk in de tong huisvest, hoe wél is dezelve geplaatst, en door de Voorzienigheid geschikt als een wagter om gene schadelyke voedzels, welke anderzints dikwils in het lichaam zouden gevoerd worden, door te laten! Het Gevoel: van welk eene uitgestrekte noodzakelykheid hetzelve is, dunkt my, vereischt geen breedvoerig betoog, daar het even nuttig is in den gezonden dan in den zieken staat: welke menigvuldige aangenaamheden, die ons door hetzelve van den algoeden Schepper geschonken worden, zouden wy dus, by deszelfs gemis, niet ontberen? Eindelyk, moeten wy ons niet ten uitetsten bewonderen, wanneer wy het maakzel en de deelen van ons lichaam beschouwen, dat dezelve eenvoudig uit twee grondwezens, namentlyk vaste en vloeibare deelen, bestaan? | |
[pagina 557]
| |
De verschillende vaste en vloeibare deelen van ons lichaam te beschryven, zou buiten het bestek van myn betoog zyn, daar men de Anatomici (Ontleedkundigen) en Physiologici (Kenners der verschillende werkingen der menschlyke lichaamsdeelen) daarover breedvoeriger kan nalezen. Zo dat ons bestaan en wezen wonderbaar is; zynde zamengesteld uit een redenkundige Ziel en een werktuiglyk Lichaam, op eene voor ons ondoorgrondlyke wyze zamengevoegd, om den mensch uit te maken; zodat, wanneer wy alle nasporingen en onderzoekingen in dezen gedaan hebben, zo ver ons is vergund geworden, wy niet anders dan in verwondering moeten bedolven worden, en zeggen: Heere, wonderlyk zyn uwe Werken! en wy zien als dan duidelyk, dat ons geheel bestaan, alle onze genoegens, alle onze vermogens, zo wel van ziel als van lichaam, ons door den Almagtigen geschonken zyn, en volkomen in zyne magt staan. Wy leeren, door de ondervinding, dat 'er niets wenschlyker voor den Mensch, op dezen aardbodem, is, dan een gezonde Ziel, gepaard met een gezond Lichaam, te bezitten; want, een van beide in zyne behoorlyke verrigting beledigd zynde, word de Mensch in zyn genoegen gestoord, alzo dan beide moeten lyden. B. v. iemand, die een zieklyk lichaam omdraagt en smerte lydt, kan onmogelyk zo regelmatig en vergenoegd denken, dan die gene welke gezond is, en geen ongemak heeft. - Al is de Mensch nog zo gezond van lichaam, hoe schielyk word hetzelve niet ontrust en ziek gemaakt, wanneer zyne Ziel door zorge, kommer, vrees, toorn, of op eene andere onaangename wyze, aangedaan wordt; zulks word, na myne gedagten, genoegzaam door de dagelyksche ondervinding bevestigd. In een aanval van beroerte, of vallende ziekte, word de mensch ogenbliklyk van alle vermogens, om van zyne zintuigen gebruik te maken, beroofd, en men ziet de werkingen der Ziel als weggevloden. De schrik, toorn, liefde, groote vreugde, welke zielsaandoeningen zyn, hebben menig Mensch van zyn verstand beroofd, en onbekwaam gemaakt om immer regelmatig te kunnen denken. Ontaarting der vogten, verplaatzing van scherpe stoffen na de herssen-vliezen, veranderen den zagtzinnigsten Mensch in een razenden, die alles verscheurt en ver- | |
[pagina 558]
| |
nielt, wat hy onder zyne handen krygt. - ô! Welke wonderlyke verschynselen komen ons in dezen niet voor? Hoe schielyk kunnen wy uit een tydelyk genoegen in een langdurig ach en wee gebragt worden? Dit zoude men met zeer veele voorbeelden kunnen bevestigen. Daar wy nu zien, welk een groote schat het is voor den Mensch om ziel en lichaam beide gezond te mogen bezitten, en om dat wy geenzints vermogend zyn dezelve beide, of een van beide, gezond te houden, zo zyn wy verpligt God daar voor te danken, en in den staat der gezondheid daarvan zodanig gebruik te maken als wy volgens de reden kunnen begrypen den Schepper welbehaaglyk te zyn. Zo wy dit doen willen, zyn wy verpligt volgens die wetten en regelen ons te gedragen, welke ons daartoe van God voorgeschreven en gegeven zyn, en alles by de hand te nemen, het geen dienen kan om God te verheerlyken. Daar toe dienen onze Zintuigen, waardoor wy van die dingen, die buiten ons zyn, aangedaan worden. Al het geschapene, buiten ons, is dat geen, 't welk de zintuigen aandoet, en waardoor het aanwezen van hetzelve voor ons ten toon gespreid word. Daar al het geschapene het werk van God is, en God ons vergund heeft, zyne Werken op eene verhevener wyze, dan de Dieren vermogend zyn te doen, te kunnen beschouwen, zyn wy verpligt, zo veel in ons vermogen is, deze gave ons ten nutte te maken, dat is, de Wonderen daarvan met opmerking en verstand, na mate ons de gelegenheid vergund is, na te spooren. Zo wy de geschapene dingen, zo wel bezielde als onbezielde, beschouwen, en derzelver vermogens, kragten, eigenschappen, werkingen, enz. aandagtig gadeslaan, dan zullen wy in de voorwerpen, die wy onder handen nemen, oneindige stof tot Gods verheerlyking, en ons nut, daar in opgesloten vinden. Zo wy de Lugt eens tot ons onderwerp nemen, en derzelver nuttige eigenschappen en vermogende werkingen nagaan, door natuurkundige proeven daar mede te doen, bevinden wy, dat, zonder derzelver aanwezen, geen Dier, of Plant, leven kan; dat dezelve verbazende lichamen draagt en ophoud; zonder dezelve zouden wy niets | |
[pagina 559]
| |
zien, niets hooren; zonder lugt zoude alles, wat geschapen is, zyn bestaan verliezen. Alle derzelver hoedanigheden op te noemen zoude onnut zyn, zulks kan men by natuurkundige Schryvers uitgebreid lezen. Even zo, als men de andere Elementen, vuur, water en aarde, beschouwt, zal men wonderlyke eigenschappen in dezelve bevinden. De Natuurlyke Historie der Dieren in 't algemeen; wat levert dezelve niet een ruime stof van overdenking op voor den onderzoekenden waarnemer? Indien wy hunne verschillende manier van leven, gedaante, huishouding, grootte en kleinte, nagaan, wat wonderen doen zig dan niet voor ons op, en hoe worden wy, wanneer wy regt opmerkzaam zyn, niet met den diepsten eerbied voor den almagtigen Schepper van dit grote Heir van Schepzelen aangedaan! Ja dan verschaft ons dat leerzaam onderzoek, denkbeelden, die ons anders omtrent het Opperwezen verborgen zouden zyn gebleven. Wy zien ten klaarsten, volgens onze bevatting, indien wy de Natuurlyke Historie van de Dieren met opmerkzaamheid lezen, hoe de Voorzienigheid gezorgd heeft voor ieder schepsel in het byzonder; door aan het zelve die vermogens te geven, om na zynen aart voor zyn leven en genoegen te kunnen zorgen, en dat een yder zyn kost kan zoeken en vinden; dat een yder zyn eigen geslagt, volgens Gods bestemming, voortbrengen, en een ygelyk voor zyn kroost zorgen kan, om hetzelve zo verre op te kweken, dat het in staat zy voor zigzelven te kunnen zorgen. Hoe zien wy niet de ouden voor hunne jongen zorgen? Dit zien wy op eene verbazende wyze (by voorbeeld) in de Vogelen, hoe yder na zynen aart een nest formeert, hoe getrouw zy zitten te broeien, en, hunne jongen uitgebroeid zynde, nog onmagtig om hun eigen kost te kunnen verzamelen, het nodige voedsel van tyd tot tyd bezorgen. De Byen en de Mieren; moeten wy over derzelver instinct of natuurlyke hoedanigheid, om voor haren winterkost te zorgen, niet verbaasd staan? Ja, de Almagtige zelve zegt: ‘Gyluiaart, gaa na de Mieren, en word wys!’ het welk, myns bedunkens, ons moet aanzetten om den aart der Dieren te onderzoekenGa naar voetnoot(*), opdat wy wys zouden | |
[pagina 560]
| |
worden; en ik geloof te durven verzekeren, dat wy menigmalen, zo wy de Dieren als onze wegwyzers, om na te volgen, aannamen, voor veele dwalingen zouden behoed worden. Maar de Mensch, de Dieren verre beneden zynen rang stellende, word door zyn eigen wysheid en hogeren staat, dien hy zig zelven toeschryft, menigwerf in dezen miszet om zyn oogmerk te bereiken. Zo wy natuurkundige Schryvers hier over nalezen, denk ik, dat myn gezegde niet geheelenal zal en kan verworpen worden; en dit vooral niet, dat wy Gods Almagt zeer bewonderen moeten in de Schepping van die oneindige menigte levendige schepselen, welke zig op de aarde, in de wateren, in de lugt en onder de aarde, bevinden, en dat ze, zo wy onzen Godsdienst willen oeffenen, onze opmerking wel waardig zyn, en wy dus zeer nalatig zyn in onzen Godsdienst, indien wy zulks niet doen na ons vermogen; want het geringste schepsel kan onze opmerking niet onwaardig zyn, daar God het niet onwaardig geoordeeld heeft hetzelve te scheppen, en wy bekennen moeten, dat 'er niets vergeefs geschapen is, ten einde het werk van God volmaakt zoude zyn. Wy moeten ook denken, dat God alles na de beste orde geschapen heeft; zo wy alles na behooren beschouwen, zullen wy zulks bevinden waar te zyn; maar, uit gebrek van opmerking, bevinden wy, helaas! dat menig Mensch zig met Gods orde niet vereenigen wil. Dit ziet men dagelyks maar al te veel gebeuren. Het Plantenryk verschaft den Mensch mede een ruim veld ter bespiegeling, zo als men by de Kruidkundigen lezen kan. In hetzelve vinden wy een onnaspoorlyk verschil van grootte, kleinte, meerdere en mindere bestendigheid, verschillende kragten en eigenschappen; de eene om den Mensch te voeden en tot veelerlei nut en vermaak te strekken, om huizen en schepen te bouwen, allerhande zoorten van kunstige werktuigen te maken, enz. Eenige hebben heilzame kragten in zig om ziekten te genezen, eenige zyn alleen bestemd tot voeding van Vee en ander gedierte, enz. | |
[pagina 561]
| |
Het Mineraalryk verschaft ingelyks een ruime stof ter bespiegeling, wanneer wy het nut van deszelfs verschillende voortbrengselen nagaan, en de wonderen van God daarin beschouwen, hoe kunstig en verschillend derzelver producten zamengesteld zyn; is dit alles niet even waardig door den Mensch beschouwd te worden? Even zo meen ik van ja, dat yder Mensch na zyn vermogen zulks verpligt is te doen, wanneer hy den Schepper eeren en dienen wil, in die hoedanigheid, waarin God den Mensch gesteld heeft, om dat de Mensch zig anders als met het redenlooze gedierte gelyk zou stellen. - Voorzeker beken ik, dat wy den Godsdienst zeer bezwaarlyk maken, indien wy vergen wilden, dat yder Mensch zig oeffenen zoude, om al het geschapene, yder in zyn zoort, zodanig te onderzoeken en na te sporen, als wy boven gemeld hebben; daar het veelen Menschen onmogelyk is zulks te doen, het zy uit gebrek van tyd, van kunde, gelegenheid, of aan vermogen ontbreekt, zoude het te veel gevergd zyn, zulks van een ygelyk af te vorderen. En derhalven heeft God voorzeker het dus geschikt, em dat het voor een ygelyk mensch onmogelyk is het gehele zigtbare geschapene zo na te spooren, en in zyne verschillende kragten, vermogens en werkingen, enz. te beschouwen, dat de eene Mensch boven den anderen in vernuft zoude uitmunten en met verschillende neigingen begaafd zyn, de eene om dit vak en de andere om dat vak der natuur te onderzoeken; om aldus te zamen, dewyl eenige of weinige daartoe onvermogende zouden zyn, dat uit te werken, wat nuttig was voor alle Menschen te weten, om God te kennen en te verheerlyken, en daar door tot den waren Godsdienst opgeleid te worden. Wat de Schepping al meerder oplevert tot beschouwing voor den Mensch, moeten wy bekennen oneindig te zyn, en dus zoude ik, wanneer ik over alle zaken, die ik voorbygegaan ben onder bespiegeling te brengen, wilde uitweiden, myn bestek verre overschreden, en den Leezer verveelen; en dus denk ik voor zo verre reeds met myne aanmerkingen over het geschapene voldaan te hebben. Om nu eenige nuttige waarnemingen over eene of andere zaak te doen, en met reden een ander daar van te overtuigen, meen ik geen beter middel by de hand te kunnen nemen dan de Wysbegeerte, welk woord, uitgelegd | |
[pagina 562]
| |
wordende, in zig bevat het denkbeeld van begeerte tot wysheid, of verstand te krygen van zaken, zonder het welke wy, myns bedunkens, niet tot eenige kennis kunnen komen van eenig ding, welk wy met oordeel beschouwen willen, daar dezelve in zig bevat de grondregelen, om, met reden gepaard, tot kennis van eenige zaak te komen. B: v: Ik besta, of ik ben, kan men, zonder de regelen der Wysbegeerte te hulp te nemen, niet bewyzen; daartoe moet ik een Wiskundigen Stelregel gebruiken. Als, te zyn, en niet te zyn, is volstrekt tegenstrydig en onbestaanbaar; en dus, bewust zynde van myn aanwezen, ben ik 'er, en, zo ik 'er niet was, zoude ik niet kunnen denken, of eenige plaats beslaan. Ik besla eene plaats, derhalven ben ik 'er lichaamlyk, om dat een lichaam in breedte, lengte, hoogte en diepte, hoe groot, hoe klein ook, eene zekere uitgebreidheid vervult, die, zo lang dat lichaam daar blyft, door een ander lichaam niet kan vervuld worden. En hier door meen ik alleen te kunnen bewyzen dat ik 'er ben. Ook kan men zonder Wysgeerkundige hulp geen klaar begrip krygen van eenige zaak, welke men zich voorstelt. B: v: Wat is Ziel? Een onstoflyk wezen, welk het vermogen heeft om te denken; want, hetzelve ophoudende te denken, is dezelve niet meer tegenwoordig, en verliest haar bestaan; waarom een denkend wezen noodwendig een onstoflyk of onlichaamlyk wezen moet zyn, word door de Redenkunde, welke een tak der Wysbegeerte is, betoogd, vermits geen lichaam het vermogen heeft van te kunnen denken, aangezien men anders zoude kunnen vooronderstellen, dat een steen, stuk yzer, hout, of ander lichaam, ook het vermogen van te kunnen denken bezat. Dit menen wy te kunnen bewyzen, wanneer wy aanmerken, dat, iemand gestorven zynde, zyn overgebleven lichaam alle kragt van gewaarwording en denken verloren heeft, en wy nimmer iets van dien aart in eenig lichaam ontdekt hebben. Zonder behulp der Wysbegeerte zouden wy nimmer tot eenige natuurkundige Proeven en Waarnemingen kunnen komen; ook geen redelyk denkbeeld krygen van de kragten, vermogens, nut en eigenschappen, der geschapene wezens, aangezien dezelve op duizenderlei wyze behulpzaam is, om nuttige ontdekkingen te doen. | |
[pagina 563]
| |
Zonder dezelve, zouden wy de eigenschappen van een lichaam niet kunnen ontdekken; b: v: van uitgebreidheid in lengte, diepte, hoogte, breedte, zwaarte, kragt, bewegingskragt, verdeelbaarheid, het beslaan van een plaats, digtheid, dunheid, hardheid, weekheid, veerkragt, en nog oneindig meer eigenschappen, welke wy in de verschillende lichamen, na hun verschillend zamenstel en aart, aan dezelve gehegt vinden. - Zonder de Wysbegeerte zouden wy ons geen denkbeeld kunnen formeeren van ruimte, tyd, enz. Wy zouden niets berekenen, en niets met eenige zekerheid besluiten, kunnen. En duizend meer zaken zoude ik kunnen bybrengen, om myn gezegde te staven; maar ik denk, om myne Verhandeling niet te lang of aan den Lezer vervelend te maken, genoegzaam bewezen te hebben, dat wy de grondregelen der Wysbegeerte noodwendig te hulpe moeten nemen, zo wy verstandig, en met oordeel, in de kennis van eenige zaak willen indringen: even zo dunkt my ook, dat ik dus genoegzaam bewezen hebbe, dat de Wysbegeerte oneindig nuttig is om ons op te leiden tot erkentenis van een almagtig God en Schepper van het Geheeläl; en dat wy, zyne Werken met een wysgeerig en aandagtig oog beschouwende, hoe dezelve yder na hunnen aart en hoedanigheid gemaakt en geschapen zyn, en alle met elkanderen genomen een geheel volmaakt zamenstel uitmaken, na Gods wil en welbehagen volbragt, als dan door de reden en overtuiging gedreven worden, om God in hoge bewondering, eerbied, vuurige liefde en gepaste vreze, te dienen en te eeren. Edoch, de grootste Wysgeer, hoe verstandig ook, al is hy nog zo yverig en vlytig in zyne waarnemingen en bespiegelingen, zo vind hy egter zigzelven, noch eenig ander mensch, in staat, om door hetzelve zyn eeuwig genoegen te kunnen bereiken, aangezien des menschen leven hier op aarde, altoos, met wederwaardigheden verzeld gaat. Hy ondervind dat alles hier een begin en een einde heeft; om kort te gaan, de Mensch ondervind, van wat staat of stand hy ook zy, dat alles wisselvallig is op deze waereld, dat niets bestendig blyft of eeuwig duurt, en dus niets op dezen aardbodem zeker is. De Mensch kan noch de gezondheid van zyne Ziel, noch van zyn Lichaam, beveiligen; hy word gedurig in de gelegenheid gebragt om de welgesteldheid van een van | |
[pagina 564]
| |
beide, of van beide te zamen, te moeten ontberen door toevallige oorzaken, welke God aan deze waereld verbonden heeft, om op zyn tyd werkzaam te zyn. Ja zelf bevind de Mensch, dat hy hier maar tydelyk zyn aanwezen hebben kan, dat zyn leven en bestaan hier maar als aan een zyden draad hangt, en dat het zeer zeker is, dat hy eens uit deze waereld moet verhuizen; want, tot eenigen ouderdom gekomen zynde, merkt hy op, dat de dood de Menschen wegrukt in de tederste jeugd, kinderjaren, jongelingschap, volwassen staat, meer gevorderden ouderdom, en maar zeer weinigen den ouderdom van honderd en meer jaren bereiken, - opmerkenswaardig voorzeker voor den Mensch! En daarop volgt natuurlyk, dat de Mensch, deze wisselvalligheden, aan de waereld gehegt, met aandagt nagaande en overdenkende, zigzelven vraagt, waar zal ik komen? waar zal myn verblyf na myn dood zyn? want ik weet dat ik hier niet eeuwig blyven kan. Waar zal ik myn eeuwige rustplaats vinden, daar ik verzekerd ben van een volmaakt en ongestoord genoegen te zullen genieten? Nademaal de Mensch het vermogen heeft om een denkbeeld te kunnen maken van eene Eeuwigheid, Volmaaktheid, Almagt, Alwysheid, enz. dat dezelve mogelyk is, ofschoon hy zig geenzints in staat bevind om volmaakt te kunnen worden, daar hy geen meester van zyn tydelyk geluk is, en nog minder in staat om zyn eeuwig geluk hiernamaals te verkrygen; zo volgt ook, dat 'er een almagtig, eeuwig en volmaakt, Wezen zyn moet, welk het Geheelal onder zyn bestier heeft, onderhoud en regeert, en welks aanwezen van Eeuwigheid geweest is, en in alle Eeuwigheid bestaan zal. Zo de Mensch dit bovengemelde toestemt, en met reden hiervan overtuigd is, is het natuurlyk gevolg, dat hy zig tot God wende, en zyne Schriften of Openbaringen, strekkende tot bewerking der Zaligheid, onderzoeke. De Mensch, de Heilige Schrift onderzoekende, vind daarin de grondwetten en voorwaarden vervat, op welke hem, zig na dezelve gedragende, de Eeuwige Zaligheid zal geschonken worden; zynde die gelukstaat, welke de Mensch hiernamaals in eeuwigheid ongestoord genieten zal. - Deze Schriften onderzoekende in aanbidding van Gods Geest, zal de Mensch bevinden, dat de Wys- | |
[pagina 565]
| |
begeerte in hare geheele uitgestrektheid geenzints genoegzaam is om mede-deelgenoot van Gods eeuwige Zaligheid te worden, en dus de eenige en ware weg, ter Zaligheid strekkende, in den Bybel gevonden kan worden. - Zo de Mensch de voorwaarden en wetten, daarin vervat, met een Godsdienstig hart leest, en na alle zyne vermogens, die hem van God daartoe geschonken zyn, met volkomenen wille van onderwerping, en vernietiging van eigene kragten, om aan dezelve te voldoen, houd, zal de Mensch zynen Schepper eerst regt leren kennen, zig met tranen van dankbaarheid, brandende liefde en den diepsten eerbied, voor God nederbuigen, aan zyne vriendlyke Voorzienigheid zig geheelenal overgeven; hy zal als wedergeboren worden, en hier op aarde reeds den Hemel als het ware voor hem geopend zien, waarin hy, na zyn dood, zyn verblyf, zyn eeuwig verblyf, in ongestoorde rust zal vinden. De Mensch, dezen heiltroost ontvangen hebbende, zal, in alle wederwaardigheden, welke hem op dezen aardbodem mogen overkomen, zyn sterfuur, hoe en wanneer, als met verrukking en gelatenheid te gemoet zien. Ik meen bewezen te hebben, dat de Wysbegeerte de grondregelen in zig bevat tot overtuiging dat 'er een God is, en dus als een groot en noodzakelyk hulpmiddel, om ons tot den Godsdienst op te leiden, mag aangeprezen worden. De weinige schetzen, na myne geringe vermogens, hier toe bygebragt, hoop ik meer of min voldoende te mogen zyn. Tevens meen ik aangetoond en bewezen te hebben, dat de Wysbegeerte, op zigzelve genomen, geenzints in staat is, om den Godsdienst na Gods oogmerk en welbehagen, ten einde onze eeuwige Zaligheid te bekomen, uit te oeffenen; maar dat daar by noodwendig vereischt worde Gods Woord te onderzoeken en ons daarna te gedragen, en dus mede aangetoond te hebben, dat er een groot Verband tusschen den Godsdienst en de Wysbegeerte plaats heeft. |
|